Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De Feiten
3.Het geschil en de beoordeling daarvan
énvoldaan is aan een van de vier overige voorwaarden genoemd in artikel 10 van Brussel II bis onder i), ii), iii) en iv).
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 27 juni 2018, gaat het om een geschil tussen een vader en een moeder over de internationale kinderontvoering van hun zoon, geboren in 2011. De vader, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft de moeder, die de Poolse nationaliteit heeft, beschuldigd van het ongeoorloofd meenemen van hun zoon naar Polen op 26 maart 2015. De vader heeft verzocht om te verklaren dat hij samen met de moeder het ouderlijk gezag over hun zoon heeft en dat de overbrenging in strijd was met zijn gezagsrechten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader ten tijde van de overbrenging gezag had over de minderjarige, op basis van het Poolse recht, dat automatisch ouderlijk gezag toekent aan de vader. De moeder heeft aangevoerd dat de rechtbank niet bevoegd was om de zaak te behandelen, omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige inmiddels in Polen zou zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd blijft, omdat de overbrenging in strijd was met het gezagsrecht van de vader en hij tijdig een verzoek om terugkeer heeft ingediend.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de overbrenging van de minderjarige door de moeder ongeoorloofd was en dat de vader samen met de moeder het ouderlijk gezag heeft. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door mr. M.A.A.T. Engbers en kan worden aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.