ECLI:NL:RBMNE:2018:446
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beslissing op bezwaarschrift ex artikel 22g Wetboek van Strafrecht inzake vervangende hechtenis
Op 6 februari 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen de tenuitvoerlegging van een vervangende hechtenis. De veroordeelde had een taakstraf van 218 uren opgelegd gekregen, waarvan hij er slechts 82 had uitgevoerd. De officier van justitie had op 11 oktober 2017 een kennisgeving van het bevel tot tenuitvoerlegging aan de griffie betekend, maar het bezwaarschrift werd pas op 28 november 2017 ingediend, anderhalve maand later. De rechtbank stelde vast dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend, maar de raadsman voerde aan dat de termijn pas begon te lopen op het moment dat de veroordeelde op 25 november 2017 door de politie werd aangehouden en hij kennisnam van de kennisgeving.
De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde niet eerder op de hoogte was van de kennisgeving, omdat er geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Hierdoor was het bezwaarschrift tijdig ingediend en was de veroordeelde ontvankelijk in zijn bezwaar. De officier van justitie stelde echter dat het bezwaarschrift ongegrond moest worden verklaard, omdat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren had uitgevoerd en geen onderbouwing had gegeven voor zijn ziektemeldingen.
De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren had verricht en dat de officier van justitie terecht de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis had bevolen. Het bezwaarschrift werd ongegrond verklaard. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 22g, 22h en 22i van het Wetboek van Strafrecht.