Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[eiser sub 2],
[eiser sub 3],
[eiseres sub 4],
[eiseres sub 5],
[eiseres sub 6],
1.De procedure
- de dagvaarding
- de akte vermeerdering van eis
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek alsmede van wijziging van eis
- de conclusie van dupliek
- de akte aanvullende stukken van eisers
- de tijdens het pleidooi overgelegde pleitnota’s.
2.De feiten
Op de Overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden (…) van toepassing, voor zover daarvan in de Overeenkomst niet is afgeweken. De Cliënt verklaart een exemplaar van de Algemene Voorwaarden te hebben ontvangen.
De rente wordt door de bank vastgesteld voor een met de debiteur overeengekomen periode op basis van (….) (de basiscomponent) verhoogd met een door de bank te bepalen opslag. (…..) De opslag kan door de bank te allen tijde worden gewijzigd. (…)”
“Bent u zich bewust van de mogelijkheid van een (negatieve) contante waarde?”(onder het kopje
“Risicotolerantie”) staat: “ja”. In het Clientprofiel staat onderaan het volgende vermeld:
niet meer van toepassing is.”
heeft daarom aangegeven dat het wat hem betreft eerst niet doorgaat. [voornaam van eiser sub 2] heeft nog geprobeerd te informeren wat de status is, maar we hebben de verkoper deze week niet kunnen bereiken. In ieder geval bedankt voor de medewerking, zodra we een (definitieve) go hebben, zal ik contact met jullie opnemen.”
“Einddatum renteswaps is 01 januari 2018, de grootste deel van de bijbehorende leningen expireren in 2022 en 2023, 1 lening per april 2015.”
3.Het geschil
primair(1) voor recht verklaart dat de tussen eisers en Rabobank en/of FGH gesloten renteswapovereenkomsten van 31 december 2007 (en de daarbij horende algemene voorwaarden) rechtsgeldig zijn vernietigd bij brief van 9 december 2015, althans deze overeenkomsten vernietigt,
althansvoor recht verklaart dat deze overeenkomsten rechtsgeldig bij genoemde brief zijn vernietigd voor zover het de verschuldigdheid van de negatieve marktwaarden betreft, althans deze voor zover het de verschuldigdheid van de negatieve marktwaarde betreft, vernietigt,
althansvoor recht verklaart dat deze overeenkomsten rechtsgeldig bij genoemde brief zijn vernietigd voor zover het de verschuldigdheid van de lasten die het gevolg zijn van de overhedge betreft, althans deze voor zover het de verschuldigdheid van deze lasten betreft, vernietigt,
subsidiair(2) voor recht verklaart dat Rabobank en/of FGH jegens eisers toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van de twee renteswapsovereenkomsten althans dat zij onrechtmatig jegens eisers hebben gehandeld en dat de twee overeenkomsten bij brief van 9 december 2015 buitengerechtelijk zijn ontbonden, althans deze overeenkomsten ontbindt of gedeeltelijk ontbindt voor zover het de negatieve marktwaarde en/of de overhedge betreft,
zowel primair als subsidiair(3) Rabobank en/of FGH hoofdelijk veroordeelt om aan eisers te voldoen een bedrag van (a) € 989.000,-, (b) € 574.547,-, (c) € 92.625,- (d) 55.000,- en (e) € 1.365,80, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, (4) bepaalt dat de schade ter zake van de rente die als gevolg van de opslagvergoedingen te veel is betaald nader moet worden opgemaakt bij staat en vereffend vervolgens de wet, (5) bepaalt dat de schade betreffende de kosten die voortvloeien uit de renteswaps, die eisers zelf globaal hebben berekend op € 989.000,- en de schade als gevolg van de mismatch door de verkoop van het pand aan [straatnaam] nader worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet, voor wat betreft de kosten die voortvloeien uit de renteswaps als deze globale berekening niet afdoende is, (6) Rabobank c.s. veroordeelt om de kosten te voldoen die met een eventuele inschakeling van een deskundige gemoeid zullen zijn, (7) Rabobank c.s. veroordeelt om de buitengerechtelijke incassokosten van € 6.775,- aan eisers te vergoeden en (8) Rabobank c.s. veroordeelt in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
4.De beoordeling
Zijn de overeenkomsten rechtsgeldig vernietigd?
rentelasten door de renteswapovereenkomsten vast zouden worden. Dit staat ook in de brief van 25 oktober 2007 vermeld, waarin wordt gesproken van een beheersing van het
renterisico. Dat de bank hun zou hebben verteld dat het zou gaan om een fixering van
allefinancieringslasten, hebben eisers onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat als eisers over de mogelijkheid dat de bank de opslag kon verhogen al hebben gedwaald, niet kan worden vastgesteld dat deze dwaling is te wijten aan een inlichting van de bank. In hun conclusie van repliek verwijten eisers de bank (ook) dat zij over de mogelijkheid om de opslag te verhogen, heeft gezwegen. Als het zo is dat de bank er voor het sluiten van de renteswapovereenkomsten niet op heeft gewezen dat zij de opslag nog steeds kon verhogen, dan geldt echter dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd dat zij de renteswapovereenkomsten niet hadden gesloten als de bank hen hierover wel had geïnformeerd. Het causale verband tussen de dwaling en het sluiten van de renteswapovereenkomsten ontbreekt. In 4.22 zal de rechtbank hierop terugkomen.
“Op dit moment is er sprake van een overhedge (hoofdsom swap is groter dan het restant van de financieringen). Deze situatie is ontstaan a.g.v. de aflossing uit hoofde van verkoop [straatnaam] en is destijds met jullie afgestemd. Zoals besproken zal deze situatie nog worden vastgelegd en door jullie bevestigd. Wij zullen hier een brief voor opstellen. Op dit moment is er op de totale positie ( [eiseres sub 1] en kinderen [eiser sub 2] ) een overhedge van ca EUR 399/m. Na verstrekking van de lening (EUR 360/m) inzake aankoop [plaatsnaam] is de overhedge nog ca EUR 39/m. Aangezien er binnen [eiseres sub 1] en kinderen [eiser sub 2] ook financieringen zijn afgesloten bij andere geldverstrekkers is er “ruimte” om de overhedge te gebruiken voor andere financieringen. De verrekening hiervan zal moeten plaatsvinden binnen jullie eigen administratie. Wij adviseren jullie dit af te stemmen met jullie accountant.”De rechtbank gaat aan de stelling van eisers dat zij deze e-mail niet hebben ontvangen, voorbij. Dat de inhoud van deze e-mail niet juist is, hebben zij namelijk niet, althans niet concreet genoeg, gesteld. De inhoud sluit bovendien aan op die van de brief van 15 maart 2012, waarin de afspraak over het “gebruiken” (het wegnemen) van de overhedge, zoals de bank in de e-mail had aangekondigd, is vastgelegd. In deze brief van de bank aan de kinderen – die door de kinderen voor akkoord is ondertekend - staat vermeld dat de renteswap op uitdrukkelijk verzoek van de kinderen onveranderd in stand was gebleven (nadat de bank over de risico’s van een overhedge een toelichting had gegeven) en dat deze sinds 10 februari 2011 tevens voor (kort gezegd) andere leningen diende. Dat de bank pas in de genoemde brief op de overhedge heeft gewezen, hebben eisers onvoldoende onderbouwd. Uit de brief zelf volgt dat dit (veel) eerder is geweest en dit kan ook uit de twee genoemde e-mails worden afgeleid.
in de toen bestaande omstandighedende renteswapovereenkomsten zouden hebben gesloten. Ten eerste is in dit verband van belang dat de rente eind 2007 nog steeg. Eisers hebben weliswaar aangevoerd dat de bank toen wist dat de rente zou gaan dalen, maar de bank heeft dit betwist en eisers hebben niet duidelijk gemaakt waaruit deze wetenschap volgens hen blijkt. Dit lag wel op hun weg. Dat de bank wist dat de rente zou gaan dalen, is dus niet komen vast te staan. Ten tweede had de stichting, zoals eisers zelf stellen, een dunne exploitatiemarge en de bank heeft onweersproken aangevoerd dat de stichting en de kinderen door deze dunne exploitatiemarge en het aantal Euribor-leningen dat zij bij de bank hadden gesloten, behoefte hadden aan zekerheid. Het was aantrekkelijker om deze zekerheid te zoeken in een swaprente dan in de toen geldende vaste rente. De vaste rente was, zoals de bank ook onweersproken heeft gesteld, namelijk (0,60%) hoger dan de overeengekomen swaprente. Ten derde had de stichting als doel de opbouw van een vastgoedportefeuille. Eisers hebben dit bevestigd (conclusie van repliek, randnummer 47) en het staat ook vermeld in de Raamovereenkomst II. Ook in de Raamovereenkomst I, die de kinderen hadden gesloten, wordt dit doel genoemd. Het blijkt ook uit het feit dat alle leningen die eisers sloten een looptijd hadden van vijftien jaar. Dat eisers panden zouden gaan verkopen en met de verkoopopbrengst dan ook nog een lening zou aflossen (en niet een ander pand zouden kopen), lag daarom niet voor de hand. [eiser sub 2] heeft tijdens het pleidooi in overeenstemming hiermee verklaard dat eisers nooit de intentie hebben gehad om panden te verkopen. Daarom was het toen eisers de renteswapovereenkomsten sloten niet waarschijnlijk dat er een overhedge (een hogere hoofdsom van de renteswap dan die van de onderliggende financiering) zou ontstaan. Dat eisers in verband met een tussentijdse (gedeeltelijke) beëindiging van een renteswap, vanwege voortijdige aflossing van één of meer leningen, verplicht zouden zijn om de negatieve waarde aan de bank te vergoeden, was toen dus ook niet waarschijnlijk. De rechtbank gaat er daarom van uit dat als eisers hadden geweten dat er bij een voortijdige aflossing van een lening een overhedge zou ontstaan, zij de renteswapovereenkomst nog steeds zouden hebben gesloten. Hetzelfde geldt voor het punt van de opslagverhogingen. Eisers waren hier namelijk ook mee geconfronteerd als zij de renteswapovereenkomsten niet hadden gesloten, want deze opslagverhogingen hielden verband met de Euribor-geldleningen. Dat de opslag zou worden verhoogd (en dan ook nog in de mate waarin dit is gebeurd) was op het moment dat partijen de overeenkomsten sloten, op 31 december 2007, niet voorzienbaar. Rabobank c.s. heeft namelijk naar voren gebracht dat de bank de opslag heeft verhoogd omdat de economische omstandigheden dit noodzakelijk maakten. Vaststaat dat deze omstandigheden in augustus 2010 en januari 2012 (toen de opslagen werden verhoogd) als gevolg van de eind 2008 ingetreden kredietcrisis veel slechter waren dan op 31 december 2007.
opbouwvan een dergelijke portefeuille als doel had en dat eisers zelf bij het aangaan van de renteswapovereenkomsten niet de verwachting hadden dat zij panden zouden gaan verkopen (laat staan dat zij met de verkoopopbrengst een lening zouden aflossen). Dat eisers door de renteswapovereenkomsten onnodig financiële risico’s zijn aangegaan, en dat de bank wat dat betreft een verkeerd advies heeft gegeven, kan ook niet worden vastgesteld. Zoals overwogen, verkregen eisers door het sluiten van de renteswapovereenkomsten namelijk de zekerheid van een vaste rente tegenover de onzekerheid van een variabele, die eind 2007 nog steeg. Bovendien heeft het ene risico waarop eisers waarschijnlijk doelen (de overhedge) zich, zoals in 4.16 is vermeld, niet gerealiseerd en was het andere risico (vergoeding van een negatieve marktwaarde bij voortijdige beëindiging van de renteswapovereenkomst) gelijk aan het risico van een vast rentende lening. De bank heeft aangevoerd dat als eisers de renteswapovereenkomsten niet hadden gesloten, zij een vast rentende lening met een looptijd van tien jaar waren aangegaan. Eisers hebben weliswaar gesteld dat gezien de fluctuerende financieringsbehoefte van de stichting een lening met een variabele rente (zonder renteswap) de beste optie zou zijn geweest, maar dat is achteraf bezien. Hiervoor is namelijk overwogen dat het eind 2007 nog de verwachting was dat de rente zou blijven stijgen. Dat eisers, als zij geen renteswapovereenkomsten zouden hebben gesloten, een vast rentende lening hadden gesloten, lag daarom (gezien het aantal leningen) voor de hand. De bank heeft onweersproken gesteld dat als een vast rentende lening vroegtijdig wordt beëindigd, er ook een vergoeding moet worden betaald. Zij heeft erop gewezen dat deze vergoeding, net als die van een negatieve marktwaarde, wordt berekend door te kijken naar het verschil tussen de contractueel overeengekomen vaste rente en de kapitaalmarktrente die op het moment van beëindiging geldt voor het afsluiten van eenzelfde renteswap of vastrentende lening voor de resterende looptijd van het afgesloten product. Eisers hebben dit niet betwist. Omdat niet vaststaat dat eisers door het sluiten van de renteswapovereenkomsten onnodige risico’s zijn aangegaan, is het feit dat de stichting het familievermogen van [eiser sub 2] en de kinderen beheert, niet van belang.