ECLI:NL:RBMNE:2018:4591

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
16.652031-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vordering tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde ISD na onvoorwaardelijke ISD

Op 25 september 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel. De veroordeelde, geboren in 1991, had eerder een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd gekregen op 5 juni 2015, met een proeftijd van twee jaar en specifieke voorwaarden, waaronder meldplicht bij de reclassering en het vermijden van verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde deze voorwaarden heeft overtreden en dat hij op 31 december 2015 onvoorwaardelijk is veroordeeld tot een ISD-maatregel voor een winkeldiefstal. De vordering tot tenuitvoerlegging werd ingediend door de officier van justitie op 11 april 2018, na meerdere overtredingen van de voorwaarden door de veroordeelde, die niet op brieven van de reclassering heeft gereageerd.

Tijdens de zitting op 11 september 2018 was de veroordeelde niet aanwezig, maar zijn raadsman was wel aanwezig. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gehoord, die volhardde in de verzoeken tot tenuitvoerlegging. De rechtbank overwoog dat de ISD-maatregel is bedoeld voor de beveiliging van de maatschappij en het beëindigen van recidive, maar dat de eerder voorwaardelijk opgelegde maatregel door de onvoorwaardelijke ISD-maatregel was geabsorbeerd. De rechtbank concludeerde dat het niet opportuun was om de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel alsnog toe te wijzen, ondanks dat de secundaire doelstellingen van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel niet waren bereikt. De rechtbank heeft de vordering afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Parketnummer: 16.652031-15
Datum: 25 september 2018

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling

op de op 11 april 2018 ter griffie ingekomen vordering van de officier van justitie strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 5 juni 2015 aan

[veroordeelde] ,

geboren op [1991] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven op de [adres] , [woonplaats]
(hierna: de veroordeelde),
opgelegde voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel). De proeftijd is bepaald op twee jaren en als bijzondere voorwaarden zijn gesteld – zakelijk weergegeven - dat de veroordeelde:
* zich moet melden bij Tactus Reclassering en zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering,
* zich zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en ten behoeve van de naleving van dit verbod zal meewerken aan bloed- of urineonderzoek,
* zich voor de duur van maximaal 12 maanden zal laten opnemen in een kliniek/instelling en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in dat kader zullen worden gegeven.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is aan de veroordeelde toegezonden.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • het vonnis meervoudige kamer rechtbank Midden-Nederland van 5 juni 2015;
  • het Reclasseringsadvies (t.b.v. de terechtzitting van 14 december 2015) van Tactus verslavingszorg;
  • het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 31 december 2015;
  • het Advies aan opdrachtgever toezicht – Tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf van 5 april 2018 van Tactus verslavingszorg;
  • de vordering van de officier van justitie ex artikel 14g Wetboek van Strafrecht van 10 april 2018, die de rechtbank verstaat als een vordering ex artikel 38r Wetboek van Strafrecht;
  • het Reclasseringsadvies – Aanvullend rapport verloop ISD van 16 augustus 2018 van Tactus verslavingszorg, en
  • de overige stukken.
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2018.
Officier van justitie mr. B. Nitrauw is op de vordering gehoord.
De veroordeelde is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De raadsman van de veroordeelde, mr. J.A.C. van den Brink, advocaat te Almere, was ter terechtzitting aanwezig en is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld namens zijn cliënt het woord te voeren.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde maatregel.

OVERWEEGT

Krachtens artikel 38m lid 2 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) strekt de ISD-maatregel tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van recidive van de verdachte. Het derde lid van dat artikel voegt hieraan toe dat, afhankelijk van specifieke (verslavings)problematiek waarmee het plegen van delicten bij de betrokkene samenhangt, de maatregel er mede toe strekt een bijdrage te leveren aan de oplossing van die (verslavings)problematiek. Deze subsidiaire doelstelling kan aldus bijdragen aan de resocialisatie van de verdachte. Resocialisatie is echter niet verplicht; uit de wetsgeschiedenis volgt, dat behandeling van de problematiek van de ISD-deelnemer geen prioriteit heeft en dat een intensieve interventie alleen zal plaatsvinden indien daarvoor bij de verdachte duidelijke aanknopingspunten bestaan om deze succesvol en effectief te doorlopen. De ISD-maatregel kan in voorwaardelijke vorm worden opgelegd, waarbij nog een ultieme poging wordt gedaan om gedragsverandering bij een stelselmatige dader te bewerkstelligen.
Aan de veroordeelde is bij voormeld vonnis van 5 juni 2015 de ISD-maatregel voorwaardelijk opgelegd, met een daaraan verbonden en op twee jaar gestelde proeftijd. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat aan de veroordeelde door oplegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel een allerlaatste kans werd geboden.
Bij vonnis van 31 december 2015 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de veroordeelde veroordeeld voor een winkeldiefstal. In dat vonnis is door de rechtbank overwogen dat tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel niet aan de orde was, aangezien het niet mogelijk was om de tenuitvoerlegging daarvan in die zaak als strafmodaliteit te gebruiken. De rechtbank heeft voorts overwogen dat met de eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel op 5 juni 2015 aan de veroordeelde een allerlaatste kans is geboden, die hij niet heeft benut. De veroordeelde heeft de aan die voorwaardelijk opgelegde maatregel verbonden algemene en bijzondere voorwaarden overtreden. De rechtbank heeft bij dat vonnis van 31 december 2015 aan de veroordeelde de ISD-maatregel (onvoorwaardelijk) opgelegd voor de maximale termijn van twee jaar.
Die op 31 december 2015 opgelegde ISD-maatregel is vervolgens ten uitvoer gelegd. Uit het “Reclasseringsadvies – Aanvullend rapport verloop ISD” van 16 augustus 2018 van Tactus verslavingszorg blijkt dat de vooraf opgestelde behandeldoelen niet zijn gehaald. Tijdens de extramurale fase van de ISD-maatregel is tweemaal een poging gedaan om de veroordeelde te behandelen voor zijn verslavingsproblematiek, waarbij de veroordeelde klinisch is opgenomen. Beide opnames zijn voortijdig negatief beëindigd, en hebben niet geleid tot gedragsverandering bij de veroordeelde. Het nazorgtraject van de ISD-maatregel is eveneens niet van de grond gekomen, doordat de veroordeelde niet op afspraken bij het Forensisch Factteam van de Oostvaarderskliniek is verschenen. Hierdoor is de intake met de veroordeelde niet afgerond.
De veroordeelde is op 26 januari 2018 uit detentie gekomen. Tactus verslavingszorg (hierna: de reclassering) is van mening dat bij de veroordeelde nog altijd psychische en verslavingsproblemen aanwezig zijn, en dat behandeling hiervan noodzakelijk is.
Uit het “Advies aan opdrachtgever toezicht – Tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf” van
5 april 2018 van de reclassering volgt dat zij, nadat de veroordeelde uit detentie is gekomen, heeft getracht om met de veroordeelde in contact te komen om toezicht te houden op naleving van de bijzondere voorwaarden zoals die zijn opgelegd bij vonnis van 5 juni 2015 in het kader van die (voorgaande) voorwaardelijke ISD-maatregel. De reclassering heeft vanaf 26 januari 2018 aan de veroordeelde een vijftal brieven gestuurd op het adres van zijn moeder waar hij staat ingeschreven. De veroordeelde heeft niet gereageerd op de oproepingen uit de betreffende brieven. Het is de reclassering niet gelukt om de veroordeelde en/of zijn moeder te bereiken. De reclassering is daardoor van mening dat de veroordeelde onvoldoende heeft meegewerkt aan de opgelegde bijzondere voorwaarden, en adviseert op grond daarvan over te gaan tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel.
Zoals is overwogen in het vonnis van 5 juni 2015 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de veroordeelde een allerlaatste kans willen geven, met de mogelijkheid van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel als stok achter de deur. Het verloop van de tijd heeft uitgewezen dat deze voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel voor de veroordeelde niet toereikend was, en op 31 december 2015 heeft de rechtbank de veroordeelde alsnog een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd als straf voor een volgend gepleegd strafbaar feit. Hoewel uit het “Aanvullend rapport verloop ISD” volgt dat de subsidiaire doelstelling van de maatregel (behandeling van de problematiek van de veroordeelde) niet is gehaald (veroordeelde kampt nog steeds met psychische en verslavingsproblemen) heeft de veroordeelde de ISD-maatregel wel voor de maximale duur van twee jaar ondergaan.
Vast is komen te staan dat de veroordeelde niet heeft gereageerd op brieven, die door de reclassering in het kader van het nazorgtraject van de onvoorwaardelijke opgelegde ISD-maatregel aan hem zijn verzonden, terwijl voor hem nog de proeftijd gold uit hoofde van de daarvóór aan hem voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel. Daarmee is evenwel niet gegeven dat de vordering tot tenuitvoerlegging voor toewijzing gereed ligt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De wetgever heeft bij de invoering van de ISD-maatregel een aanpak voor ogen gestaan die niet is gericht op de traditionele afdoening van de zaak, maar wel op de benadering van de persoon en diens problematiek. “Om het draaideurkarakter van de huidige aanpak van veelplegers (heel vaak, maar heel kort in detentie) te doorbreken moeten de zeer actieve meerderjarige veelplegers langduriger van hun vrijheid worden beroofd. Daarvoor is een omslag in de aanpak nodig: in plaats van een zaaksgerichte aanpak wordt overgegaan tot een persoonsgerichte aanpak; een aanpak waarbij het totale criminele verleden van de verdachte in beeld wordt gebracht en waarbij niet alleen afzonderlijke delicten worden berecht.” [1]
De rechtbank overweegt dat uit de vorenweergegeven gang van zaken volgt, dat toegespitst op de persoon van de veroordeelde die persoonsgerichte aanpak in tijd opvolgend vorm en inhoud heeft gekregen. Is aanvankelijk geoordeeld dat kon worden volstaan met de voorwaardelijke oplegging van de ISD-maatregel (vonnis 5 juni 2015), de loop van de tijd heeft uitgewezen dat de oplegging van de onvoorwaardelijke oplegging van die maatregel voor de veroordeelde onontkoombaar was (vonnis 31 december 2015). Zo bezien is door het uiteindelijk opleggen van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel de eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel van 5 juni 2015 als het ware geabsorbeerd en daarmee achterhaald.
Dit een en ander maakt, dat de rechtbank het niet opportuun acht om, na de tenuitvoerlegging van die onvoorwaardelijke ISD-maatregel, alsnog over te gaan tot tenuitvoerlegging van die eerder voorwaardelijk opgelegde maatregel. Daaraan doet niet af, dat sterke aanwijzingen bestaan dat het met de onvoorwaardelijke oplegging van de ISD-maatregel nagestreefde secundaire doel (beëindiging van de recidive) niet is bereikt. De vraag of de veroordeelde andermaal in aanmerking dient te komen voor een onvoorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel ligt mogelijk in de toekomst ter beantwoording voor, te weten in het geval waarin de rechter op de daartoe strekkende vordering zal hebben te beslissen op de voet van de artikelen 38m e.v. van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is derhalve van oordeel de vordering dient te worden afgewezen.

BESLISSING

De rechtbank wijst de vordering af.
Aldus gedaan door mr. H.B.W. Beekman, voorzitter, mrs. R. Veldhuisen en M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 september 2018.
De officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland brengt vorenstaande beslissing ter kennis van de aan ommezijde vermelde persoon, alsmede ter kennis van ***
belast met het verlenen van bijstand.
,
De officier van justitie,

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2002–2003, 28 980, nr. 3, p. 2