ECLI:NL:RBMNE:2018:4467

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
C/16/461859 / HA ZA 18-47
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot terugbetaling van een persoonsgebonden budget door Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 september 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. en een gedaagde, die als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kind een Persoonsgebonden Budget (PGB) had aangevraagd. Zilveren Kruis vorderde terugbetaling van een bedrag van € 44.358,84, dat aan het kind was uitgekeerd, maar niet verantwoord was. De rechtbank oordeelde dat Zilveren Kruis onvoldoende bewijs had geleverd dat er een overeenkomst bestond tussen Zilveren Kruis en de gedaagde, en dat de besluiten tot terugvordering van het PGB niet op de gedaagde van toepassing waren. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de terugbetaling van het PGB, omdat de besluiten gericht waren aan het kind en niet aan de gedaagde. De vorderingen van Zilveren Kruis werden afgewezen, en de zorgverzekeraar werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/461859 / HA ZA 18-47
Vonnis van 19 september 2018
in de zaak van
naamloze vennootschap
ZILVEREN KRUIS ZORGKANTOOR N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. F.J. van der Schrier te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde.
Partijen zullen hierna Zilveren Kruis en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van de kantonrechter van 23 mei 2018, waarin de zaak is verwezen naar de handelskamer van deze rechtbank;
  • het exploot van Zilveren Kruis van 10 juli 2018 tot oproeping van [gedaagde] na de verwijzing en tot betekening van een akte vermeerdering van eis;
  • de akte vermeerdering van eis van Zilveren Kruis.
1.2.
[gedaagde] is na verwijzing niet verschenen bij advocaat.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft als wettelijk vertegenwoordiger van haar op dat moment nog minderjarige kind, [A] , geboren op [geboortedatum] 1995 (hierna te noemen: [voornaam van A] ) een Persoonsgebonden Budget (PGB) aangevraagd voor de jaren 2012 en 2013. Zilveren Kruis heeft aan [voornaam van A] een PGB voor die jaren toegekend op basis van een onderliggend indicatiebesluit.
2.2.
Een verplichting behorende bij het PGB was het afleggen van verantwoording voor de met het PGB verrichte betalingen. Zilveren Kruis controleerde vervolgens of het PGB aan de juiste zorg was besteed.
2.3.
Zilveren Kruis heeft in de beschikking subsidievaststelling PGB 2012 van 18 mei 2013 beslist dat [voornaam van A] niets van het toegekende PGB van € 29.094,30 heeft verantwoord, zodat hij dit bedrag moet terugbetalen, waarvoor hij een acceptgiro zal ontvangen. Voordien, bij brief van 14 mei 2013, heeft Zilveren Kruis aan de wettelijk vertegenwoordigers van [voornaam van A] meegedeeld dat alle kosten op het ingediende verantwoordingsformulier moeten worden afgewezen omdat het maandtarief in de zorgovereenkomst niet overeenkomt met de werkelijke maandelijkse uitbetaling aan de zorgverlener.
2.4.
[gedaagde] heeft bij brief van 30 mei 2013 bezwaar gemaakt tegen “het besluit betreffende de afwijzing van de kosten”. Zilveren Kruis heeft dat aangemerkt als bezwaar namens [voornaam van A] (waarbij de brief van [gedaagde] is aangeduid als brief van 10 juni 2013) en heeft [gedaagde] verzocht om ontbrekende stukken aan te leveren. Nadat aan dit verzoek niet werd voldaan, heeft Zilveren Kruis bij brief van 1 juni 2015 het bezwaar afgewezen. Daarbij heeft Zilveren Kruis overwogen dat het bezwaar gericht was tegen de brief van 14 mei 2013. Volgens Zilveren Kruis is onvoldoende aangetoond dat het PGB is gebruikt voor de inkoop van zorg en betalingen aan de zorgverlener.
2.5.
In de beschikking subsidievaststelling PGB 2013 van 13 februari 2015 staat dat [voornaam van A] € 26.525,87 diende te verantwoorden, maar dat hij slechts € 11.261,33 heeft verantwoord, zodat hij € 15.264,54 moet terugbetalen.
2.6.
[gedaagde] heeft bij brief van 25 februari 2015 ook bezwaar gemaakt tegen deze beschikking. Blijkens de brief van Zilveren Kruis van 14 maart 2015 heeft zij dat bezwaar namens [voornaam van A] gemaakt. Zilveren Kruis heeft bij brief van 3 augustus 2015 het bezwaar afgewezen. Zij heeft onder meer geschreven dat de door de zorgverlener beschreven doelen zoals omgaan met dieren, omgaan met agressie, traumaverwerking en hindoe filosofie niet vallen onder AWBZ-verzekerde zorg, zodat dit niet uit het PGB mocht worden betaald.
2.7.
[voornaam van A] , noch [gedaagde] namens hem, heeft beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de beschikkingen, nadat de bezwaren waren afgewezen.
2.8.
De gemachtigde van Zilveren Kruis heeft [gedaagde] vervolgens aangemaand om
€ 44.358,84 te betalen, aan welk verzoek [gedaagde] niet heeft voldaan.

3.Het geschil

3.1.
Zilveren Kruis vordert – kort gezegd – betaling door [gedaagde] van:
  • € 44.358,84 aan hoofdsom;
  • € 1.105,93 aan wettelijke rente berekend tot 13 oktober 2017;
  • € 1.474,49 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • de proceskosten.
3.2.
Zilveren Kruis legt aan haar vordering ten grondslag dat zij ten behoeve van [voornaam van A] op grond van een met [gedaagde] gesloten overeenkomst voorschotten PGB heeft uitgekeerd aan [gedaagde] , waarop achteraf bezien geen aanspraak kon worden gemaakt. [gedaagde] heeft als wettelijk vertegenwoordiger van [voornaam van A] geen, althans onvoldoende, verantwoording afgelegd over de besteding van het PGB. Met de besluiten van 18 mei 2013 en 13 februari 2015 heeft Zilveren Kruis de teveel betaalde voorschotten van [voornaam van A] terug gevorderd. Nu de vordering tijdens de minderjarigheid van [voornaam van A] is ontstaan, spreekt Zilveren Kruis [gedaagde] aan. Door haar toedoen is immers de vordering op [voornaam van A] ontstaan. [gedaagde] is daarom gehouden de onverschuldigd betaalde PGB-bedragen van € 29.094,30 voor 2012 en € 15.264,54 voor 2013 (dus in totaal € 44.358,84) terug te betalen, nu deze bedragen niet aantoonbaar aan (de juiste) zorg zijn besteed. Zilveren Kruis doet een beroep op afspraken die tussen “de staatssecretaris”, Zorgverzekeraars Nederland, de Zorgkantoren (waarvan Zilveren Kruis er één is) en het Zorginstituut Nederland zijn gemaakt. Hiermee werd de onwenselijke en door de wetgever niet goed voorziene situatie opgelost dat de jongvolwassenen na meerderjarigheid worden aangesproken op een vordering die door toedoen van hun wettelijk vertegenwoordiger is ontstaan. De afspraak houdt in dat de jongvolwassen budgethouder niet meer wordt aangesproken en dat de schuld wordt verlegd naar de wettelijk vertegenwoordiger. Deze afspraken heeft de staatssecretaris bij brief van 10 april 2017 aan de Staten Generaal bevestigd. Het rechtsgevolg van het (niet-)handelen van de wettelijk vertegenwoordiger is, dit eisen de normen van redelijkheid en billijkheid, dat alleen de wettelijk vertegenwoordiger de vordering moet voldoen. Zilveren Kruis verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2010:BO9412
)van 15 december 2010 en doet daarnaast een beroep op het bepaalde in de wetsartikelen 6:248 BW in samenhang met 3:12 BW. Subsidiair verzoekt Zilveren Kruis de kantonrechter de gevolgen van de overeenkomst op grond van artikel 6:258 BW te wijzigen (onvoorziene omstandigheden). Gelet hierop dient [gedaagde] de voorschotten PGB terug te betalen, primair op grond van de wet (Regeling Persoonsgebonden budget AWBZ en artikel 4:57 Algemene wet bestuursrecht (Awb)) met een beroep op 6:248 en 3:12 BW. Subsidiair op grond van onverschuldigde betaling (artikel 6:212 BW) en uiterst subsidiair op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Zilveren Kruis maakt ook melding van ongerechtvaardigde verrijking. Zilveren Kruis stelt verder dat tegen de beschikkingen tot terugbetaling van PGB-voorschotten een bestuursrechtelijke rechtsgang heeft open gestaan waarvan [gedaagde] geen gebruik heeft gemaakt. Zij doet een beroep op de zogenoemde formele rechtskracht van deze besluiten, waardoor het de burgerlijke rechter niet vrij staat die besluiten te toetsen. Aldus Zilveren Kruis.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij voert aan dat [voornaam van A] niet zelfstandig kan functioneren en dat zij ontslag heeft genomen zodat zij 24 uur per dag voor hem kan zorgen. Zij heeft altijd de besteding van het door haar ontvangen PGB volledig verantwoord. Als zij het bericht kreeg dat de verantwoordingsformulieren niet waren ontvangen, heeft zij deze opnieuw toegezonden, maar veel van de door Zilveren Kruis overgelegde correspondentie heeft zij nooit ontvangen. Zij is het ook niet eens met de beslissingen op bezwaar van Zilveren Kruis. [voornaam van A] heeft zijn hele leven de verleende zorg nodig en daar wordt ook regelmatig voor gecontroleerd door Zilveren Kruis. De deurwaarder heeft eerst [voornaam van A] onder druk gezet met enge dreigingen en nu wordt het bij haar geprobeerd. Zij mag niet de dupe worden van een bureaucratische fout. Bij conclusie van dupliek heeft een advocaat, mr. Van Leeuwen, nog betoogd dat [gedaagde] het niet eens blijft met de beslissingen van Zilveren Kruis.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de besluiten van 18 mei 2013 en 13 februari 2015 betrekking hebben op [voornaam van A] en niet op [gedaagde] . Niet valt in te zien dat [gedaagde] zelfstandig tegen die besluiten had kunnen opkomen, zoals Zilveren Kruis stelt. Wel is het uitgangspunt dat die aan [voornaam van A] gerichte besluiten inmiddels formele rechtskracht hebben verkregen, omdat [voornaam van A] geen beroep bij de rechtbank (afdeling bestuursrecht) heeft ingesteld.
4.2.
Dit betekent dat moet worden uitgegaan van de juistheid van de besluiten en van de vaststelling dat [voornaam van A] € 29.094,30 + € 15.264,54 = € 44.358,84 aan ontvangen PGB niet heeft verantwoord, dan wel dit geld heeft besteed aan zorg die niet onder de AWBZ-verzekerde zorg valt. De impliciete stelling van [gedaagde] , dat bij de vordering van Zilveren Kruis op haar (als derde partij tot wie die besluiten niet gericht waren) niet kan worden uitgegaan van de juistheid van die besluiten, heeft zij verder niet onderbouwd. Zij heeft slechts aangevoerd dat zij veel stukken niet had gekregen, maar dat verklaart niet waarom zij thans in dit geding niet inhoudelijk zou kunnen reageren. De rechtbank gaat dan ook van de juistheid van de besluiten uit.
4.3.
Daarmee is echter nog niet gezegd dat die besluiten de grondslag kunnen bieden voor een terugvordering: zij zijn immers gericht aan [voornaam van A] en het is [voornaam van A] op wie de daaruit voortvloeiende verplichting rust om teveel ontvangen PGB terug te betalen. De wettelijke regeling waarop Zilveren Kruis zich baseert (Regeling Persoonsgebonden budget AWBZ en artikel 4:57 Awb) roept geen verplichting van in dit geval [gedaagde] tot terugbetaling in het leven. Een verder niet overgelegde overeenkomst tussen een niet nader genoemde staatssecretaris en een aantal relevante partijen om de aansprakelijkheid “te verleggen” regardeert [gedaagde] - die geen partij bij die overeenkomst is - niet. Overigens is de rechtbank ambtshalve bekend met een brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 10 april 2017, waarin wordt gesproken over het verleggen van aansprakelijkheid in de zin dat de budgethouders zelf niet worden aangesproken en dat door de zorgkantoren “een betalingsregeling wordt getroffen met de wettelijk vertegenwoordiger”. Uit die brief valt niet meer af te leiden dan dat de zorgkantoren tot overeenstemming met de wettelijk vertegenwoordiger proberen te komen. Die overeenstemming - zo die al is gezocht, Zilveren Kruis lijkt [gedaagde] meteen met een incasso te hebben benaderd - is in deze zaak in ieder geval niet bereikt.
4.4.
Het beroep van Zilveren Kruis op een uitspraak van de rechtbank Rotterdam kan haar niet baten, nu in die uitspraak is geoordeeld dat de wettelijk vertegenwoordiger zelfstandig partij is geworden bij “een overeenkomst PGB”. Zilveren Kruis stelt zich in deze zaak weliswaar ook op het standpunt dat zij op grond van een met [gedaagde] gesloten overeenkomst tot toekenning van het PGB over de jaren 2012 en 2013 is overgegaan, maar zij onderbouwt haar vordering verder uitsluitend door te verwijzen naar de wettelijke regeling van het PGB (bladzijde twee, tweede alinea, dagvaarding). Zonder toelichting, die ontbreekt, valt voorts niet in te zien dat het Zilveren Kruis vrij staat publieke middelen op grond van een met een particulier gesloten overeenkomst toe te kennen. Een toelichting over de datum van het sluiten en de inhoud van de overeenkomst ontbreekt overigens. Mogelijk is sprake van een overeenkomst van zorgverlening maar niet valt in te zien dat Zilveren Kruis daarbij partij is. In deze doet zich blijkens de verdere toelichting van Zilveren Kruis de publiekrechtelijke figuur voor dat [voornaam van A] via zijn wettelijk vertegenwoordiger [gedaagde] om toekenning van PGB-subsidie heeft verzocht en deze ook heeft verkregen. Zo blijkt uit de toelichting van Zilveren Kruis in de conclusie van repliek dat evident sprake is van op aanvraag van [gedaagde] door Zilveren Kruis afgegeven toekenningsbeschikkingen PGB.
4.5.
Met de conclusie dat geen sprake is van een overeenkomst tussen [gedaagde] en Zilveren Kruis faalt ook het beroep van Zilveren Kruis op artikel 6:248 BW dat ziet op de rechtsgevolgen van overeenkomsten. De rechtsgronden aanvullend ziet de rechtbank evenmin grond voor toepassing van artikel 6:2 BW. Gelet hierop behoeft de verwijzing naar artikel 3:12 BW (dat slechts regelt hoe kan worden vastgesteld wat de redelijkheid en billijkheid eisen) geen bespreking. Ook het beroep op 6:258 BW (de mogelijkheid om een overeenkomst aan te passen) gaat bij gebreke van enige overeenkomst al niet op.
4.6.
Hoewel het voorschot PGB - naar mag worden aangenomen - feitelijk betaald is aan [gedaagde] , heeft [gedaagde] dit voorschot ontvangen als wettelijk vertegenwoordiger van [voornaam van A] . [voornaam van A] heeft daarmee te gelden als de ontvanger van de gelden. Dit is ook het uitgangspunt dat aan artikel 6:209 BW ten grondslag ligt. Dat [gedaagde] het geld voor zichzelf heeft ontvangen - dus niet als wettelijk vertegenwoordiger - is gesteld noch gebleken. Hiermee faalt ook de vordering uit onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW).
Voor zover Zilveren Kruis een beroep op ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde] heeft willen doen, geldt dat dan vereist is dat [gedaagde] zelf is verrijkt ten koste van Zilveren Kruis. Dit volgt uit artikel 6:212 BW. Zilveren Kruis heeft echter geen feiten gesteld waaruit deze verrijking van [gedaagde] zelf moet volgen.
4.7.
Zilveren Kruis heeft tot slot een verder niet onderbouwd beroep gedaan op artikel 6:162 BW. De stelling is dus dat [gedaagde] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. Dit beroep is echter volstrekt niet onderbouwd. In ieder geval is niet aangevoerd dat [gedaagde] kwade bedoelingen had met het aanvragen en vervolgens ontvangen van het PGB. Zilveren Kruis lijkt als grondslag te zien dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de verantwoordingsplichten die op de budgethouder rusten. Zonder bijkomende omstandigheden, die niet zijn gesteld, kan daaraan echter nog niet de conclusie worden verbonden dat [gedaagde] in de verhouding tot Zilveren Kruis onrechtmatig heeft gehandeld.
4.8.
De rechtbank concludeert dat Zilveren Kruis geen toereikende grondslag voor haar vorderingen op [gedaagde] heeft, zodat deze zullen worden afgewezen.
4.9.
Zilveren Kruis zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank ziet aanleiding om geen tarief voor salaris advocaat, maar het tarief voor salaris gemachtigde in kantonzaken toe te kennen, nu de processtukken zijn gewisseld in de kantonprocedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
€ 60,- aan salaris gemachtigde (1 punt voor de conclusie van dupliek) en € 895,- aan griffierecht dat aan [gedaagde] in rekening is gebracht na verwijzing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Zilveren Kruis in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 955,-;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2018. [1]

Voetnoten

1.type: SW 4247