ECLI:NL:RBMNE:2018:4767

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
16/705846-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbranding van een auto door minderjarige verdachte met medeverdachte

Op 2 oktober 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte die samen met een medeverdachte op 13 maart 2016 in Utrecht een auto in brand heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een ruit van de auto heeft ingeslagen, benzine in de auto heeft gegoten en vervolgens een brandend stuk papier in de auto heeft gegooid, wat leidde tot een explosie en brand. De rechtbank oordeelde dat er gemeen gevaar voor goederen was, maar sprak de verdachte vrij van het deel van de tenlastelegging dat betrekking had op levensgevaar voor personen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd met betrekking tot toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering. De rechtbank heeft ook een vordering van een benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 482,42, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter tevens kinderrechter was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/705846-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 oktober 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2000] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 september 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R. Leuven en van hetgeen verdachte en mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 13 maart 2016 te Utrecht samen met een ander brand heeft gesticht in een auto waarvan gemeen gevaar voor personen en/of goederen te duchten was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht -met de officier van justitie- het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van het gedeelte dat van de brand levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Van dat gedeelte dient verdachte partieel te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Bewijsmiddelen
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 september 2018 en bij de politie; [2]
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1]; [3]
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2]; [4]
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3]; [5]
- het proces-verbaal van bevindingen van 13 maart 2016. [6]
Nadere bewijsoverwegingen
De rechtbank acht -met de raadsman- niet bewezen dat uit de bewijsmiddelen volgt dat van de brand levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen was te duchten. Voor een bewezenverklaring van dit deel van de tenlastelegging moet dat gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit in deze zaak echter niet worden vastgesteld, zodat verdachte van dat onderdeel dient te worden vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 13 maart 2016 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een explosie heeft teweeggebracht en brand heeft gesticht, immers heeft verdachte of zijn mededader toen aldaar opzettelijk een ruit van een auto toebehorende aan [aangever 1] ingeslagen en vervolgens benzine in deze auto gegoten en vervolgens enige tijd later opzettelijk een brandend stuk papier in aanraking gebracht met de benzinedampen in dit voertuig, ten gevolge waarvan deze auto is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de voertuigen toebehorende aan [aangever 2] en/of [bedrijfsnaam] en aan [aangever 3], te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 120 uren, met aftrek van het voorarrest, subsidiair 60 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uur, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarden verplicht toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering, uitgevoerd door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS JB & JR), zolang de jeugdreclassering dit nodig acht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht de eis van de officier van justitie redelijk. Het betreft een zwaar feit. Verdachte heeft thans een positieve omslag in zijn leven gemaakt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een delict met een sterk gevaarzettend karakter, te weten brandstichting. Verdachte heeft een auto
–naar eigen zeggen- voor de lol in de brand gestoken. Verdachte heeft verklaard geen weet te hebben gehad van de achtergrond van deze brandstichting; hij wist –in tegenstelling tot de medeverdachte- niet dat er geld was aangeboden om de auto in brand te steken.
Verdachte heeft eerst het ruitje van de auto ingeslagen. Daarna is de benzine, die de medeverdachte eerder bij een benzinestation had opgehaald, in de auto gegooid. Nadat het alarm was afgegaan, zijn beide verdachten teruggekomen en heeft één van hen een brandend stuk papier in de auto gegooid waarna direct een ontploffing is ontstaan en de auto is uitgebrand. De medeverdachte is daarbij lichamelijk gewond geraakt; hij heeft glas in zijn gezicht en oog gekregen. Er is ook aanzienlijke materiële schade veroorzaakt aan twee andere voertuigen die in de nabije omgeving geparkeerd stonden.
Voor brandstichting wordt in de regel een jeugddetentie van enige duur opgelegd. Het is namelijk een ernstig feit dat grote gevolgen kan hebben. De rechtbank acht een jeugddetentie in dit concrete geval echter niet gerechtvaardigd; verdachte is van jonge leeftijd en heeft geen strafblad. De rechtbank merkt daarbij op dat het er op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting op lijkt dat verdachte geen initiërende rol heeft gehad bij de brandstichting.
Daarnaast is sprake van een oud feit dat inmiddels tweeëneenhalf jaar geleden heeft plaatsgevonden; in de tussenliggende periode heeft verdachte een positieve persoonlijke ontwikkeling doorgemaakt, hetgeen ter zitting door de heer [A] van de WSS JB & JR is bevestigd. De heer [A] heeft ter zitting medegedeeld dat verplichte reclasseringsondersteuning in een strafrechtelijk kader de voorkeur verdient boven ondersteuning in een vrijwillig kader.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank voorts ermee rekening gehouden dat de rechtbank –anders dan de officier van justitie- niet bewezen acht dat door de brandstichting (levens)gevaar voor personen te duchten was.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat een (deels voorwaardelijke) werkstraf, die lager is dan door de officier van justitie is geëist, voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte. Het voorwaardelijke deel maakt het mogelijk de door de rechtbank noodzakelijk geachte toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering op te leggen en dient verdachte er van te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan enig strafbaar feit.

9.BENADEELDE PARTIJ

[aangever 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.447,27. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat een bedrag van € 1.447,27 hoofdelijk wordt toegewezen met rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel nu de vordering bij vonnis in de strafzaak tegen [aangever 1] (de opdrachtgever tot de brandstichting) eveneens hoofdelijk is toegewezen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich bij het standpunt van de officier van justitie aangesloten met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de behandeling van de vordering van [aangever 3] geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 482,42 (te weten 1/3 deel van € 1.447,27) dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij zou kunnen leiden tot de onwenselijke situatie dat betrokkenen in contact met elkaar moeten treden ter vereffening van eventuele vorderingen. De vordering zal voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij. De rechtbank stelt de vervangende jeugddetentie op 9 dagen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77ij, 77z, 77aa, en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- bepaalt dat van de taakstraf een gedeelte van 40 uur, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarde/voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel toezicht en begeleiding worden gegeven door of namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, zolang de reclassering dat nodig acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [aangever 3] toe tot een bedrag van € 482,42;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [aangever 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2016 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [aangever 3] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 3] aan de Staat € 482,42 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2016 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 9 dagen jeugddetentie;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.G. Bakker, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. A.J.P. Schotman en M.W.V. van Duursen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Soeteman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 oktober 2018.
Mr. Schotman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 maart 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk een explosie heeft teweeggebracht en/of brand heeft
gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar
opzettelijk een ruit van een auto toebehorende aan [aangever 1] ingeslagen en vervolgens benzine, althans een explosieve en/of brandbare stof in deze auto gegoten en
vervolgens enige tijd later opzettelijk een brandend stuk papier, in elk geval
(open) vuur in aanraking gebracht met de benzine(dampen), althans met (een)
explosieve en/of brandbare stof(fen) in dit voertuig, ten gevolge waarvan deze
auto en die toebehorende aan [aangever 2] en/of [bedrijfsnaam] en aan
[aangever 3], in elk geval een of meer voertuig(en), geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen
gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of
levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was;
(artikel 157 Wetboek van Strafrecht)
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 juli 2016, genummerd 2016077090, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 291. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Processen-verbaal verhoor minderjarige verdachte van 13 maart 2016, pagina’s 210 tot en met 214 en van 15 maart 2016, pagina’s 215 tot en met 222.
3.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] van 13 maart 2016, pagina’s 14 en 15.
4.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] van 15 maart 2016, pagina’s 18 tot en met 20.
5.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] van 17 maart 2016, pagina’s 21 tot en met 23.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 13 maart 2016, pagina 29.