ECLI:NL:RBMNE:2018:4471

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
UTR 18/1488
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gemeentelijke schuldhulpverlening onredelijk door onduidelijke voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Soest en een eiser die gemeentelijke schuldhulpverlening had aangevraagd. De gemeente had op 16 november 2017 besloten om de schuldhulpverlening van eiser te beëindigen, omdat eiser volgens de gemeente nieuwe schulden had gemaakt in strijd met de voorwaarden van de schuldhulpverlening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij aan alle voorwaarden had voldaan en dat de beëindiging van de schuldhulpverlening onterecht was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente eiser onterecht had beschuldigd van het maken van nieuwe schulden. De rechtbank oordeelde dat de voorwaarden voor de schuldhulpverlening niet duidelijk waren gecommuniceerd aan eiser. De gemeente had in de toelatingsmail van 22 maart 2017 slechts twee voorwaarden gesteld, namelijk dat eiser de woning moest verkopen en geen procedures mocht starten omtrent restvorderingen van banken. Eiser had aan deze voorwaarden voldaan, en er was geen expliciete voorwaarde gesteld over het staken van de bewoning van het perceel.

De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de schuldhulpverlening niet kon standhouden, omdat de enige grond die de gemeente had ingeroepen voor de beëindiging, namelijk het maken van nieuwe schulden, niet terecht was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor eiser recht heeft op voortzetting van de schuldhulpverlening. Tevens heeft de rechtbank de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/1488

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. L.M. van Rooij-Houweling),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder

(gemachtigde: M.H.M. van den Brink-Heelhorst).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiser op gemeentelijke schuldhulpverlening beëindigd.
Bij besluit van 5 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in te dienen en enkele vragen te beantwoorden.
Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A.D.F.V. Hein, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en C. Smits-Wenink.

Overwegingen

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was eigenaar van het perceel [perceel 1], [perceel 2] en [perceel 3]. Als gevolg van, kort gezegd, zakelijke problemen is het woonhuis aan de [adres] gedwongen verkocht. Na de verkoop is eiser in de bijgebouwen op het perceel [perceel 2] en [perceel 3] gaan wonen. Op 1 april 2016 heeft verweerder eiser met een last onder dwangsom gesommeerd om de bewoning van het [perceel 2]/[perceel 3] te staken omdat er geen woonbestemming op dit perceel rust. Eiser procedeert al lange tijd met de gemeente over de bestemming van het perceel en hij wil de uitkomst hiervan afwachten. Op 2 februari 2017 heeft verweerder een invorderingsbesluit genomen op basis van de last onder dwangsom van € 35.000,-. Bij besluit van 14 februari 2017 is de last onder dwangsom deels gewijzigd maar bleef de last gelden dat eiser de bewoning moet staken. Er gold een begunstigingstermijn tot 1 juli 2017.
Op 8 maart 2017 heeft eiser zich tot verweerder gewend voor gemeentelijke schuldhulpverlening. Eiser is doorverwezen naar [bedrijfsnaam] (hierna: [bedrijfsnaam]) waar op 16 maart 2017 een intakegesprek heeft plaatsgevonden. In dit gesprek is de persoonlijke situatie van eiser besproken en stond de vraag centraal of eiser kon worden toegelaten tot de gemeentelijke schuldhulpverlening. Na het gesprek is een eerste Plan van Aanpak opgesteld door [bedrijfsnaam]. Dit plan is op 17 maart 2017 aan eiser toegestuurd. [bedrijfsnaam] concludeert dat de persoonlijke situatie van eiser dusdanig problematisch is dat er op korte termijn geen schuldhulpverleningstraject opgestart kan worden. De gerechtelijke procedure met betrekking tot de bestemming van het perceel [perceel 2]/[perceel 3] zal eerst moeten worden afgewacht. [bedrijfsnaam] geeft aan dat als de afwikkeling van deze procedures in zicht komt dat eiser dan wederom een beroep kan doen op schuldhulpverlening bij de gemeente.
Op 17 maart 2017 deelt [bedrijfsnaam] per mail aan verweerder mede dat het, gelet op de aanhangige procedures, niet mogelijk is om op korte termijn schuldhulpverlening op te starten. Na telefonisch contact tussen [bedrijfsnaam] en verweerder wordt toch besloten om een traject op te starten. Dit wordt per e-mail van 22 maart 2017 aan eiser medegedeeld. In de
e-mail zegt [bedrijfsnaam] het volgende:

Naar aanleiding van contact met de gemeente is besloten om het traject voor u alsnog op te starten. Dit onder voorwaarden dat er geen procedures aanhangig worden gemaakt omtrent restvorderingen van banken.
Dit betekent dat er een traject opgestart kan worden, waarbij wij afwachten of de uitkomst aangaande uw huidige koopwoning opgelost dient te worden. U dient de woning te verkopen in afwachting van de stelling van de gemeente, dan wel over te zetten op naam van de B.V. van uw zonen. Indien de stelling van de gemeente klopt en dit in de procedure wordt vastgesteld zal u de woning moeten verlaten en een huurwoning dienen te betrekken”.
Bij deze e-mail stuurt [bedrijfsnaam] een gewijzigd Plan van Aanpak.
4. Op 16 oktober 2017 ontvangt eiser van verweerder een brief dat hij voornemens is om de schuldhulpverlening te beëindigen omdat eiser in strijd met de algemene voorwaarden van [bedrijfsnaam] nieuwe schulden maakt. Eiser is door de rechtbank in het ongelijk gesteld omtrent de bestemming van het perceel [perceel 2]/[perceel 3] en moet daarom volgens verweerder de bewoning staken. Op 9 november 2017 wordt per brief verduidelijkt dat “wanneer er weer een dwangsom verbeurt, dit als een nieuwe schuld wordt gezien waardoor het schuldhulptraject beëindigd zal worden”.
5. Op 16 november 2017 besluit verweerder definitief tot het beëindigen van de schuldhulpverlening omdat eiser geen gehoor heeft gegeven aan de brieven van 16 oktober 2017 en 9 november 2017. Doordat de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom op 1 juli 2017 is verstreken en eiser niet heeft voldaan aan de verplichting om de bewoning te staken worden vanaf die datum nieuwe dwangsommen verbeurd. De financiële situatie is daarom niet stabiel. Er worden nieuwe schulden gemaakt en dat is in strijd met de algemene voorwaarden van [bedrijfsnaam]. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de schuldhulpverlening ten onrechte is beëindigd. Hij voert in dit kader aan dat hij heeft voldaan aan alle eisen die de gemeente heeft gesteld bij het opstarten van het traject. In de mail van 22 maart 2017 en in het bijbehorende aangepaste Plan van Aanpak van [bedrijfsnaam] staan slechts twee voorwaarden: de woning moet verkocht worden en er mogen geen procedures worden opgestart omtrent restvorderingen van banken. Eiser heeft aan beide voorwaarden voldaan. Het verlaten van de woning is nooit een voorwaarde geweest voor toelating tot of continuering van de schuldhulpverlening. Verder is er helemaal geen sprake van een nieuwe schuld. De gerechtelijke procedure over de bestemming van [perceel 2]/[perceel 3] loopt nog en de daarbij behorende last onder dwangsom was bekend bij de gemeente. Die was al ingevorderd voordat het schuldhulpverleningstraject werd gestart. Omdat de procedure nog niet is afgerond staat nog niet in rechte vast dat de dwangsommen terecht zijn. Er zijn na het starten van het schuldhulpverleningstraject geen nieuwe dwangsommen ingevorderd.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser nieuwe schulden heeft gemaakt. Vanaf 15 augustus 2017 zijn nieuwe dwangsommen verbeurd. Hierdoor is geen sprake van een stabiele situatie en om die reden is de schuldhulpverlening beëindigd.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Op de zitting van 7 september 2018 heeft verweerder toegelicht dat de e-mail van 22 maart 2017 van [bedrijfsnaam] aan eiser, in samenhang met het bijgevoegde aangepaste Plan van Aanpak, moet worden gezien als het toelatingsbesluit tot de gemeentelijke schuldhulpverlening. De rechtbank beoordeelt het geschil daarom in het licht van de hierin opgenomen voorwaarden. Deze voorwaarden dienen in samenhang te worden bezien met de door eiser getekende algemene voorwaarden van [bedrijfsnaam].
9. Ten behoeve van de uitvoering van de gemeentelijke schuldhulpverlening heeft verweerder de Beleidsregels schuldhulpverlening gemeente Soest (de Beleidsregels) opgesteld. In artikel 5 is opgenomen dat de schuldhulpverlening kan worden beëindigd indien de verzoeker niet of in onvoldoende mate zijn verplichtingen nakomt zoals neergelegd in artikel 4, leden 1 en 2. In deze leden is, onder andere, opgenomen dat de verzoeker geen nieuwe schulden aangaat.
10. Vast staat dat aan eiser een last onder dwangsom is opgelegd die hem verplicht om de bewoning van [perceel 2]/[perceel 3] te staken. De begunstigingstermijn van deze last liep tot
1 juli 2017. Omdat eiser de bewoning niet heeft gestaakt verbeurt hij het in de last genoemde bedrag. Dat de dwangsommen nog niet zijn ingevorderd betekent niet dat er geen sprake is van een schuld. Bij verbeurte van een dwangsom ontstaat de betalingsverplichting namelijk van rechtswege door het niet of niet tijdig uitvoering geven aan de last en niet pas door de latere invorderingsbeschikking. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA3682, overweging 4.4). In beginsel is door het verbeuren van de dwangsommen na 1 juli 2017 dus sprake van een nieuwe schuld.
11. De vraag is echter of de na 1 juli 2017 verbeurde dwangsommen in dit geval aan eiser mogen worden tegengeworpen als zijnde “nieuwe schulden” in de zin van de Beleidsregels. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en neemt daarbij de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking. De situatie rondom de bestemming van de woning, de lopende gerechtelijke procedures en de dwangsommen was bekend bij verweerder bij de toelating tot de schuldhulpverlening. Eiser is ondanks de inherent instabiele (financiële) situatie toch toegelaten tot de schuldhulpverlening. Het had gezien de situatie van eiser op de weg van verweerder gelegen bij de toelating concrete afspraken te maken over de verkoop van de woning, het staken van de bewoning en het al dan niet verbeuren van toekomstige dwangsommen. Dit is niet gedaan, althans uit de stukken blijkt niet eenduidig aan welke voorwaarden eiser moest voldoen om aanspraak te blijven maken op de gemeentelijke schuldhulpverlening. In de toelatingsmail van 22 maart 2017 worden twee voorwaarden gesteld; eiser mag geen procedures aanhangig maken omtrent restvorderingen van banken en eiser moet de woning verkopen. Eiser heeft aan beide voorwaarden voldaan. Er wordt in de mail verder niet gesproken over voorwaarden ten aanzien van het staken van de bewoning en het verbeuren van toekomstige dwangsommen. Verweerder heeft aangegeven dat ook het aangepaste Plan van Aanpak de voorwaarden van het traject bevat en als zodanig onderdeel uitmaakt van het toelatingsbesluit. Het bevreemdt de rechtbank in het licht van die stelling dat onder “advies” in het Plan van Aanpak staat dat er in de situatie van eiser nog complicaties zijn die het succesvol doorlopen van enig traject of schuldregeling in de weg staan. [bedrijfsnaam] geeft aan dat eiser daarom eerst de “kwestie rondom de huidige koopwoning” moet afwikkelen en dat hij daarna weer een beroep zou kunnen doen op de gemeentelijke schuldhulpverlening. Het Plan van Aanpak bevat verder weinig concrete voorwaarden. Onder “verwachtingen” staat dat eiser “tracht er voor te zorgen dat er geen nieuwe schulden ontstaan”. Dit is veel vrijblijvender geformuleerd dan de algemene voorwaarden van [bedrijfsnaam] waarin is opgenomen dat eiser “zonder uitdrukkelijke toestemming van [bedrijfsnaam] geen nieuwe schulden […] aangaat”. In het gehele Plan van Aanpak wordt nergens gesproken over de dwangsommen en het staken van de bewoning. De gemeente heeft [bedrijfsnaam] echter wel op de hoogte gesteld hiervan in een mail van 8 maart 2017. De problematische situatie die [bedrijfsnaam] beschrijft ziet niet op de dwangsommen, maar op de gerechtelijke procedure omtrent de bestemming van [perceel 2]/[perceel 3] en de aanstaande verkoop van dit perceel. Er wordt verder niet concreet afgesproken wat van eiser verwacht wordt.
12. Dat het verbeuren van nieuwe dwangsommen wordt gezien als het maken van nieuwe schulden wordt pas voor het eerst duidelijk met eiser gecommuniceerd in de brief van
9 november 2017 bij de voorgenomen beëindiging van het traject. Gezien de voorafgaande onduidelijke communicatie acht de rechtbank het onredelijk om eiser een voorwaarde tegen te werpen die hem bij de toelating van het traject niet duidelijk is medegedeeld. Eiser verklaart in zijn mail van 22 november 2017 aan [bedrijfsnaam] dat hij in februari na overleg met de gemeente over de reeds opgelegde en nog te ontvangen dwangsommen een akkoord heeft bereikt waarna het traject is opgestart. Deze stelling is door verweerder niet weerlegd. De rechtbank acht het in dit licht ook niet onredelijk dat bij eiser het idee bestond dat het verbeuren van eventuele toekomstige dwangsommen niet aan het schuldhulpverleningstraject in de weg zouden staan. Gezien de onduidelijkheid van de afspraken bij de toelating tot de schuldhulpverlening kan het verbeuren van de nieuwe dwangsommen in redelijkheid niet worden aangemerkt als het maken van “nieuwe schulden” in de zin van de Beleidsregels. De beroepsgrond slaagt.
13. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen of verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen. Zij zal zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. De beëindiging van de schuldhulpverlening kan immers geen stand houden nu de enige door verweerder ingeroepen grond voor het beëindigen van de schuldhulpverlening met deze uitspraak vervalt.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.254,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.254,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Meijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.