ECLI:NL:RBMNE:2018:4766

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
16/705845-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbranding van een auto door minderjarige verdachte met medeverdachte

Op 2 oktober 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1999, die samen met een medeverdachte op 13 maart 2016 in Utrecht een auto in brand heeft gestoken. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de officier van justitie, mr. R. Leuven, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.H. Dijkstra, hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een explosie heeft teweeggebracht en brand heeft gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De verdachte heeft het feit bekend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel was te duchten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie van 40 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling in de afgelopen jaren en het feit dat hij geen strafblad heeft. De rechtbank heeft ook de ernst van het delict en de gevolgen voor de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn lichamelijke letsel door de brand.

Daarnaast heeft de rechtbank een vordering van benadeelde partij [aangever 3] toegewezen tot een bedrag van € 482,42, als gevolg van de materiële schade die door het delict is veroorzaakt. De rechtbank heeft de vordering voor het overige afgewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij mr. Schotman niet in staat was het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/705845-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 oktober 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 september 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R. Leuven en van hetgeen verdachte en mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 13 maart 2016 te Utrecht samen met een ander brand heeft gesticht in een auto waarvan gemeen gevaar voor personen en/of goederen te duchten was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw acht - het ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend te bewijzen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Bewijsmiddelen
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 september 2018 en bij de politie; [2]
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] ; [3]
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] ; [4]
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] ; [5]
- het proces-verbaal van bevindingen van 13 maart 2016. [6]
Nadere bewijsoverwegingen
De rechtbank acht niet bewezen dat uit de bewijsmiddelen volgt dat van de brand levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen was te duchten. Voor een bewezenverklaring van dit deel van de tenlastelegging moet dat gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit in deze zaak echter niet worden vastgesteld, zodat verdachte van dat onderdeel dient te worden vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 13 maart 2016 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een explosie heeft teweeggebracht en brand heeft gesticht, immers heeft verdachte of zijn mededader toen aldaar opzettelijk een ruit van een auto toebehorende aan [aangever 1] ingeslagen en vervolgens benzine in deze auto gegoten en vervolgens enige tijd later opzettelijk een brandend stuk papier in aanraking gebracht met de benzinedampen in dit voertuig, ten gevolge waarvan deze auto is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de voertuigen toebehorende aan [aangever 2] en/of [bedrijfsnaam] en aan [aangever 3] , te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 80 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft -conform het advies voor de Raad voor de Kinderbescherming- bepleit dat er geen pedagogische meerwaarde is voor verdere strafoplegging. Verdachte heeft de consequenties van zijn delictgedrag ervaren. Er is sprake van lichamelijk letsel bij verdachte en hij heeft de afgelopen twee jaar in onzekerheid verkeerd over de afloop van de zaak. Verdachte is zelf slachtoffer in deze zaak die niet gestraft hoeft te worden; degenen die hiertoe opdracht hebben gegeven -de oplichters van de verzekering- dienen gestraft te worden. In deze situatie heeft de maatschappij er geen belang bij dat alsnog een werkstraf wordt opgelegd. Er kan worden volstaan met een rechterlijk pardon, aldus de raadsvrouwe.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een delict met een sterk gevaarzettend karakter, te weten brandstichting. Verdachte heeft een auto in de brand gestoken omdat de eigenaar van de auto hem daarvoor geld had aangeboden.
De medeverdachte heeft het ruitje van de auto ingeslagen. Daarna heeft verdachte de benzine, die hij eerder bij een benzinestation had opgehaald, in de auto gegooid. Nadat het alarm was afgegaan, zijn beide verdachten teruggekomen en heeft één van hen een brandend stuk papier in de auto gegooid waarna direct een ontploffing is ontstaan en de auto is uitgebrand. Verdachte is daarbij zelf lichamelijk gewond geraakt; hij heeft glas in zijn gezicht en oog gekregen. Er is ook aanzienlijke materiële schade veroorzaakt aan twee andere voertuigen die in de nabije omgeving geparkeerd stonden.
Voor brandstichting wordt in de regel een jeugddetentie van enige duur opgelegd. Het is namelijk een ernstig feit dat grote gevolgen kan hebben. De rechtbank acht een jeugddetentie in dit concrete geval echter niet gerechtvaardigd; verdachte heeft geen strafblad. Daarnaast is sprake van een oud feit dat inmiddels tweeëneenhalf jaar geleden heeft plaatsgevonden; in deze tussenliggende periode heeft verdachte blijkens het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 6 juni 2018 een positieve persoonlijke ontwikkeling doorgemaakt.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank er voorts rekening mee gehouden dat de rechtbank –anders dan de officier van justitie- niet bewezen acht dat door de brandstichting (levens)gevaar voor personen te duchten was. Bovendien is verdachte zelf getroffen en ondervindt door zijn oogletsel (verminderd zicht) nog dagelijks de gevolgen van het misdrijf
Bij het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank eveneens meegewogen dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven. Zo heeft verdachte inzicht gegeven in de achtergrond van het gebeuren op 13 maart 2016, namelijk dat verdachte de brand in opdracht van een ander heeft gesticht.
De rechtbank neemt het verdachte, die iets ouder is dan de medeverdachte, wel kwalijk dat hij hiertoe op lichtvaardige wijze is overgaan, waarbij hij de ernst van het misdrijf niet heeft beseft en alleen aan zijn eigen, financiële belangen heeft gedacht. Daarbij weegt de rechtbank eveneens ten nadele van de verdachte mee dat verdachte bij de brandstichting een initiërende rol heeft gehad.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde werkstraf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte.

9.BENADEELDE PARTIJ

[aangever 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.447,27. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat een bedrag van € 1.447,27 hoofdelijk wordt toegewezen met rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel nu de vordering bij vonnis in de strafzaak tegen [aangever 1] (de opdrachtgever tot de brandstichting) eveneens hoofdelijk is toegewezen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gesteld dat benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering aangezien de vordering niet goed is onderbouwd; de offerte dateert van heel recent, te weten augustus 2018. Er is geen bon aanwezig waaruit blijkt waarvoor is betaald. Het vermoeden bestaat dat de schade reeds is gedekt door de verzekering en dat er dus geen kosten meer te verhalen zijn op verdachte.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat, voorzover het bedrag wordt toegewezen, het bedrag door drie gedeeld moet worden, zodat 1/3 deel van € 1.447,27 wordt toegewezen. Hiermee wordt een link met de opdrachtgever [aangever 1] voorkomen en ontstaat er geen vordering van verdachte op [aangever 1] indien verdachte de volledige schadevergoeding zou (moeten) betalen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de behandeling van de vordering van [aangever 3] geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 482,42 (te weten 1/3 deel van € 1.447,27) dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij zou kunnen leiden tot de onwenselijke situatie dat betrokkenen in contact met elkaar moeten treden ter vereffening van eventuele vorderingen. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij. De rechtbank stelt de vervangende jeugddetentie op 9 dagen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77m, 77n en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [aangever 3] toe tot een bedrag van € 482,42;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [aangever 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2016 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [aangever 3] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 3] aan de Staat € 482,42 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2016 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 9 dagen jeugddetentie;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W.V. van Duursen, voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman rechter en A.G. Bakker, rechter tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V. Soeteman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 oktober 2018.
Mr. Schotman is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 maart 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk een explosie heeft teweeggebracht en/of brand heeft
gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar
opzettelijk een ruit van een auto toebehorende aan [aangever 1] ingeslagen en vervolgens benzine, althans een explosieve en/of brandbare stof in deze auto gegoten en
vervolgens enige tijd later opzettelijk een brandend stuk papier, in elk geval
(open) vuur in aanraking gebracht met de benzine(dampen), althans met (een)
explosieve en/of brandbare stof(fen) in dit voertuig, ten gevolge waarvan deze
auto en die toebehorende aan [aangever 2] en/of [bedrijfsnaam] en aan
[aangever 3] , in elk geval een of meer voertuig(en), geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen
gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of
levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was;
(artikel 157 Wetboek van Strafrecht)
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 juli 2016, genummerd 2016077090, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 291. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Processen-verbaal verhoor minderjarige verdachte van 15 maart 2016, pagina’s 173 tot en met 181 en van 23 mei 2016, pagina’s 182 tot en met 189.
3.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] van 13 maart 2016, pagina’s 14 en 15.
4.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] van 15 maart 2016, pagina’s 18 tot en met 20.
5.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] van 17 maart 2016, pagina’s 21 tot en met 23.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 13 maart 2016, pagina 29.