4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
feit 1 primair:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten
laste gelegde feit heeft begaan. Weliswaar is bewijs voorhanden dat op de ten laste gelegde plaats en datum aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voorwerpen zijn ontstolen, maar bewijs dat ook verdachte als dader heeft te gelden ontbreekt. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen
feit 1 subsidiair en feit 2:
Verbalisant [verbalisant 1] kreeg op 21 januari 2018 een melding dat op de Jolbrug te Lelystad een beroving had plaatsgevonden. Op de Jolbrug aangekomen troffen zij het slachtoffer [slachtoffer 1] aan. [slachtoffer 1] verklaarde dat hij samen met zijn vriend een sigaretje stond te roken op de Jolbrug. Op een gegeven moment zag hij een man met een donkere huidskleur en een zwarte jas voorbij lopen. De man gedroeg zich verdacht en liep op een geven moment terug richting [slachtoffer 1] . De man wilde hem slaan, maar hij wist dit te ontwijken. Hierop pakte de man [slachtoffer 1] plotseling bij zijn jas en vloerde hem naar de grond. Plotseling waren daar nog drie andere jongens. De jongen met de rode jas gaf het slachtoffer twee keer een schop tegen zijn hoofd. De vriend van [slachtoffer 1] probeerde hem te helpen en is hierdoor ook in de vechtpartij terecht gekomen. Eén van de daders, de kleinste dader, heeft ook staan filmen.
Verbalisant [verbalisant 2] hoorde [slachtoffer 1] verklaren dat die jongens zijn vriend helemaal in elkaar hadden geslagen en dat deze vriend veel meer klappen had gekregen dan hijzelf en dat ze de broek van zijn vriend hadden afgepakt. Verbalisant [verbalisant 2] is op aanwijzing van [slachtoffer 1] naar de woning van het andere slachtoffer gegaan, zijnde [slachtoffer 2] . In de woning zag hij dat [slachtoffer 2] bloed aan de linkerzijde van zijn gezicht had en dat zijn gezicht aan de linkerzijde ter hoogte van zijn jukbeenderen dikker was dan aan de linkerzijde (de rechtbank begrijpt: rechterzijde). Verbalisant [verbalisant 2] hoorde dat de telefoon van [slachtoffer 2] overging en dat [slachtoffer 2] deze opnam. Op verzoek van verbalisant [verbalisant 2] is de telefoon op de speaker gezet om het gesprek te kunnen volgen. Verbalisant [verbalisant 2] heeft het gesprek met zijn diensttelefoon opgenomen. Hij hoorde dat het telefoongesprek ging over een conflict over de betaling van een geldbedrag van € 35,-. Hij hoorde een persoon praten die zich bekend maakte als [verdachte] . Hij hoorde [verdachte] zeggen dat hij de jongen was die in het zwart gekleed was. Ook hoorde de verbalisant [verdachte] meerdere keren bedreigende uitlatingen doen naar [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij samen met [slachtoffer 1] (de rechtbank leest: [slachtoffer 1] ) op de Jolbrug stond. Hij zag een Antilliaanse man vanuit de Jol komen lopen. Hij zag dat de man hen in eerste instantie voorbijliep, maar zich daarna omdraaide. Hij zag dat deze man [slachtoffer 1] vastpakte bij zijn jas. Terwijl deze man [slachtoffer 1] vastpakte zag hij vanuit de Jol nog drie voor hem onbekende personen komen aanlopen. Eén van deze jongens kwam op hem aflopen en hij zag en voelde dat deze jongen hem klappen gaf met gebalde vuist. Hij voelde dat hij op zijn linkerwang werd geraakt. Hij voelde dat hij op de grond werd getrokken en, terwijl hij op de grond lag, werd zijn trainingsbroek uitgetrokken. [slachtoffer 2] raakte in paniek en wist te ontkomen door over het hek van de brug te klimmen. Terwijl hij wegging zag hij dat een jonge jongen, dit was één van de eerder genoemde drie jongens, aan het filmen was. Hij is gelijk naar huis gegaan en toen hij thuis was, kwam de politie langs. Terwijl hij met de politie aan het praten was, werd hij anoniem gebeld. De persoon die hem belde ken hij niet, maar [slachtoffer 2] gelooft dat hij zei dat hij [verdachte] was. [verdachte] zei dat hij € 35,- moest betalen en dat hij anders problemen had.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft het met de diensttelefoon opgenomen telefoongesprek op 21 januari 2018 letterlijk uitgewerkt, hieruit blijkt dat onder meer het volgende is gezegd:
“ [verdachte] : ik wil voor vanavond die geld voor... Ik wil voor vanavond die geld van [A] en als ik ooit hoor dat jij of je matties [A] met 1 vinger aanraakt, dan zorgen we dat je nooit meer loopt, duidelijk?
[slachtoffer 2] : hmhm
[verdachte] : en dat mag je zien als een bedreiging.(…)
[slachtoffer 2] : met wie spreek ik nu?
[verdachte] : met [verdachte] , met [verdachte] .
[slachtoffer 2] : met [verdachte] ?
[verdachte] : ja, die kleine van net
[slachtoffer 2] : wie is die kleine? Ik zag niemand hoor.
[verdachte] : die helemaal in zwart was
[slachtoffer 2] : was jij diegene die aan het filmen was?
[verdachte] : juist”
Verbalisant [verbalisant 3] vermeldt daarbij dat zij op 21 januari 2018 met aangever [slachtoffer 2] heeft gesproken en op 22 januari 2018 verdachte [verdachte] heeft gehoord. Zij herkende in het door haar uitgewerkte telefoongesprek de stemmen van [slachtoffer 2] en verdachte.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op aangeven van één van de medeverdachten het incident op de Jolbrug te Lelystad heeft gefilmd.
Bewijsoverweging
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten
feit 1 subsidiair:
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte weliswaar ten tijde van de schermutseling aanwezig is geweest op de ten laste gelegde plaats en daarvan een filmopname heeft gemaakt, maar dat er overigens geen aanwijzingen zijn voor zijn wezenlijke bijdrage aan het ten laste gelegde. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij alleen, zonder andere jongens, kwam aanlopen en dat [slachtoffer 2] toen op de grond lag, opstond en wegliep. Hij heeft dit op het verzoek van de andere jongens gefilmd. Van het geweld heeft hij naar zijn zeggen niets meegekregen.
De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij, reeds omdat het zijn weerlegging vindt in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt ten overvloede nog het volgende. Uit die bewijsmiddelen volgt dat het incident begon met één persoon die de brug opliep en toen [slachtoffer 1] aanviel en dat er vervolgens nog drie jongens de brug kwamen oplopen die [slachtoffer 2] aanvielen. Eén van deze drie jongens, te weten verdachte, heeft dit gefilmd. Dit filmen is op zichzelf beschouwd geen daad van geweld, maar in verbinding met zijn aanwezigheid toen en daar, het filmen van het geweld op aangeven van een medeverdachte, en de inhoud van het met de andere jongens gelegde telefonische contact - dat onmiskenbaar ook dreigend van aard is geweest - heeft verdachte te gelden als een pleger van openlijk geweld. Daarbij komt dat gesteld noch is gebleken dat verdachte ook maar iets heeft ondernomen om het geweld te voorkomen of te stoppen. Integendeel, hij is gaan filmen en heeft die opname via Instagram op het internet geplaatst. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte welbewust heeft deelgenomen aan het openlijk geweld, en daaraan bovendien een significante bijdrage heeft geleverd zodat hij als pleger daarvan dient te worden aangemerkt.
feit 2:
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij weliswaar op 21 januari 2018 een telefoongesprek met [slachtoffer 2] heeft gevoerd, maar dat hij het niet is geweest die de ten laste gelegde bewoordingen heeft gebruikt; er waren ook anderen die toen door de telefoon hebben gesproken. De rechtbank gaat aan deze ontkenning voorbij. Verbalisant [verbalisant 3] heeft het telefoongesprek letterlijk uitgewerkt en heeft de stemmen van verdachte en [slachtoffer 2] herkend en heeft in zijn proces-verbaal aangeduid aan wie welke gesproken woorden moeten worden toegeschreven. In het proces-verbaal is immers te lezen dat op het moment dat er een andere stem te horen is, deze wordt aangegeven met ‘Nnman’. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die [slachtoffer 2] heeft bedreigd door hem de ten laste gelegde bewoordingen toe te voegen.