Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.de heer [eiser sub 1] ,
2.de heer [eiser sub 2] ,
3.de heer [eiser sub 3] ,
4.de heer [eiser sub 4] ,
5.de heer [eiser sub 5] ,
[gedaagde] B.V.,
1.De procedure
- de dagvaarding van 21 augustus 2018;
- de producties 1 tot en met 7 van [gedaagde] ;
- productie 22 van Werknemers;
- de mondelinge behandeling van 29 augustus 2018, waarvan aantekening is gehouden;
- de pleitnota van Werknemers;
- de wijziging van eis;
- de pleitnota van [gedaagde] .
2.De feiten
”Omdat jij (…) in hoofdzaak werkzaam bent voor de [gedaagde] activiteiten die overgaan naar (…) [bank 2] , zal [bank 2] per 29 december 2016 jouw nieuwe werkgever worden. In beginsel gaan alle rechten en verplichtingen voortvloeiend uit jouw [gedaagde] -arbeidsovereenkomst van rechtswege over naar [bank 2] . Er zijn echter enkele uitzonderingen (…). Dit betreft de hypotheekrentekorting, de personeelskorting op verzekeringen en de variabele beloning.”. En bij brief van 1 december 2017 aan Werknemers schrijft [gedaagde] onder andere:
”Nu [gedaagde] de vergunning heeft ontvangen, wordt het origination deel van de organisatie (de [gedaagde] Business) afgesplitst van [bank 2] B.V. (…) en vervolgens gefuseerd met [gedaagde] . Het servicing deel van de organisatie blijft achter bij [bank 2] . (…) Dit betekent dat met ingang van 1 januari 2018 [gedaagde] (uiteindelijk) jouw nieuwe werkgever wordt. Doordat de afsplitsing en fusie beide kwalificeren als een overgang van onderneming, gaan in beginsel alle rechten en verplichtingen, voortvloeiend uit jouw arbeidsovereenkomst bij [bank 2] , van rechtswege over naar [gedaagde] . Hierbij blijft jouw datum van indiensttreding, salaris en arbeidsduur hetzelfde. (…) Er zijn twee arbeidsvoorwaarden die [gedaagde] niet kan bieden. (…) Het gaat om de personeelskorting op verzekeringen en de [bank 2] pensioenregeling.”.
worden. Indien jouw contractduur op korte termijn verstrijkt zal dit onder gelijk blijvende voorwaarden worden
verlengd. Indien dit niet mogelijk is zal een tijdelijke lease auto ingezet worden. [bank 2] zal je in dit geval ondersteunen.
[gedaagde] heeft Werknemers daarop bij e-mail van 15 januari 2018 een schriftelijke toelichting op de invoering van de nieuwe mobiliteit regeling (hierna: Mobiliteitsregeling) toegezonden. In deze toelichting stelt [gedaagde] onder meer:
3.Het geschil
- [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] in staat te stellen per direct een nieuwe leaseauto aan te vragen onder de Leaseregeling, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag;
subsidiair, indien de kantonrechter van oordeel is dat [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] geen nieuwe leaseauto kunnen aanvragen onder de (oude) Leaseregeling:
- [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] met terugwerkende kracht financieel te compenseren voor het gemis van een (nieuwe) leaseauto, te weten [eiser sub 2] € 1.024,00 per maand vanaf juli 2018, [eiser sub 3] € 313,00 per maand vanaf augustus 2017 en [eiser sub 4] € 243,00 per maand vanaf 1 januari 2017;
primair en subsidiairde proceskosten te voldoen.
4.De beoordeling
Daartegenover menen Werknemers dat zij, mede gelet op de ontslagprocedure bij het UWV, wel degelijk een spoedeisend belang bij de onderhavige vordering hebben. Daarbij wijzen zij er op dat [gedaagde] iedere handreiking om tot een oplossing te komen heeft afgewezen en [gedaagde] , ondanks uitdrukkelijk protest van Werknemers, toch is overgegaan tot het aanpassen van hun arbeidsvoorwaarden.
‘met dien verstande (-) dat de overgang van de onderneming nooit op zich grond voor de wijziging kan opleveren’. Wanneer zich die uitzondering voordoet, is onderwerp van geschil geweest in de uitspraak van het EG Hof van Justitie van 6 november 2003 in de zaak Martin c.s./South Bank University (C-4/01; JAR 2003,297). Daarin heeft het hof overwogen dat de instemming van werknemers met minder gunstige arbeidsvoorwaarden (waarvan zoals gezegd bij Werknemers geen sprake is) dan waarop zij aanspraak hadden kunnen maken wanneer de overgang van de onderneming er niet was geweest, ongeldig is in het geval die wijziging verband houdt met de overgang. Dat laatste is ten aanzien van de Mobiliteitsregeling het geval. [gedaagde] heeft immers ten tijde en ook vanwege de overgang van onderneming de arbeidsvoorwaarden van de bij de overgang betrokken werknemers gewijzigd in de door haar gewenste, minder gunstige voorwaarden, de Mobiliteitsregeling. Ook de overgangsregeling waar [gedaagde] op wijst, eveneens ingegaan op 1 januari 2018, die inhoudt dat de Mobiliteitsregeling pas geldt nadat de huidige leasecontracten zijn afgelopen, betreft een wijziging van de arbeidsvoorwaarden ten tijde en vanwege de overgang van onderneming. Het voorgaande leidt voorshands tot het oordeel dat de wijziging van de Leaseregeling in de Mobiliteitsregeling in strijd is met de wet. Dat [gedaagde] , zoals zij stelt, op grond van de (oude) Leaseregeling als werkgever de discretionaire bevoegdheid heeft om te bepalen of opnieuw een auto ter beschikking wordt gesteld en om de leaseovereenkomst op te zeggen, doet hier niet aan af.
- griffierecht € 79,00
- salaris gemachtigde
€ 600,00