ECLI:NL:RBMNE:2018:4725

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 september 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.174
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eindafrekening na beëindiging van samenwerking in zonne-energieprojecten met bewijsopdracht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een geschil tussen [eiseres] B.V. en drie verweersters over de eindafrekening na beëindiging van hun samenwerking in de zonne-energiebranche. De samenwerking, die in 2013 begon, resulteerde in een winstverdeling die in de loop der jaren varieerde van 25/75 naar 50/50. Na beëindiging van de samenwerking in 2017 ontstonden er meningsverschillen over de afrekening van de winst en de kosten. Beide partijen hebben conservatoire beslagen gelegd en vorderingen tegen elkaar ingesteld.

De rechtbank heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat de vordering van [eiseres] en de tegenvordering van [verweerster sub 1] c.s. met elkaar samenhangen en gezamenlijk beoordeeld moeten worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afgesproken verdeelsleutel 50/50 was, ondanks de stelling van [verweerster sub 1] c.s. dat deze 25/75 was. De rechtbank heeft [verweerster sub 1] c.s. opgedragen om stukken te overleggen die nodig zijn voor de berekening van de winstverdeling over zeven nog niet afgerekende projecten. Tevens is [eiseres] opgedragen te bewijzen dat partijen hadden afgesproken dat bepaalde kosten 50/50 gedeeld zouden worden.

De rechtbank heeft de incidentele vordering van [verweerster sub 1] c.s. afgewezen en [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van het incident. De verdere beslissingen zijn aangehouden in afwachting van de in het geding te brengen berekeningen.

Uitspraak

VONNIS______________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL18.174
Vonnis van 21 september 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres van de vordering,
verweerster op de tegenvordering,
advocaat G.J. Boeve te Utrecht,
tegen

1.de vennootschap onder firma (vof)[verweerster sub 1] , TEVENS HANDELENDE ONDER DE NAAM [handelsnaam] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[verweerster sub 2] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[verweerster sub 3] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,verweersters op de vordering,eiseressen van de tegenvordering,advocaat S.W. Holterman te Utrecht.

Eisende partij wordt hierna [eiseres] genoemd. Gedaagden worden afzonderlijk [verweerster sub 1] , [verweerster sub 2] en [verweerster sub 3] en gezamenlijk [verweerster sub 1] c.s. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding met producties 1 t/m 7 (3 januari 2018)
  • de akte overlegging producties van [eiseres] met producties 8 t/m 21 (22 januari 2018)
  • het verweerschrift met tegenvordering met producties 1 t/m 15 (2 maart 2018)
  • het verweerschrift op de tegenvordering met eiswijziging met producties 22 t/m 33 (12 april 2018)
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring van [verweerster sub 1] c.s.
  • de akte eisvermindering met verweer tegen de incidentele conclusie
  • de spreekaantekeningen van [verweerster sub 1] c.s.
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 26 juni 2018.
1.2.
Daarna is de datum voor dit vonnis bepaald.

2.De inleiding

2.1.
[eiseres] is een expert in zonne-energieprojecten en verzorgt de distributie van materialen voor de zonne-energiebranche. [verweerster sub 1] is een adviesbureau op het gebied van duurzame energie projecten voor de zakelijke markt. [verweerster sub 3] en [verweerster sub 2] zijn de vennoten van [verweerster sub 1] .
2.2.
In 2013 zijn [eiseres] en [verweerster sub 1] gaan samenwerken. Zij hebben zich op de energiemarkt en naar klanten toe gepresenteerd als ‘ [naam] ’. In een voor hun klanten bedoelde brochure schrijven zij:
“Met meer dan 25 jaar ervaring in de productie en import vanuit Azië verzorgt [eiseres] de distributie van de materialen. Vanuit [eiseres] ' eigen productiefaciliteit in China controleren de medewerkers de productieprocessen van onze geselecteerde leveranciers. Dit garandeert een constante kwaliteit van hoogwaardige producten.
[handelsnaam] adviseurs hebben zich gespecialiseerd op het gebied van duurzame energie en begeleiden het gehele traject “van idee tot en met oplevering”. (…) [eiseres] en [handelsnaam] hebben een compleet aanbod van producten, diensten en adviezen samengesteld waar iedere eindgebruiker of installateur zijn voordeel mee kan doen (…).”
2.3.
Van 2013 tot 2017 hebben partijen de uit hun gezamenlijke projecten voortkomende winst verdeeld volgens een verdeelsleutel. Die verdeelsleutel was bij aanvang van de samenwerking 25/75 (25% voor [eiseres] en 75% voor [verweerster sub 1] ) en later 33/67 (33% voor [eiseres] en 67% voor [verweerster sub 1] ). Vanaf 2015 hebben partijen de verdeelsleutel 50/50 gehanteerd. Begin 2017 hebben partijen de winst niet meer verdeeld volgens een verdeelsleutel. In plaats daarvan heeft [verweerster sub 1] aan [eiseres] een marge betaald van 6% over de door [eiseres] ingekochte producten.
2.4.
In 2017 is de samenwerking tussen partijen beëindigd. Het is daarbij niet gelukt om een eindafrekening te maken omdat partijen van mening verschillen over de winst en kostendelingsafspraken die zij hebben gemaakt. Beide partijen zijn van mening dat zij nog recht hebben op geldbedragen. Daarom hebben zij over en weer conservatoire (derden)beslagen laten leggen en hebben zij vervolgens in deze procedure vorderingen tegen elkaar ingesteld.

3.Het geschil en de beoordeling in incident

3.1.
[verweerster sub 1] c.s. heeft, na de eiswijziging van [eiseres] van 12 april 2018, een incidentele vordering ingesteld. Dit omdat de vordering van [eiseres] na die wijziging ook huurfacturen omvatte. Volgens [verweerster sub 1] c.s. is de zaak daarmee een huurzaak geworden die op grond van artikel 93 sub c Rv (in combinatie met artikel 94 lid 2 Rv) door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist. [verweerster sub 1] c.s. vordert dat de rechtbank de zaak verwijst naar de kantonrechter met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het incident.
3.2.
[eiseres] heeft als reactie op de incidentele vordering haar eis aldus verminderd, dat de huurfacturen daar geen onderdeel meer van zijn. Dat betekent dat de incidentele vordering zal worden afgewezen, echter met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten van het incident. Die kosten worden aan de zijde van [verweerster sub 1] c.s. begroot op
€ 543,00 (1 punt aan salaris advocaat).

4.Het geschil en de beoordeling in de hoofdzaak

De vordering van [eiseres]
4.1.
vordert na vermeerdering en vermindering van eis primair dat de rechtbank [verweerster sub 1] , [verweerster sub 2] en [verweerster sub 3] hoofdelijk veroordeelt om € 183.351,00 aan haar te betalen. Deze vordering is opgebouwd uit:
- € 151.196,00 aan nog niet door [verweerster sub 1] afgedragen winst volgens de 50/50-verdeelsleutel; en
- € 32.155,00 aan verschillende soorten kosten, na verrekening met een geldbedrag uit creditfacturen waar [verweerster sub 1] c.s. nog recht op heeft.
4.2.
Subsidiair, voor het geval de rechtbank uitgaat van de verdeelsleutel 25/75, vordert [eiseres] € 92.631,00 (opgebouwd uit € 60.922,00 en € 31.709,00).
4.3.
[eiseres] vordert dat de toe te wijzen hoofdsom wordt vermeerderd met rente, incassokosten, proceskosten, nakosten en beslagkosten.
De tegenvordering van [verweerster sub 1] c.s.
4.4.
[verweerster sub 1] c.s. vordert (primair) dat [eiseres] wordt veroordeeld tot betaling van € 115.397,00. Dit bedrag is opgebouwd uit:
(i) € 56.523,44 aan (teveel) afgedragen winst volgens de 50/50-verdeelsleutel
(ii) € 23.558,10 aan ten onrechte afgedragen 6%-marge over ingekochte producten
(iii) € 15.943,57 aan facturen
(iv) € 19.371,89 aan creditnota’s.
4.5.
Subsidiair, voor zover de rechtbank uitgaat van de verdeelsleutel 25/75, vordert [verweerster sub 1] c.s. betaling van € 107.425,22, waarbij post (iii) € 7.971,79 bedraagt en de overige posten hetzelfde blijven.
4.6.
[verweerster sub 1] c.s. vordert dat de toe te wijzen hoofdsom wordt vermeerderd met rente, beslagkosten, proceskosten en nakosten. Daarnaast vordert [verweerster sub 1] c.s. de opheffing van de door [eiseres] ten laste van haar gelegde beslagen.
De opbouw van dit vonnis
4.7.
De vordering van [eiseres] en de tegenvordering van [verweerster sub 1] c.s. hangen met elkaar samen en zullen daarom gezamenlijk worden beoordeeld. Het eerste deel van de vordering van [eiseres] en de eerste twee vorderingen van [verweerster sub 1] c.s. gaan over de volgens een verdeelsleutel te verdelen winst over zeven nog niet afgerekende projecten ( [project 1] , [project 2] , [project 3] , [project 4] , [project 5] , [project 6] , [project 7] ). Het tweede deel van de vordering van [eiseres] en de vorderingen (iii) en (iv) van [verweerster sub 1] c.s. hebben betrekking op over en weer gevorderde bedragen die met elkaar moeten worden verrekend.
4.8.
De rechtbank zal eerst beoordelen hoe moet worden omgegaan met de zeven nog niet afgerekende projecten. Vervolgens zullen de over en weer gevorderde bedragen worden beoordeeld.
De winstdelingsafspraak
4.9.
Partijen hebben afgesproken de gezamenlijke winst volgens een verdeelsleutel te verdelen. Volgens [eiseres] was de afgesproken verdeelsleutel 50/50. Zij stelt dat zij bij aanvang van de samenwerking genoegen heeft genomen met de verdeelsleutel 25/75 zodat [verweerster sub 1] , die op dat moment financieel nog niet sterk stond, investeringen kon doen. Toen de projecten in aantal en omvang toenamen werd het winstaandeel van [eiseres] 33% en uiteindelijk de bij aanvang afgesproken 50%, aldus [eiseres] .
4.10.
[verweerster sub 1] c.s. voert aan dat partijen de verdeelsleutel 25/75 zijn overeengekomen. Volgens [verweerster sub 1] c.s. heeft [eiseres] haar winstaandeel eenzijdig, in strijd met de gemaakte afspraak, verhoogd naar 50%.
4.11.
Het staat vast dat partijen sinds 2015 de verdeelsleutel 50/50 hebben gehanteerd. Uit de stellingen van [eiseres] en [verweerster sub 1] c.s. in combinatie met de door [eiseres] overgelegde producties 22, 23 en 24, volgt dat partijen in hun gezamenlijke projecten over het algemeen de volgende werkwijze hadden. [verweerster sub 1] sloot overeenkomsten met klanten. [verweerster sub 1] ontving dus de projectinkomsten van de klanten. [eiseres] kocht het voor het project benodigde materiaal en factureerde daarvoor aan [verweerster sub 1] . De inkoopkosten werden, samen met de door [verweerster sub 1] verrichte werkzaamheden in het project, voldaan uit de projectinkomsten. De winst bestond uit de omzet (de projectinkomsten) minus de inkoopkosten en de kosten voor de verrichte werkzaamheden. [verweerster sub 1] maakte per project een berekening van de winstmarge met daarin een margeverdeling en stuurde deze per e-mail naar [eiseres] . [eiseres] factureerde vervolgens het door [verweerster sub 1] berekende winstaandeel bij [verweerster sub 1] en [verweerster sub 1] betaalde de factuur. Het is ook voorgekomen dat de projectomzet werd geïncasseerd door [eiseres] in plaats van [verweerster sub 1] . In dat geval berekende [eiseres] de winst en factureerde [verweerster sub 1] haar winstaandeel. [eiseres] heeft daarvan een factuur overgelegd, waaruit blijkt dat [verweerster sub 1] bij het factureren van dit winstaandeel de omschrijving ‘conform afrekening’ gebruikte (zie productie 25).
4.12.
Uit deze werkwijze blijkt dat [verweerster sub 1] had kunnen besluiten om het door [eiseres] gefactureerde winstaandeel van 50% niet, of maar voor de helft te voldoen en dat [verweerster sub 1] [eiseres] een factuur had kunnen sturen voor een winstaandeel van 75% in plaats van 50%. In het kader van haar stelling dat de afspraak was om de winst 25/75 te verdelen, had het voor de hand gelegen dat [verweerster sub 1] dat had gedaan. [verweerster sub 1] heeft echter meegewerkt aan de winstverdeling 50/50. Het ligt daarom op de weg van [verweerster sub 1] c.s. om voldoende gemotiveerd toe te lichten waarom zij, ondanks dat standpunt, ervoor heeft gekozen om lange tijd (van 2015 tot 2017) mee te werken met de winstverdeling 50/50. Dat heeft [verweerster sub 1] c.s. onvoldoende gedaan, zoals hieronder wordt toegelicht.
4.13.
[verweerster sub 1] c.s. voert aan dat zij wel moest meewerken omdat zij (economisch) afhankelijk was van [eiseres] en zonder [eiseres] geen bestaansrecht zou hebben. Dat dit zo is heeft [verweerster sub 1] c.s. onvoldoende met stukken onderbouwd. Ook heeft [verweerster sub 1] c.s. niet uitgelegd hoe dit argument zich verhoudt tot haar verklaring dat het niet [verweerster sub 1] was die kon meeliften op het werk van [eiseres] , maar dat het juist [eiseres] was die de hulp van [verweerster sub 1] nodig had om zaken te doen in China. Daarnaast is op de zitting namens [verweerster sub 1] verklaard dat zij, voordat zij zaken ging doen met [eiseres] al (zelfstandig) consultancy werk deed. De stelling dat zij geen bestaansrecht zou hebben zonder [eiseres] valt daarmee niet te rijmen. Verder past de stelling dat [verweerster sub 1] zich gedwongen voelde om mee te werken niet bij het beeld van de samenwerking dat op de zitting naar voren is gekomen. Op de zitting is namelijk door beide partijen verklaard dat zij - in ieder geval geruime tijd - op basis van vertrouwen hebben samengewerkt.
4.14.
[verweerster sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat zij steeds (mondeling) klaagde over de gehanteerde winstverdeling. Ook als dat klopt, is daarmee nog steeds niet uitgelegd waarom [verweerster sub 1] c.s. desondanks is blijven meewerken aan de 50/50-verdeling. Datzelfde geldt voor de stelling van [verweerster sub 1] c.s. dat de achtergrond van de winstverdelingsafspraak 25/75 was, dat er vier partijen bij de afspraak betrokken waren, waaronder [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam] ), een onderneming uit hetzelfde concern als [eiseres] . Deze stelling is onvoldoende toegelicht en onderbouwd. [verweerster sub 1] c.s. heeft niet uitgelegd op welke vier partijen zij doelt en heeft ook niet onderbouwd aangevoerd waarom [verweerster sub 1] c.s. in dat geval 75% zou ontvangen en [eiseres] en [bedrijfsnaam] samen 25%.
4.15.
Dat betekent dat [verweerster sub 1] c.s., door niet onderbouwd toe te lichten waarom zij lange tijd heeft meegewerkt aan het 50/50-verdelen van de winst, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de afgesproken verdeelsleutel 50/50 was. Daarmee is deze afspraak komen vast te staan.
4.16.
Als het oordeel is dat een 50/50 verdeelsleutel is afgesproken, dan moet deze afspraak volgens [verweerster sub 1] c.s. buiten beschouwing worden gelaten, omdat deze niet redelijk is. Zij beroept zich op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW). [verweerster sub 1] c.s. voert aan dat zij in de praktijk nagenoeg alle werkzaamheden heeft verricht, terwijl zij ook alle verantwoordelijkheden droeg. Volgens [verweerster sub 1] c.s. fungeerde [eiseres] alleen maar als groothandel en deed zij verder niets.
4.17.
[eiseres] betwist de stellingen van [verweerster sub 1] c.s. Volgens [eiseres] acquireerden beide partijen projecten. Zo stelt [eiseres] de projecten [project 8] en [project 1] te hebben aangebracht en stelt zij advieswerkzaamheden te hebben verricht in de projecten [project 9] , [project 10] , [project 11] , [project 8] en [project 12] .
4.18.
Uit artikel 6:248 lid 2 BW volgt dat een tussen partijen overeengekomen regel niet van toepassing is, als dit in de omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaarzou zijn. Dit is een strenge maatstaf: er mag niet snel worden aangenomen dat een bepaling uit een overeenkomst buiten toepassing moet blijven. Uitgangspunt is namelijk dat partijen vrij zijn de om afspraken te maken die zij willen maken, ook als die afspraken voor de ene partij gunstiger zijn dan voor de andere.
4.19.
[verweerster sub 1] c.s. beroept zich op artikel 6:248 lid 2 BW en het is dus aan haar om voldoende feiten en omstandigheden naar voren te brengen waaruit blijkt dat aan deze strenge maatstaf is voldaan. Daarin is zij niet geslaagd. De kern van het argument van [verweerster sub 1] c.s. is dat [eiseres] in haar visie niet zoveel heeft gedaan als oorspronkelijk was afgesproken. Volgens [verweerster sub 1] c.s. had [eiseres] meer moeten doen in het kader van acquisitie dan zij uiteindelijk heeft gedaan. Ook voert [verweerster sub 1] c.s. aan dat zij uiteindelijk meer risico’s droeg dan [eiseres] . Zelfs als beide stellingen kloppen - en het dossier bevat ook aanknopingspunten om daaraan te twijfelen - is daarmee nog niet aan de hierboven geformuleerde maatstaf voldaan. Het staat namelijk vast dat [eiseres] werkzaamheden heeft verricht in het kader van de samenwerking. Zo deed zij in ieder geval de inkoop van de benodigde materialen/producten. Ook hebben partijen ter promotie gezamenlijk op de beurs gestaan en heeft [verweerster sub 1] gebruik mogen maken van de kredietfaciliteiten van [eiseres] . Dat [eiseres] zo weinig heeft gedaan dat het onaanvaardbaar is om [verweerster sub 1] c.s. aan de winstverdeling van 50% te houden is dus niet gebleken.
4.20.
De conclusie is dat de winst over de zeven projecten waarover nog niet is afgerekend ( [project 1] , [project 2] , [project 3] , [project 4] , [project 5] , [project 6] en [project 7] ) 50/50 verdeeld moet worden. Volgens [eiseres] betekent dat, dat [verweerster sub 1] c.s. haar € 151.196,00 moet betalen. [eiseres] verwijst ter onderbouwing naar het overzicht dat zij als productie 5 bij de procesinleiding heeft overgelegd (de bijlage bij de brief van 29 november 2017). In dit overzicht heeft [eiseres] er rekening mee gehouden dat [verweerster sub 1] c.s. de vanaf 2017 betaalde 6%-marge over ingekochte producten ten onrechte heeft betaald en heeft zij deze bedragen verrekend.
4.21.
Op de zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de in de berekening van [eiseres] opgenomen ‘prijs per wp’ van € 1,21 (inclusief btw) niet in alle gevallen klopt. Daardoor klopt de winst per project niet altijd. Er moet dus een nieuwe berekening komen en die berekening moet [eiseres] maken. Wel moet er rekening mee worden gehouden dat
(een deel van) de stukken die [eiseres] daarvoor nodig heeft zich bij [verweerster sub 1] c.s. bevinden.
4.22.
De rechtbank acht het in het belang van beide partijen dat op dit moment de kosten en tijd die benoeming van een deskundige mee zou brengen, kunnen worden uitgespaard, nu partijen over de methodiek en de te verwerken gegevens op dit punt niet wezenlijk van mening verschillen. De rechtbank geeft daarom eerst [verweerster sub 1] c.s. de gelegenheid om de stukken die nodig zijn om die berekening te kunnen maken (betreffende de omzet van de zeven projecten, inclusief de prijs per wp die per project was overeengekomen) in het geding te brengen. Daarna moet [eiseres] de aangepaste berekening overleggen. [verweerster sub 1] c.s. mag daar vervolgens op reageren.
4.23.
Ook deze vervolgstap kost beide partijen tijd en geld. De rechtbank geeft partijen daarom in overweging dat zij de berekening ook samen kunnen maken en indienen. Daarnaast kunnen zij ervoor kiezen om de zaak met de aanknopingspunten uit dit vonnis onderling te regelen.
De door [eiseres] aan [verweerster sub 1] c.s. verschuldigde bedragen
4.24.
[verweerster sub 1] c.s. stelt dat [eiseres] haar nog € 15.943,57 moet betalen voor de facturen van 27 juni 2017 (€ 12.005,02) en 23 augustus 2017 (€ 3.938,55) en dat [eiseres] haar nog € 19.371,89 moet betalen op grond van creditnota’s. In totaal betreft dit een vordering van € 35.315,46. [eiseres] betwist (de hoogte van) een aantal van de facturen en creditnota’s.
4.25.
[eiseres] betwist allereerst de hoogte van de factuur van 27 juni 2017. Met die factuur factureert [verweerster sub 1] onder andere de helft van de (bij [project 13] gerealiseerde) inkoopkorting, berekend over 840 zonnepanelen. [eiseres] stelt dat zij 398 zonnepanelen voor zichzelf heeft gekocht. Deze panelen zijn niet verkocht aan een derde partij in een gezamenlijk project. Er heeft dus geen verkoop plaatsgevonden ten aanzien van die panelen, zodat [verweerster sub 1] geen recht heeft op (de helft van) de inkoopkorting over die panelen. De factuur van 27 juni 2017 moet daarom € 8.495,51 bedragen in plaats van € 12.005,02, een verschil van € 3.509,51.
4.26.
[verweerster sub 1] c.s. vindt dat zij recht heeft op inkoopkorting over 840 zonnepanelen. Het is dus aan [verweerster sub 1] c.s. om voldoende onderbouwd te omschrijven dat zij een afspraak met [eiseres] heeft gemaakt waaruit blijkt dat zij, ook als er geen verkoop aan een derde partij plaatsvindt, recht heeft op inkoopkorting. [verweerster sub 1] c.s. heeft echter onvoldoende concreet gemaakt wat zij precies met [eiseres] heeft afgesproken over de bij [project 13] gerealiseerde inkoopkorting en wanneer die afspraak is gemaakt. [verweerster sub 1] c.s. verwijst naar productie 12 bij verweerschrift maar daaruit blijkt de gestelde afspraak zonder verdere toelichting van [verweerster sub 1] c.s. niet. Op de zitting heeft [verweerster sub 1] c.s. verklaard dat zij het redelijk vindt dat zij inkoopkorting ontvangt omdat zij onbetaald werk voor [eiseres] heeft gedaan en omdat partijen de panelen gezamenlijk hebben ingekocht maar dat betekent niet automatisch dat [verweerster sub 1] c.s. daar recht op heeft.
4.27.
[verweerster sub 1] c.s. heeft dus onvoldoende onderbouwd dat zij recht heeft op inkoopkorting over 840 zonnepanelen. Daarmee is vast komen te staan dat de factuur van 27 juni 2017 met € 3.509,51 moet worden verminderd.
4.28.
[verweerster sub 1] c.s. stelt vervolgens dat zij recht heeft op betaling van € 19.371,89 op grond van verschillende door [eiseres] aan haar verstuurde creditnota’s.
4.29.
[eiseres] heeft bij verweerschrift aangevoerd dat de factuur met nummer 1238 (€ 3.169,29) dubbel is geteld. Ter zitting heeft zij echter te kennen gegeven dat zij niet zeker weet of dit zo is. Daarmee heeft zij haar vordering op dit punt, naar het oordeel van de rechtbank niet gehandhaafd, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat [eiseres] zowel factuur 1238 als factuur 1277 moet betalen.
4.30.
Ten aanzien van factuur 1195 (€ 346,40) voert [eiseres] aan dat zij deze al heeft betaald door verrekening. Zij verwijst ter onderbouwing daarvan naar een bankafschrift waarin in de omschrijving wordt verwezen naar dit factuurnummer. [verweerster sub 1] c.s. heeft op de zitting erkend dat [eiseres] de factuur 1195 al aan haar betaald heeft. Deze creditfactuur hoeft [eiseres] dus niet meer te betalen.
4.31.
[eiseres] heeft de overige creditnota’s en facturen erkend. Samengevat heeft zij de totale vordering van [verweerster sub 1] c.s. (van € 35.315,46) dus betwist voor een bedrag van € 7.025,20 (€ 3.509,51 + € 3.169,29 + € 346,40). Daaruit zou logischerwijs volgen dat [eiseres] van mening is dat zij € 28.290,26 aan [verweerster sub 1] c.s. verschuldigd is. [eiseres] voert echter aan dat zij € 27.939,00 aan [verweerster sub 1] c.s. verschuldigd is. Voor zover de rechtbank in dit lager genoemde bedrag een (extra) betwisting moet lezen van de hoogte van de door [verweerster sub 1] c.s. gestelde vordering heeft [eiseres] dit onvoldoende toegelicht zodat daaraan geen gevolgen zullen worden verbonden.
4.32.
De conclusie is dat [eiseres] aan [verweerster sub 1] c.s. een bedrag van
€ 31.459,55verschuldigd is (€ 35.315,46 -/- € 3.509,51 -/- 346,40).
De door [verweerster sub 1] c.s. aan [eiseres] verschuldigde bedragen
4.33.
Volgens [eiseres] is [verweerster sub 1] c.s. in totaal € 60.095,00 aan haar verschuldigd in verband met nog openstaande facturen, nog niet doorbelaste kosten en nog niet afgedragen winst. Dit bedrag moet worden verrekend met de hierboven beoordeelde vordering van [verweerster sub 1] c.s., aldus [eiseres] .
4.34.
[eiseres] heeft haar vordering weergegeven in een overzicht dat zij als productie 37 heeft overgelegd. De vordering is als volgt opgebouwd:
- post B1: € 35.443,00 aan diverse kosten
- post B2: € 2.948,00 aan kosten voor vervanging van beschadigde onderdelen aan een laaddeur
- post C: € 7.305,00 aan nieuw ingebrachte kosten
- post D: € 14.399,00 aan winstmarge over subsidieaanvragen en over de verkoop van windmolens.
4.35.
De onder B1 en C opgevoerde kosten bestaan onder meer uit beurskosten, opslagkosten, advocaatkosten en kosten voor drukwerk. [eiseres] voert aan dat partijen hadden afgesproken dat zij die kosten 50/50 zouden delen, net als de winst. Volgens [eiseres] ligt kostendeling voor de hand in het kader van de winstdelingsafspraak en zou het bovendien niet redelijk zijn als partijen de eigen kosten zouden moeten dragen. [verweerster sub 1] c.s. betwist dat de kosten met inachtneming van een verdeelsleutel zouden worden verdeeld. Op de zitting hebben partijen hierover verder debat gevoerd.
4.36.
De opgevoerde kosten kunnen alleen worden toegewezen, als de door [eiseres] gestelde afspraak is gemaakt. Op basis van de stellingen van [eiseres] in combinatie met de gemotiveerde betwisting van [verweerster sub 1] c.s. kan niet worden vastgesteld of dit zo is en de gestelde afspraak volgt ook niet automatisch uit de hierboven vastgestelde winstdelingsafspraak. Uit de in 4.11 van dit vonnis beschreven werkwijze blijkt dat partijen feitelijk een groot deel van de kosten deelden. De inkoopkosten en de kosten voor de werkzaamheden van [verweerster sub 1] werden namelijk uit de gezamenlijke opbrengst voldaan, waarna de winst werd berekend die vervolgens werd verdeeld. Daaruit volgt echter niet automatisch dat partijen ook hadden afgesproken alle andere kosten die gelieerd waren aan de samenwerking zouden delen. De rechtbank zal [eiseres] daarom de opdracht geven te bewijzen dat partijen hadden afgesproken de onder B1 en C opgevoerde kosten 50/50 te delen.
4.37.
Als [eiseres] erin slaagt de bewijzen dat partijen hebben afgesproken dat de onder B1 en C opgevoerde kosten 50/50 moeten worden gedeeld, is deze afspraak niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, zoals [verweerster sub 1] c.s. nog ter zitting heeft aangevoerd. Voor het buiten toepassing laten van een afspraak geldt een hoge drempel (zie 4.18 van dit vonnis) en [verweerster sub 1] c.s. heeft geen omstandigheden aangevoerd die tot dit oordeel moeten leiden.
4.38.
Over de onder B2 genoemde kosten heeft [eiseres] aangevoerd dat de heer [A] , aandeelhouder van [verweerster sub 3] , met een vrachtauto door de laaddeur is heengereden en dat deze kosten, omdat [verweerster sub 1] te laat was met het aanmelden ervan, niet meer bij de verzekeraar konden worden geclaimd. Volgens [eiseres] hebben partijen na dit incident een tijdelijke oplossing getroffen ter voorkoming van inbraak en is daarvoor een factuur aan [verweerster sub 1] gestuurd die is betaald. De kosten waar het hier om gaat zijn volgens [eiseres] de kosten van de tweede reparatie, die nog niet door [verweerster sub 1] zijn betaald. [verweerster sub 1] c.s. heeft deze stellingen niet betwist. Volgens [verweerster sub 1] c.s. moeten deze kosten gezamenlijk worden gedragen en niet voor 100% door [verweerster sub 1] , maar zij legt niet uit waarom. De rechtbank stelt daarom vast dat [verweerster sub 1] c.s. deze kosten verschuldigd is.
4.39.
Onder D heeft [eiseres] allereerst marge gevorderd over subsidieaanvragen die volgens [eiseres] in het kader van de gezamenlijke projecten zijn gedaan. [verweerster sub 1] c.s. betwist dat de afspraak was dat partijen deze marge zouden delen. [eiseres] krijgt niet de kans om te bewijzen dat dit wel zo is, aangezien zij haar stellingen onvoldoende concreet heeft gemaakt. Uit het overzicht van productie 37 blijkt dat het gaat om ‘minimaal 24 subsidieaanvragen’. Zij heeft daarmee niet aan haar stelplicht voldaan zodat deze post zal worden afgewezen.
4.40.
Verder bevat de onder D genoemde post winstmarge over windmolens die [verweerster sub 1] heeft verkocht. [verweerster sub 1] c.s. betwist dat de verkochte windmolens onderdeel waren van de samenwerking. [eiseres] heeft niet uitgelegd waarom dit volgens haar wel zo is en heeft daarmee onvoldoende onderbouwd dat er een afspraak is gemaakt op grond waarvan zij recht heeft op de opgevoerde winstmarge. Ook dit deel van de gevorderde kosten zal dus worden afgewezen.
Het verdere verloop van de procedure
4.41.
De rechtbank zal de zaak nu eerst verwijzen volgens het in 4.22 en 4.36 bepaalde. Alle overige beslissingen worden in afwachting van de in het geding te brengen berekening aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
In incident
5.1.
wijst de incidentele vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van het incident, tot op heden begroot op € 543,00,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
In de hoofdzaak in conventie en in reconventie
Inzake de instructie in 4.21 tot en met 4.23:
5.4.
bepaalt dat [verweerster sub 1] c.s. twee weken de tijd krijgt om de in 4.22 genoemde stukken te uploaden via de aan haar gegeven digitale taak,
5.5.
bepaalt dat [eiseres] nadat [verweerster sub 1] c.s. dit heeft gedaan twee weken de tijd krijgt om de in 4.22 genoemde berekening te uploaden via de aan haar gegeven digitale taak, waarna [verweerster sub 1] c.s. vervolgens twee weken de tijd zal krijgen voor een reactie op die berekening,
5.6.
bepaalt dat als partijen ervoor kiezen de berekening samen te maken, zij deze gezamenlijke berekening, in afwijking van wat hiervoor in 5.4 en 5.5 is bepaald, binnen zes weken na de bekendmaking van deze beslissing moeten uploaden,
inzake de bewijsopdracht in 4.36:
5.7.
draagt [eiseres] op te bewijzen dat zij met [verweerster sub 1] heeft afgesproken dat de onder B1 en C opgevoerde kosten 50/50 zouden worden verdeeld (zie 4.36 van dit vonnis),
5.8.
bepaalt dat, indien [eiseres] bewijs door middel van
getuigenwil leveren,
  • zij de naam en woonplaats van de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden oktober tot en met februari 2019
  • het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. F.C. Burgers in het gerechtsgebouw te Utrecht aan Vrouwe Justitiaplein 1,
5.9.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan het dossier moeten toevoegen,
5.10.
bepaalt dat, als [eiseres] bewijs door uitsluitend het overleggen van
bewijsstukkenwil leveren, of door een
ander bewijsmiddeldan het verhoor van getuigen of het overleggen van stukken, zij dit
binnen twee wekenna de bekendmaking van deze beslissing aan de rechtbank en aan de wederpartij moet berichten, waarna een termijn wordt bepaald voor het uploaden of indienen daarvan; in dat geval zal geen getuigenverhoor plaatsvinden,
5.11.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op
21 september 2018.