8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op gewelddadige wijze het leven beëindigd van zijn 75-jarige vrouw door haar te wurgen. Zij lag weerloos in haar bed te slapen toen hij haar benaderde en vervolgens haar keel dicht drukte. Door haar te doden heeft verdachte haar het meest fundamentele recht van de mens, het recht op leven, ontnomen. De nabestaanden van het slachtoffer is een onherstelbaar verlies en veel leed toegebracht. Dit is ook gebleken uit de slachtofferverklaring die de zwager van het slachtoffer op de zitting heeft voorgelezen. De rechtsorde is door dit misdrijf op zeer ernstige wijze geschokt.
Gelet op het voorgaande kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De enige passende sanctie is een langdurige en onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 16 mei 2018. Hierop staat vermeld dat verdachte op 11 december 2003 is veroordeeld tot 4 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaren voor poging tot doodslag. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij toen is veroordeeld voor een poging om zijn partner, het slachtoffer in deze zaak, te doden door haar te wurgen. Verdachte heeft dus eerder geprobeerd om hetzelfde slachtoffer op dezelfde manier om het leven te brengen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan en weegt dit mee als strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting niet in strafmatigende zin rekening met de leeftijd van verdachte en de vooruitzichten met betrekking tot zijn gezondheid, zoals door de verdediging is bepleit. Deze omstandigheden laten immers onverlet dat sprake is van een zeer ernstig feit met een grote maatschappelijke impact, waarvoor de straf in het bijzonder dient ter bevestiging van de fundamentele maatschappelijke norm die een absoluut verbod om te doden inhoudt. In dit geval is de leeftijd van verdachte bovendien niet zo hoog en is zijn gezondheidssituatie niet van dien aard, dat de rechtbank daarin aanleiding ziet om de normaliter passende en op te leggen gevangenisstraf te matigen. Bij het voorgaande neemt de rechtbank in aanmerking dat weliswaar te verwachten is dat zich op termijn het beeld van een vasculaire dementie ontwikkelt, maar dat niet vaststaat of en wanneer dat zal zijn en ook niet dat deze niet binnen het gevangeniswezen kan worden behandeld, c.q. begeleid.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende rapporten:
- een rapport van 17 juli 2018, opgemaakt door psychiater M.R. Weeda;
- een rapport van 17 juli 2018, opgemaakt door klinisch psycholoog B. van Giessen;
- een rapport van 18 juli 2018, opgemaakt door gedragsneuroloog C. Jonker.
Psychiater M.R. Weeda heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van alexithymie, een persoonlijkheidsstoornis met vermijdende en afhankelijke trekken, een depressieve episode en een beperkte neurocognitieve stoornis door vasculair lijden.
De vastgestelde stoornissen waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en beïnvloedden in verregaande mate zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Volgens de psychiater lijkt het ten laste gelegde een impulsdoorbraak te zijn geweest, waaraan de stoornissen van verdachte hebben bijgedragen. De kans op recidive wordt ingeschat als klein. De partner van verdachte, het enige slachtoffer van geweld, is immers overleden en er is niemand anders bij wie hij zich zo emotioneel betrokken voelt, van wie hij zo afhankelijk is geweest en aan wie hij zijn lot zo verbonden heeft. Vanwege het lage recidiverisico geeft de psychiater geen gedragsdeskundig interventieadvies.
Klinisch psycholoog B. van Giessen heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en vermijdende trekken, alexithymie en een persisterende depressieve stoornis (licht). Verder is sprake van cognitieve beperkingen als gevolg van fronto-subcorticale witte-stof afwijkingen, dus een hersenorganische stoornis.
Deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en cognitieve beperkingen beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde aanzienlijk.
De psycholoog schat de kans op recidive van feiten als thans ten laste gelegd in als laag, ook als verdachte een nieuwe partner zou krijgen. De specifieke gezamenlijke geschiedenis die verdachte met zijn partner had, kan namelijk niet of nauwelijks worden herhaald. Met de conclusie dat sprake is van een laag recidivegevaar, is een advies voor behandeling om de recidivekans te verminderen niet passend. Bovendien zijn de alexithymie, de beperkte zelfreflectie en de geringe mentale flexibiliteit niet of nauwelijks behandelbaar, nog buiten het feit dat de responsiviteit van verdachte ten aanzien van behandeling gering is. De depressieve stoornis kan mogelijk medicamenteus worden beïnvloed en, net als de traumatische ervaring, binnen de penitentiaire inrichting worden behandeld. Ook indien de neurocognitieve stoornis zich ontwikkelt tot een dementieel beeld, kan deze binnen de penitentiaire inrichting worden behandeld, aldus de psycholoog.
Gedragsneuroloog C. Jonker heeft gerapporteerd dat ten tijde van het ten laste gelegde bij verdachte sprake was van hersenorganisch lijden in de zin van cognitieve beperkingen als gevolg van fronto-subcorticale vasculaire witte-stof afwijkingen in de hersenen.
Het is waarschijnlijk dat het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde ten dele beïnvloed is geweest door zijn cognitieve beperkingen. Hierdoor overzag hij de consequenties van zijn handelen onvoldoende en reageerde hij impulsief. Het hersenorganisch lijden heeft derhalve geleid tot een inperking van de keuzevrijheid van verdachte.
Alle deskundigen concluderen dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank deelt deze conclusies en neemt ze over.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie, nu naar het oordeel van de rechtbank bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan 7 jaren onvoldoende rekening zou worden gehouden met verdachtes verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank overweegt in dit verband dat verdachte volgens psychiater Weeda en klinisch psycholoog Van Giessen door de aanwezige pathologie ten tijde van het ten laste gelegde in verregaande mate c.q. aanzienlijke mate beperkt is geweest in zijn keuzevrijheid en gedragingen.