ECLI:NL:RBMNE:2018:459

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
16/660403-16 en 13/701783-14 (vtvv) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling in Penitentiaire Inrichting Lelystad

Op 9 februari 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 18 november 2016 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad, waar de verdachte samen met een mededader een medegedetineerde heeft aangevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader fors geweld hebben toegepast door het slachtoffer meerdere malen te slaan en te schoppen, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een gebroken tandprothese.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, die consistent waren en ondersteund door getuigenverklaringen, als betrouwbaar beoordeeld. Ondanks dat de verdachte ontkende betrokken te zijn bij de mishandeling, heeft de rechtbank geoordeeld dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het bestanddeel 'met voorbedachten rade', wat heeft geleid tot een lagere gevangenisstraf.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, het strafblad van de verdachte en de richtlijnen van het LOVS.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/660403-16 en 13/701783-14 (vtvv) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 februari 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 februari 2017, 4 juli 2017, 15 augustus 2017, 20 oktober 2017 en
26 januari 2018. Op laatstgenoemde datum heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R. Leuven en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. B.M. Beg, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: op 18 november 2016 in Lelystad al dan niet samen met een ander met voorbedachten rade heeft gepoogd medegedetineerde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Subsidiair: op 18 november 2016 in Lelystad al dan niet samen met een ander met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Het bewijs volgt hoofdzakelijk uit de verklaring van aangever [slachtoffer] . Zijn verklaring is betrouwbaar te achten, nu hij consistent is in zijn verklaring dat verdachte en de reeds veroordeelde medeverdachte hem hebben mishandeld. Zijn verklaring vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 1] , verpleegkundige in de Penitentiaire Inrichting (PI). Deze getuige heeft gehoord dat aangever, direct na de mishandeling, desgevraagd heeft medegedeeld dat verdachte en zijn medeverdachte het hadden gedaan. Getuige [getuige 2] heeft ook verklaard dat aangever deze namen heeft genoemd, dat hij deze personen ertoe in staat acht en dat er eerder ruzie is geweest tussen verdachte en aangever. Uit de verklaring van getuige NN kan worden afgeleid dat verdachte en zijn medeverdachte beiden in de cel van aangever aanwezig waren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde en heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de verklaringen die aangever heeft afgelegd niet consistent met elkaar zijn en dat zijn verklaringen onbetrouwbaar zijn.
De raadsman heeft daarbij gewezen op diverse onderdelen van de verschillende verklaringen van aangever waaruit het voorgaande volgens hem blijkt. Bij verdachte is geen DNA van aangever aangetroffen, terwijl dat bij de reeds veroordeelde medeverdachte wel het geval was. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hoorden van aangever wie erbij betrokken waren; dit betreft derhalve dezelfde bron, namelijk aangever. Uit de verklaring van de directeur leidt de verdediging af dat verdachte er niet bij betrokken was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1] - ten aanzien van het primair tenlastegelegde:
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van zware mishandeling, gepleegd op 18 november 2016 in zijn cel in de PI in Lelystad en heeft daartoe (als aangever) verklaard, zakelijk weergegeven:
‘Ik stapte mijn cel in. Ik zag [medeverdachte] bij het toilet staan. Ik kreeg een klap aan de voorzijde van mijn gezicht. [medeverdachte] kwam bij het toilet vandaan. [verdachte] stond voor [medeverdachte] . [medeverdachte] kwam van achter mij aan en sloeg mij van achteren. Ik viel hierdoor op het bed. Ik lag met mijn hoofd op het bed. [verdachte] draaide mijn hoofd om en [medeverdachte] bleef maar op mijn hoofd slaan. Hij bleef mij slaan met zijn vuist maar hij had ook iets in zijn handen. Iets van metaal/ijzer. [2] Ik had veel pijn aan mijn hoofd. Ze hebben mij frontaal op mijn gezicht geslagen, waardoor mijn tandprothese brak, waarvan een deel in mijn keel is terechtgekomen. Hiervan ervaar ik nog pijn in mijn keel. [3]
Bij de rechter-commissaris heeft aangever (als getuige) onder meer verklaard, zakelijk weergeven:
‘Ik weet 100 procent zeker dat ik door [verdachte] en [medeverdachte] ben aangevallen in de cel. [4] Ik heb een paar momenten gehad dat ik ze kon zien. Ik heb beiden zien slaan. Mijn bril is van mijn gezicht geslagen. Ze (
de rechtbank: [medeverdachte] en [verdachte]) bleven gewoon doortrappen, op het bed bleven ze doortrappen.’ [5]
Bij de rechter-commissaris heeft een getuige – NN – verklaard, zakelijk weergegeven:
‘Ik verbleef in november 2016 in de PI te Lelystad. Op 18 november 2016, toen iedereen achter de deur zat, schreeuwde [verdachte] uit zijn raam dat [medeverdachte] met [slachtoffer] (
de rechtbank: aangever) bezig was. Hij (
de rechtbank: [verdachte]) was helemaal over zijn toeren. [verdachte] was erbij toen [medeverdachte] bij [slachtoffer] in de cel was, hij (
de rechtbank: [verdachte]) heeft alles gezien. [verdachte] heeft zelf uit het raam (
de rechtbank: van zijn cel) gezegd dat hij erbij was. [6]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de betreffende ochtend gelijktijdig met [medeverdachte] en aangever in de cel van aangever is geweest. [7]
In de cel van aangever worden een gebroken bril, een brilglas en een afgebroken pootje van een bril gevonden. Op de vloer en op het matras bevonden zich meerdere bloedspatten en tussen de bloedspatten lag een afgebroken deel van een kunstgebit. [8]
Getuige [getuige 1] , verpleegkundige in de PI Lelystad, heeft verklaard dat hij op 18 november 2016 werd gebeld dat er een mishandeling had plaatsgevonden. Hij zag dat het slachtoffer op het bed lag in de cel met zijn ogen dicht. Hij reageerde niet op zijn aanroepen. Na het geven van een pijnprikkel reageerde het slachtoffer. Afdelingshoofd [afdelingshoofd] vroeg aan het slachtoffer wie dit had gedaan. [9] Hij hoorde het slachtoffer zeggen ‘ [verdachte] en [medeverdachte] ’. Het slachtoffer had bij zijn rechteroog een snee en een bloeduitstorting, bij zijn linkeroog een verwonding, achter zijn oor een snee en een bloeduitstorting en op zijn hoofd twee bulten. Zijn bovenlip was gezwollen en gespleten. De onderzijde van zijn mond was inwendig bebloed en zijn tandvlees was kapot. Zijn kunstgebit lag in twee delen in zijn mond. Het slachtoffer begon ongecontroleerd te trillen. [10]
Getuige [getuige 2] , inrichtingswerker bij de PI Lelystad, heeft verklaard dat hij een bloedspoor van druppels bloed zag en dat hij aangever in cel 23 steunend en hangend half op het bed zag liggen. Hij had zijn hoofd kapot en zijn mond kapot met behoorlijk wat bloed. [11] In de cel had [getuige 2] dingen gezegd als ‘wat is er nu weer gebeurd en wie heeft dit gedaan’. Hij hoorde aangever zeggen: ‘ [medeverdachte] en [verdachte] ’. [12]
Onder verdachte [medeverdachte] zijn een joggingbroek, schoenen zonder veters en gele veters passend bij de schoenen, waar bloedsporen op zaten, in beslag genomen. [13] De bloedsporen zijn door het NFI bemonsterd en onderzocht. In de bloedsporen op de trainingsbroek, de veters en de rechterschoen wordt het DNA-profiel gevonden van het slachtoffer, met een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard dat het DNA-profiel van een andere persoon dan het slachtoffer afkomstig is. [14]
In het verslag van AMC Traumachirurgie d.d. 22 november 2016 staat vermeld dat aangever is opgenomen met een indicatie van ernstig schedel-hersenletsel en dat hij niet reageerde op aanroepen. Er is sprake van multipele hematomen (
de rechtbank: bloeduitstortingen) in het aangezicht en post-auriculair (
de rechtbank: achter het oor). Zijn kunstgebit is gebroken.
Er is sprake van delenzwelling ter plaatse van de linker bovenkaak/mondholte en bullae (
de rechtbank: zwellingen) aan beide kanten van het aangezicht. [15]
Bewijsoverwegingen
De raadsman van verdachte heeft onder meer betoogd dat de verklaringen van aangever niet betrouwbaar zijn. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Aangever heeft op diverse momenten een verklaring afgelegd. Ten aanzien van de geweldshandelingen heeft hij ten tijde van zijn politieverhoor en bij de rechter-commissaris een uitvoerige verklaring afgelegd. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is aangever nogmaals als getuige gehoord. In die verklaringen zitten zeker inconsistenties dan wel verschillen ten opzichte van zijn politieverhoor. Hier is aangever door de rechter-commissaris mee geconfronteerd. Hij heeft daarvoor naar het oordeel van de rechtbank een logische verklaring gegeven, namelijk, dat dit niet alleen komt door tijdsverloop, maar ook doordat hij veel morfine toegediend had gekregen voordat hij door de politie in het ziekenhuis werd verhoord. Aangever is wel consistent en – zoals de rechtbank zelf ook ter zitting heeft kunnen waarnemen – overtuigend daar waar het gaat om de personen die hem hebben aangevallen en geweld jegens hem hebben toegepast: dat waren [medeverdachte] en [verdachte] . Dit heeft aangever in al zijn verklaringen herhaald. Dit heeft aangever ook direct na het toegepaste geweld desgevraagd gezegd tegen enkele personen die in de PI werkzaam zijn en die kort nadat dit incident had plaatsgevonden, bij verdachte waren om zorg aan hem te verlenen.
Op de joggingbroek, schoenen en veters van [medeverdachte] , te weten de andere persoon die verdachte heeft aangewezen als dader, worden bloedspatten aangetroffen met het DNA van aangever. Dit ondersteunt de verklaring van aangever. Dat er op kleding van verdachte geen bloedspatten zijn aangetroffen met DNA van aangever, doet de rechtbank niet twijfelen aan de verklaring van aangever dat ook verdachte deelnam aan het tegen hem gepleegde geweld.
De verklaring van aangever wordt verder ondersteund door de verklaring van getuige NN dat verdachte gelijktijdig met aangever en [medeverdachte] in de cel van aangever was. Verdachte erkent gelijktijdig in de cel te zijn geweest met hen, maar ontkent aangever te hebben mishandeld. Verdachte heeft verklaard dat hij naar buiten is gegaan toen [medeverdachte] de cel van aangever binnenging en dat hij verder niets heeft gehoord van wat zich in de cel van aangever heeft afgespeeld. De rechtbank acht deze verklaring gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen echter niet geloofwaardig.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de verklaringen van aangever ten aanzien van het toegepaste geweld en de personen die daarvoor verantwoordelijk zijn, betrouwbaar.
De rechtbank bezigt deze verklaringen voor het bewijs. Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt dat de verklaringen van aangever in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte op 18 november 2016 samen met een ander het slachtoffer meerdere malen met kracht op zijn gezicht heeft geslagen/gestompt, waardoor de tandprothese/het kunstgebit en zijn bril zijn gebroken, en tegen het lichaam heeft geschopt. Door het meermalen met kracht slaan/stompen in het gezicht en het schoppen tegen het lichaam heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans genomen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De verwondingen van het slachtoffer, zijn snel verslechterende medische toestand en het ongecontroleerd trillen zoals waargenomen door de verpleegkundige direct na het incident, duiden op dermate fors inwerkend geweld op het slachtoffer dat zwaar lichamelijk letsel had kunnen intreden. Dat verdachte die kans ook heeft aanvaard, blijkt uit het feit dat het slachtoffer zo hard is geslagen dat zijn tandprothese is gebroken en een deel daarvan in zijn keel is aangetroffen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het dossier niet worden opgemaakt dat er bij verdachte sprake is geweest van handelen met voorbedachten rade, zodat verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte samen met een ander opzettelijk heeft gepoogd om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Primair
op 18 november 2016 te Lelystad tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (op dat moment een mede-gedetineerde van verdachte) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer] meerdere malen met kracht op het gezicht heeft geslagen/gestompt waardoor de tandprothese/het kunstgebit en de bril van die [slachtoffer] gebroken zijn en
- meerdere malen met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Ten aanzien van primair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte primair ten laste gelegde te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest. Het gepleegde feit heeft kennelijk met een afrekening te maken, zo kan uit het dossier worden afgeleid. Uit diverse verklaringen volgt dat er een prijs op het hoofd van het slachtoffer was gezet, waar verdachte en zijn mededader uitvoering aan hebben gegeven. Het slachtoffer is daarbij fors mishandeld in zijn eigen cel, die in die situatie op dat moment moet worden aangemerkt als zijn woning.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met een ander een medegedetineerde in de PI aangevallen. Verdachte en zijn mededader hebben – in de cel van het slachtoffer – fors geweld jegens het slachtoffer toegepast door hem meerdere malen te slaan/stompen in zijn gezicht en hem te schoppen. Door het toepassen van dit geweld is onder meer de tandprothese van het slachtoffer stuk gegaan en zijn delen ervan in zijn keel terechtgekomen. Het slachtoffer is aangevallen in zijn eigen cel, de plek die op dat moment mag worden gezien als de woning van het slachtoffer waar hij zich veilig moet kunnen voelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 15 december 2017, waaruit volgt dat verdachte meermalen, ook in de afgelopen vijf jaren, is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op:
- Een Reclasseringsadvies (beknopt) van GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam van
14 februari 2017;
- Een Pro Justitia rapport naar aanleiding van een psychologisch onderzoek betreffende verdachte van 4 februari 2017, opgemaakt door de deskundige H. Scharft, GZ-psycholoog. Hieruit volgt onder meer dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan dit onderzoek, hetgeen past in een patroon van niet mee willen werken met Pro Justitia onderzoeken. In eerdere Pro Justitia rapportages wordt beschreven dat er duidelijke aanwijzingen zijn voor de mogelijke aanwezigheid van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling, maar dat er tegelijkertijd te weinig informatie naar voren is gekomen om met zekerheid een diagnose te kunnen stellen.
Gelet op de ernst van het door verdachte gepleegde feit, zijn strafblad en de richtlijnen van het LOVS voor feiten als het onderhavige, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De door de officier van justitie gevorderde straf zou een passende straf zijn, indien er sprake zou zijn van voorbedachte raad. De rechtbank zal verdachte echter vrijspreken van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ en om die reden zal de rechtbank ook een lagere gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank acht het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, zal op deze gevangenisstraf in mindering worden gebracht.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/701783-14 toe te wijzen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde gedetineerd zat en dat de proeftijd gedurende een detentie niet loopt, zodat niet gezegd kan worden dat – voor zover bewezen – er een strafbaar feit is gepleegd gedurende de proeftijd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam van 13 november 2014 (parketnummer 13/701783-14) is verdachte onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden opgelegd.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee maanden worden gelast.
Dat verdachte ten tijde van het plegen van dit feit uit anderen hoofde gedetineerd zat, zodat de proeftijd op dat moment niet liep, staat, gelet op de bewoordingen van artikel 14c, eerste lid, aanhef en onder a van het Wetboek van Strafrecht, aan de toewijzing van de vordering niet in de weg.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 10 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13/701783-14
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 13 november 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C.J. Elte-Hamming, voorzitter, mrs. M.N. Noorman en E.C. Ruinaard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 februari 2018.
Mr. Ruinaard, voornoemd, is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 18 november 2016 te Lelystad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (op dat moment een mede-gedetineerde van verdachte) opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer] bij zijn kleding heeft gepakt en zijn cel in heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer] bij zijn hoofd heeft vastgepakt en/of
- meerdere malen met kracht op het gezicht, althans op het hoofd heeft geslagen/gestompt (waardoor de tandprothese /het kunstgebit en de bril van die [slachtoffer] gebroken is) en/of
- op de rug, althans op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen/gestompt en/of
- meerdere malen met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 november 2016 te Lelystad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] bij zijn hoofd vast te pakken en/of
- meerdere malen met kracht op het gezicht, althans op het hoofd te slaan/stompen (waardoor de tandprothese/het kunstgebit en de bril van die [slachtoffer] gebroken is) en/of
- op de rug, althans op het lichaam van die [slachtoffer] te slaan/stompen en/of
- meerdere malen met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen/trappen;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd 2016357380, doorgenummerd blz. 1 tot en met blz. 682. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor aangever, pagina 503.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever, pagina 504.
4.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris op 3 juli 2017, RC-nummer 16/4383 en 16/4385, pagina 2.
5.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris op 3 juli 2017, RC-nummer 16/4383 en 16/4385, pagina 4.
6.Proces-verbaal van verhoor van getuige – NN – bij de rechter-commissaris op 28 juni 2017, RC-nummer 16/4383 en 16/4385, pagina 3.
7.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 26 januari 2018.
8.Proces-verbaal sporenonderzoek, blz. 646.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 523.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 524.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 594.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 595.
13.Proces-verbaal sporenonderzoek, pagina 660.
14.Rapport NFI d.d. 19 januari 2017.
15.Proces-verbaal, pagina’s 640-641.