ECLI:NL:RBMNE:2018:4750

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.1094
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betalingsverplichtingen en ontbinding van overeenkomst tussen kledingleverancier en afnemer

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen [eiseres] B.V. en [verweerster] B.V. over de betaling van een factuur voor geleverde winterjassen. [verweerster] had [eiseres] opdracht gegeven om winterjassen te produceren en deze in partijen te leveren. Na de levering van de tweede partij ontstond er een geschil over de tijdige betaling. Partijen kwamen op 17 oktober 2017 overeen dat [verweerster] op 20 oktober 2017 zou betalen voor de tweede partij en dat [eiseres] de derde partij op 24 oktober 2017 zou leveren. [verweerster] betaalde op tijd, maar [eiseres] leverde de derde partij pas op 25 oktober 2017, wat leidde tot een verzoek van [verweerster] om de overeenkomst te ontbinden.

Na overleg maakten partijen nieuwe afspraken, waarbij [eiseres] een korting van 25% op de factuur bood als betaling binnen 30 dagen na aflevering zou plaatsvinden. [verweerster] ging akkoord, maar de betaling vond pas op 18 december 2017 plaats, wat leidde tot een geschil over de verval van de korting. [eiseres] vorderde betaling van het resterende bedrag van € 31.027,97, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank oordeelde dat [verweerster] tekortgeschoten was in haar betalingsverplichtingen, omdat de betaling niet tijdig was bijgeschreven op de rekening van [eiseres]. De rechtbank verklaarde dat de korting verviel en veroordeelde [verweerster] tot betaling van het volledige bedrag, inclusief rente en proceskosten.

De rechtbank oordeelde dat de overeengekomen betalingstermijn als fatale termijn moest worden beschouwd en dat [verweerster] niet kon volstaan met een beroep op onvoorziene omstandigheden, aangezien partijen bij het aangaan van de overeenkomst rekening hadden gehouden met mogelijke tekortkomingen. De vorderingen van [eiseres] werden toegewezen, en [verweerster] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

VONNIS
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL18.1094
Vonnis van 26 september 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres, hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat mr. J. van Mens,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente Stichtse Vecht,
verweerster, hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat mr. Z. Koscielniak.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding,
  • de producties 1 tot en met 8 van [eiseres] ,
  • het verweerschrift,
  • de producties 1 en 2 van [verweerster] ,
  • twee nadere producties van [eiseres] genummerd 8 en 9,
  • de spreekaantekeningen van [verweerster] ,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 23 augustus 2018,
  • de reactie van [verweerster] op het proces-verbaal,
  • de reactie van [eiseres] op het proces-verbaal,
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [verweerster] houden zich bezig met in- en verkoop van kleding.
2.2.
[verweerster] heeft [eiseres] opdracht gegeven winterjassen te laten produceren en deze in een aantal partijen aan haar te leveren. Op 26 juni 2017 hebben zij onder meer afgesproken dat een betalingstermijn geldt van zeven kalenderdagen na levering bij het centraal magazijn. Deze afspraak is op 27 juni 2017 schriftelijk vastgelegd.
2.3.
Na de levering van de tweede partij winterjassen is tussen partijen een geschil ontstaan over de (tijdige) betaling daarvan. Zij hebben toen op 17 oktober 2017 afgesproken dat [verweerster] op 20 oktober 2017 zou betalen voor de tweede partij en dat [eiseres] de derde partij winterjassen op 24 oktober 2017 zou leveren bij het magazijn, waarna [verweerster] binnen dertig dagen na de levering daarvoor zou betalen. [verweerster] heeft het bedrag voor de tweede partij op tijd betaald. [eiseres] is de afspraak niet nagekomen, want zij kon de derde partij pas op 25 oktober 2017, dus één dag later, leveren. [verweerster] wilde daarop de overeenkomst ontbinden.
2.4.
Na overleg hebben partijen nieuwe afspraken gemaakt. In een e-mail aan [verweerster] van 3 november 2017 heeft mr. van Mens namens [eiseres] geschreven:
“(…) [eiseres] zorgt ervoor dat in de periode van 13 tot en met 14 november 2017 de laatste partij kleding wordt bezorgd bij het adres waar de vorige partijen kleding ook zijn afgeleverd. De factuur van [eiseres] voor de laatste partij door [verweerster] bestelde kleding bedraagt € 124.111,88 incl. BTW, zie
bijlage. [eiseres] zal genoegen nemen met een korting van 25 % op voornoemde factuur in het geval dat het bedrag van € 98.468,93 voor de laatste partij kleding binnen 30 dagen na aflevering is bijgeschreven op de bankrekening van [eiseres] . Partijen zien af van vergoeding van schade en verdere claims en verlenen elkaar nu voor alsdan over en weer finale kwijting indien partijen hun verplichtingen volledig nakomen. Deze schikking komt te vervallen indien één van de partijen haar verplichtingen niet nakomt. (…)”
In reactie daarop heeft mr. [A] namens [verweerster] diezelfde dag per e-mail laten weten dat [verweerster] daarmee akkoord gaat, behalve dat het genoemde bedrag € 93.083,91 moet zijn. [eiseres] heeft daarmee ingestemd.
2.5.
[eiseres] heeft de derde partij winterjassen op 13 en 14 november 2017 geleverd. Op 15 november 2017 heeft [eiseres] aan [verweerster] een creditfactuur verstuurd van € 1.392,10, omdat na telling bleek dat er 58 jassen minder zijn geleverd dan het afgesproken aantal van 4860.
2.6.
[verweerster] heeft op 15 december 2017 aan ABN AMRO Bank opdracht gegeven een bedrag van € 91.691,81 over te maken naar de bankrekening van [eiseres] bij ING Bank. Dit bedrag is op 18 december 2017 op de bankrekening van [eiseres] bijgeschreven.
2.7.
[eiseres] heeft [verweerster] op 19 december 2017 verzocht € 31.027,97 aan haar te betalen, omdat door de te late betaling van [verweerster] de schikking, en daarmee de korting, is komen te vervallen en [verweerster] alsnog het gehele bedrag van € 122.719,78 voor de derde partij winterjassen aan haar verschuldigd is. [verweerster] is niet tot betaling overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - dat de rechtbank voor recht verklaart dat [verweerster] jegens [eiseres] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar betalingsverplichtingen en [verweerster] veroordeelt tot betaling van € 31.027,97, vermeerderd met rente en kosten, en in de proceskosten, vermeerderd met rente, en de nakosten.
3.2.
[verweerster] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten, vermeerderd met rente, en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of [eiseres] van [verweerster] betaling kan verlangen van € 31.027,97, in hoofdsom, omdat de tussen partijen overeengekomen korting van 25% op het factuurbedrag voor de derde partij winterjassen is komen te vervallen, zoals [eiseres] stelt en [verweerster] betwist. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en zal dat hierna toelichten.
tekortkoming?
4.2.
[verweerster] voert als eerste verweer aan dat zij niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichting. Volgens haar ging de afgesproken betalingstermijn van dertig dagen na aflevering van de derde partij pas lopen op 15 november 2017, omdat zij toen de creditfactuur van [eiseres] ontving, en heeft zij het verschuldigde bedrag op 15 december 2017, de laatste dag van de geldende betalingstermijn, aan [eiseres] betaald.
4.3.
Dit verweer gaat niet op. Partijen hebben een regeling getroffen (zie 2.4.) en daarbij onder meer afgesproken: “ [eiseres] zal genoegen nemen met een korting van 25 % op voornoemde factuur in het geval dat het bedrag van € 98.468,93 voor de laatste partij kleding binnen 30 dagen na aflevering is bijgeschreven op de bankrekening van [eiseres] .” De tekst van deze bepaling is duidelijk en laat weinig ruimte voor uitleg. Vast staat dat de (af)levering van de derde partij winterjassen feitelijk op 14 november 2017 is afgerond. De rechtbank volgt [verweerster] niet in haar betoog dat [eiseres] pas na toezending en ontvangst van de creditfactuur op 15 november 2017 van haar leveringsverplichting was bevrijd. [eiseres] stelt namelijk dat het sturen van een creditfactuur zeer gebruikelijk is in de branche, omdat in de praktijk vrijwel nooit het exacte aantal bestelde stuks wordt geleverd. Bij controle van de kleding na productie worden exemplaren van onvoldoende kwaliteit er nog uitgehaald. [verweerster] heeft dit niet weersproken. Gelet op dit handelsgebruik mocht [verweerster] er niet vanuit gaan dat de ontbrekende 58 jassen nog zouden worden geleverd. De overeengekomen betalingstermijn van dertig dagen na aflevering liep dus van 15 november 2017 tot en met 14 december 2017. Dit betekent dat [verweerster] te laat tot betaling is overgegaan. Overigens was de betaling van [verweerster] ook om een andere reden te laat. Uit de tekst van de bepaling volgt dat de betaling moest plaatsvinden door bijschrijving van het verschuldigde bedrag op de bankrekening van [eiseres] binnen die termijn van 30 dagen. Het bedrag dat [verweerster] op 15 december 2017 heeft overgemaakt, is pas op 18 december 2017 op de bankrekening van [eiseres] bijgeschreven. Dit komt voor rekening en risico van [verweerster] . Zij had erop bedacht moeten zijn dat een overboeking naar een andere bank een langere verwerkingstijd heeft en daarom niet dezelfde dag wordt bijgeschreven. Het betoog van [verweerster] dat haar wijze van betalen in de gegeven omstandigheden redelijk is, doet er niet aan af dat zij de overeengekomen betalingsverplichting niet is nagekomen.
fatale termijn?
4.4.
[verweerster] voert als tweede verweer aan dat de afgesproken betalingstermijn geen fatale termijn was en dat zij niet in verzuim is komen te verkeren, omdat [eiseres] haar niet in gebreke heeft gesteld, waarbij haar een redelijke termijn is gegeven om alsnog haar betalingsverplichting na te komen en nakoming vervolgens is uitgebleven.
4.5.
Dit verweer slaagt niet. Dat de overeengekomen betalingstermijn door [verweerster] niet zou zijn opgevat of bedoeld als fatale termijn valt in de gegeven omstandigheden niet goed te begrijpen. De tekst van de bepaling laat zoals gezegd weinig ruimte voor uitleg en eerder heeft [verweerster] de door partijen overeengekomen aflevertermijn van 24 oktober 2017 ook als fatale termijn opgevat en direct na afloop van die termijn actie ondernomen. Zij wilde de overeenkomst immers ontbinden vanwege de termijnoverschrijding van één dag door [eiseres] . Daaruit blijkt dat partijen termijnen strikt hanteerden en als fatale termijnen beschouwden.
voorwaarde?
4.6.
[verweerster] voert als derde verweer aan dat een tekortkoming in de nakoming van de betalingsverplichting niet leidt tot verval van de overeengekomen korting van 25% op het factuurbedrag, omdat betaling binnen de daarvoor gestelde termijn geen voorwaarde was voor het toepassen van de korting.
4.7.
De rechtbank volgt [verweerster] hierin niet. Partijen hebben afgesproken: “ [eiseres] zal genoegen nemen met een korting van 25 % op voornoemde factuur in het geval dat het bedrag van € 98.468,93 voor de laatste partij kleding binnen 30 dagen na aflevering is bijgeschreven op de bankrekening van [eiseres] .” Uit de tekst van deze bepaling volgt duidelijk dat tijdige betaling als voorwaarde gold voor het verkrijgen van de korting en de tekst bevat geen leemte, zodat in beginsel van de letterlijke bewoordingen kan worden uitgegaan. Uit de door partijen gegeven toelichting op de totstandkoming van deze afspraak kan worden afgeleid dat dit ook de bedoeling was van partijen. Zij hadden eerder geschillen gehad vanwege niet-tijdige betaling en niet-tijdige levering. Na overleg was [verweerster] bereid de derde partij alsnog af te nemen als zij korting kreeg op het factuurbedrag en was [eiseres] bereid die korting te geven, mits de factuur tijdig zou worden betaald. Daarna zouden partijen uit elkaar gaan.
onaanvaardbaar?
4.8.
[verweerster] voert als vierde verweer aan dat de tekortkoming zo gering is dat deze de consequenties die [eiseres] daaraan verbindt niet rechtvaardigt.
4.9.
Dit beroep van [verweerster] op het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW jo artikel 6:248 lid 2 BW slaagt niet. Partijen zijn overeengekomen “Deze schikking komt te vervallen indien één van de partijen haar verplichtingen niet nakomt.” Gelet op de tekst van deze bepaling is van ontbinding van de overeenkomst geen sprake, alleen van verval van de schikking. Partijen zijn het er ook over eens dat de derde partij winterjassen niet terug-geleverd hoeft te worden. [verweerster] miskent hier dat de afspraak over de korting op het factuurbedrag tot stand is gekomen nadat zij de overeenkomst meende te kunnen ontbinden vanwege een termijnoverschrijding van één dag aan de zijde van [eiseres] . Gelet op de voorgeschiedenis en verhouding tussen partijen is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de gegeven omstandigheden niet onaanvaardbaar dat in de omgekeerde situatie een termijnoverschrijding (van één dag of meer) aan de zijde van [verweerster] tot gevolg heeft dat de korting vervalt.
onvoorziene omstandigheden?
4.10.
[verweerster] verzoekt de rechtbank ten slotte om de overeenkomst aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden, omdat partijen ten tijde van het aangaan van de overeenkomst niet hebben voorzien dat [eiseres] zou tekortschieten in de nakoming van haar verplichtingen en wat daar het gevolg van zou zijn, althans [verweerster] dit niet heeft voorzien.
4.11.
Dit beroep van [verweerster] op het bepaalde in artikel 6:258 BW gaat niet op. Uit de tekst van de getroffen regeling blijkt dat [eiseres] en [verweerster] bij het aangaan van de regeling mogelijk tekortschieten van partijen hebben voorzien. Zij zijn namelijk overeengekomen: “Deze schikking komt te vervallen indien één van de partijen haar verplichtingen niet nakomt.” Verder staat onweersproken vast dat het in de branche gebruikelijk is dat het bestelde aantal stuks niet exact wordt geleverd en dat daarom na telling van de geleverde partij een creditfactuur volgt. Dat dit handelsgebruik is, blijkt ook uit het feit dat [verweerster] niet heeft geprotesteerd toen zij een creditfactuur kreeg in plaats van een nalevering. Dit maakt dat er geen sprake is van onvoorziene omstandigheden en [verweerster] zich niet met succes kan beroepen op deze bepaling.
vorderingen
4.12.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [verweerster] niet binnen de overeengekomen betalingstermijn heeft betaald en dat daardoor de tussen partijen overeengekomen korting van 25% op het factuurbedrag voor de derde partij winterjassen is komen te vervallen. Dit betekent dat [verweerster] gehouden is om alsnog het gehele factuurbedrag aan [eiseres] te betalen. De rechtbank zal [verweerster] dan ook veroordelen tot betaling van het gevorderde restantbedrag van € 31.027,97.
4.13.
De gevorderde verklaring voor recht dat [verweerster] jegens [eiseres] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar betalingsverplichtingen is eveneens toewijsbaar.
4.14.
[eiseres] vordert wettelijke handelsrente over de hoofdsom. Partijen twisten over de vraag vanaf welk moment deze rente verschuldigd is. Gebleken is dat partijen met de afspraak “Deze schikking komt te vervallen indien één van de partijen haar verplichtingen niet nakomt.” bedoeld hebben dat alleen de bedongen korting komt te vervallen en niet de verplichting tot levering en betaling van de laatste partij winterjassen. Partijen wilden geen ongedaanmaking van die verplichtingen. Dit brengt met zich dat de overige condities, zoals de wijze van levering en de betalingstermijn van dertig na aflevering, die partijen zowel in oktober 2017 als in november 2017 zijn overeengekomen, ongewijzigd in stand zijn gebleven. De handelsrente zal daarom worden toegewezen vanaf 15 december 2017, de dag die volgt op de uiterste dag van betaling.
4.15.
[eiseres] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en het door haar gevorderde bedrag van € 1.085,25 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal [verweerster] dan ook veroordelen tot betaling van dat bedrag.
4.16.
[verweerster] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- betekening oproeping € 90,58 (inclusief informatiekosten)
- griffierecht 1.950,00
- salaris advocaat
1.390,00(2,0 punten × tarief € 695,00)
Totaal € 3.430,58
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.17.
De nakosten, waarvan [eiseres] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [verweerster] jegens [eiseres] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar betalingsverplichtingen,
5.2.
veroordeelt [verweerster] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 32.113,22 (tweeëndertig duizendéénhonderddertien euro en tweeëntwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het bedrag van € 31.027,97 met ingang van 15 december 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 3.430,58, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [verweerster] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op
26 september 2018.