ECLI:NL:RBMNE:2018:4470

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
16/700047-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door echtgenoot: gevangenisstraf voor het ombrengen van 75-jarige vrouw

Op 19 september 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een 74-jarige man uit Amersfoort veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar voor de doodslag op zijn 75-jarige vrouw. De man heeft zijn vrouw in maart 2018 om het leven gebracht door haar te wurgen terwijl zij weerloos in bed lag. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van moord, omdat de verdachte geen vooropgezet plan had om zijn vrouw te doden. Dit werd ondersteund door verklaringen van deskundigen die aangaven dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was door zijn psychische toestand.

De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte eerder was veroordeeld voor een poging tot doodslag op hetzelfde slachtoffer, wat zwaar meeweegt in de strafmaat. Ondanks de leeftijd van de verdachte en zijn gezondheidsproblemen, oordeelde de rechtbank dat de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van moord, maar achtte doodslag wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en het rapport van de patholoog.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte door zijn psychische problemen niet volledig in staat was om de gevolgen van zijn daden te overzien, maar dat dit niet voldoende was om een lagere straf op te leggen. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de noodzaak om de rechtsorde te handhaven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/700047-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 september 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1944] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol, Huis van Bewaring, te Badhoevedorp.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 september 2018. Eerder is de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R. Leuven en van hetgeen verdachte en mr. R.G.J. Booij, advocaat te De Meern, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 12 maart 2018 te Amersfoort zijn echtgenote van het leven heeft beroofd door haar te wurgen, ten laste gelegd als moord dan wel doodslag.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht doodslag wettig en overtuigend te bewijzen. Volgens de officier van justitie is geen sprake van voorbedachte raad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van moord. De verdediging deelt het standpunt van de officier van justitie dat het bestanddeel ‘met voorbedachte raad’ niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Volgens de verdediging kan doodslag wel wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De vrijspraak
Moord
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachte raad' moet komen vast te staan, dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris, de politie en ter zitting telkens consistent verklaard dat hij zijn vrouw zonder vooropgezet plan van het leven heeft beroofd. In het dossier zijn geen aanwijzingen te vinden voor het tegendeel. Psychiater M.R. Weeda merkt in zijn rapport van 17 juli 2018 juist op dat sprake lijkt te zijn geweest van een impulsdoorbraak en ook volgens gedragsneuroloog C. Jonker handelde verdachte impulsief.
Gelet hierop kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank zal hem daarom vrijspreken van moord, zoals impliciet primair ten laste is gelegd.
4.3.2
De bewijsmiddelen
Doodslag
Verdachte heeft het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 5 september 2018;
  • een geschrift, inhoudende een rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’, van 11 juni 2018, opgemaakt door arts en patholoog V. Soerdjbalie-Maikoe (NFI-deskundige), doorgenummerde pagina’s 292 tot en met 312.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 12 maart 2018 te Amersfoort opzettelijk [slachtoffer] , zijn partner, van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer] gewurgd door al dan niet met een voorwerp de hals en/of mond van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of te drukken en/of dicht te houden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
  • een rapport van 17 juli 2018, opgemaakt door psychiater M.R. Weeda;
  • een rapport van 17 juli 2018, opgemaakt door klinisch psycholoog B. van Giessen;
  • een rapport van 18 juli 2018, opgemaakt door gedragsneuroloog C. Jonker.
Mede gelet op de inhoud van deze rapporten acht de rechtbank verdachte strafbaar, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 8 jaren met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er redenen zijn om de vrijheidsstraf die als regel in zaken als deze wordt opgelegd, wezenlijk te matigen. Verdachte heeft recht op een perspectief om op een zeker moment weer in de maatschappij terug te keren. Om die reden dient met name aan zijn leeftijd en de prognoses met betrekking tot zijn ziekten en aandoeningen gewicht te worden toegekend bij de bepaling van de strafmaat.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op gewelddadige wijze het leven beëindigd van zijn 75-jarige vrouw door haar te wurgen. Zij lag weerloos in haar bed te slapen toen hij haar benaderde en vervolgens haar keel dicht drukte. Door haar te doden heeft verdachte haar het meest fundamentele recht van de mens, het recht op leven, ontnomen. De nabestaanden van het slachtoffer is een onherstelbaar verlies en veel leed toegebracht. Dit is ook gebleken uit de slachtofferverklaring die de zwager van het slachtoffer op de zitting heeft voorgelezen. De rechtsorde is door dit misdrijf op zeer ernstige wijze geschokt.
Gelet op het voorgaande kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De enige passende sanctie is een langdurige en onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 16 mei 2018. Hierop staat vermeld dat verdachte op 11 december 2003 is veroordeeld tot 4 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaren voor poging tot doodslag. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij toen is veroordeeld voor een poging om zijn partner, het slachtoffer in deze zaak, te doden door haar te wurgen. Verdachte heeft dus eerder geprobeerd om hetzelfde slachtoffer op dezelfde manier om het leven te brengen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan en weegt dit mee als strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting niet in strafmatigende zin rekening met de leeftijd van verdachte en de vooruitzichten met betrekking tot zijn gezondheid, zoals door de verdediging is bepleit. Deze omstandigheden laten immers onverlet dat sprake is van een zeer ernstig feit met een grote maatschappelijke impact, waarvoor de straf in het bijzonder dient ter bevestiging van de fundamentele maatschappelijke norm die een absoluut verbod om te doden inhoudt. In dit geval is de leeftijd van verdachte bovendien niet zo hoog en is zijn gezondheidssituatie niet van dien aard, dat de rechtbank daarin aanleiding ziet om de normaliter passende en op te leggen gevangenisstraf te matigen. Bij het voorgaande neemt de rechtbank in aanmerking dat weliswaar te verwachten is dat zich op termijn het beeld van een vasculaire dementie ontwikkelt, maar dat niet vaststaat of en wanneer dat zal zijn en ook niet dat deze niet binnen het gevangeniswezen kan worden behandeld, c.q. begeleid.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende rapporten:
  • een rapport van 17 juli 2018, opgemaakt door psychiater M.R. Weeda;
  • een rapport van 17 juli 2018, opgemaakt door klinisch psycholoog B. van Giessen;
  • een rapport van 18 juli 2018, opgemaakt door gedragsneuroloog C. Jonker.
Psychiater M.R. Weeda heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van alexithymie, een persoonlijkheidsstoornis met vermijdende en afhankelijke trekken, een depressieve episode en een beperkte neurocognitieve stoornis door vasculair lijden.
De vastgestelde stoornissen waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en beïnvloedden in verregaande mate zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Volgens de psychiater lijkt het ten laste gelegde een impulsdoorbraak te zijn geweest, waaraan de stoornissen van verdachte hebben bijgedragen. De kans op recidive wordt ingeschat als klein. De partner van verdachte, het enige slachtoffer van geweld, is immers overleden en er is niemand anders bij wie hij zich zo emotioneel betrokken voelt, van wie hij zo afhankelijk is geweest en aan wie hij zijn lot zo verbonden heeft. Vanwege het lage recidiverisico geeft de psychiater geen gedragsdeskundig interventieadvies.
Klinisch psycholoog B. van Giessen heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en vermijdende trekken, alexithymie en een persisterende depressieve stoornis (licht). Verder is sprake van cognitieve beperkingen als gevolg van fronto-subcorticale witte-stof afwijkingen, dus een hersenorganische stoornis.
Deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en cognitieve beperkingen beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde aanzienlijk.
De psycholoog schat de kans op recidive van feiten als thans ten laste gelegd in als laag, ook als verdachte een nieuwe partner zou krijgen. De specifieke gezamenlijke geschiedenis die verdachte met zijn partner had, kan namelijk niet of nauwelijks worden herhaald. Met de conclusie dat sprake is van een laag recidivegevaar, is een advies voor behandeling om de recidivekans te verminderen niet passend. Bovendien zijn de alexithymie, de beperkte zelfreflectie en de geringe mentale flexibiliteit niet of nauwelijks behandelbaar, nog buiten het feit dat de responsiviteit van verdachte ten aanzien van behandeling gering is. De depressieve stoornis kan mogelijk medicamenteus worden beïnvloed en, net als de traumatische ervaring, binnen de penitentiaire inrichting worden behandeld. Ook indien de neurocognitieve stoornis zich ontwikkelt tot een dementieel beeld, kan deze binnen de penitentiaire inrichting worden behandeld, aldus de psycholoog.
Gedragsneuroloog C. Jonker heeft gerapporteerd dat ten tijde van het ten laste gelegde bij verdachte sprake was van hersenorganisch lijden in de zin van cognitieve beperkingen als gevolg van fronto-subcorticale vasculaire witte-stof afwijkingen in de hersenen.
Het is waarschijnlijk dat het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde ten dele beïnvloed is geweest door zijn cognitieve beperkingen. Hierdoor overzag hij de consequenties van zijn handelen onvoldoende en reageerde hij impulsief. Het hersenorganisch lijden heeft derhalve geleid tot een inperking van de keuzevrijheid van verdachte.
Alle deskundigen concluderen dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank deelt deze conclusies en neemt ze over.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie, nu naar het oordeel van de rechtbank bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan 7 jaren onvoldoende rekening zou worden gehouden met verdachtes verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank overweegt in dit verband dat verdachte volgens psychiater Weeda en klinisch psycholoog Van Giessen door de aanwezige pathologie ten tijde van het ten laste gelegde in verregaande mate c.q. aanzienlijke mate beperkt is geweest in zijn keuzevrijheid en gedragingen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het impliciet primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het impliciet subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het impliciet subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het impliciet subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 7 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, mrs. G.A. Bos en E.J.W. Verhaagh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 september 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 maart 2018 te Amersfoort opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] (zijn partner) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] gewurgd/verwurgd door al dan niet met een voorwerp de hals en/of mond van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of te drukken en/of dicht te houden, althans de ademhaling van die [slachtoffer] gedurende enige tijd te beletten en/of te belemmeren, in elk geval op het lichaam van die [slachtoffer] geweld van buitenaf toegepast, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.