ECLI:NL:RBMNE:2018:445

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
659331-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging door minderjarige met zwaar en enig lichamelijk letsel tot gevolg

Op 6 februari 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in Eritrea, die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. De zaak betreft twee incidenten van geweld gepleegd op 27 maart en 7 april 2015 in Almere. Tijdens de terechtzitting op 23 januari 2018 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie beschouwde het eerste feit als wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank heeft beelden van de vechtpartij bekeken en geconcludeerd dat de verdachte niet betrokken was bij de openlijke geweldpleging zoals ten laste gelegd in het eerste feit. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit.

Voor de feiten 2 en 3, die betrekking hebben op geweld tegen twee slachtoffers, heeft de verdachte wel schuld bekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in een situatie waarin hij zich bedreigd voelde, handelde uit noodweer. Echter, de rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte niet als verdedigingshandelingen konden worden gekwalificeerd, omdat de slachtoffers op dat moment niet meer betrokken waren bij de vechtpartij. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging, waarbij één slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opliep en een ander slachtoffer enig lichamelijk letsel.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van drie dagen en een werkstraf van 120 uren, waarbij de rechtbank de vermindering van strafbaarheid door de psychologische toestand van de verdachte heeft meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/659331-15 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 februari 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2000] te [geboorteplaats] (Eritrea),
wonende te [postcode] [woonplaats] [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. V. Lantain en van hetgeen verdachte en mr. A.A. Scholtmeijer, advocaat te Heerenveen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
op 27 maart 2015 op de [straatnaam] te Almere openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of tegen één of meer onbekend gebleven personen.
2.
op 7 april 2015 op de [straatnaam] te Almere openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8/medeverdachte] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] en/of tegen één of meer onbekend gebleven personen, waarbij verdachte (met kracht) een steen heeft gegooid in/tegen het gezicht/hoofd van [slachtoffer 4] terwijl dit zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzelde oogkas en/of neusbrug en/of verbrijzeld jukbeen en/of verlies van het (linker)oog, althans het zicht in dat (linker)oog, voor [slachtoffer 4] ten gevolge heeft gehad.
3.
op 7 april 2015 op de [straatnaam] te Almere openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8/medeverdachte] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] en/of tegen één of meer onbekend gebleven personen, waarbij verdachte (met kracht) een steen heeft gegooid in/tegen het gezicht/hoofd van [slachtoffer 5] , terwijl dit enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken voorhoofdsholte-wand en/of een open wond (die gehecht moest worden) voor [slachtoffer 5] tegen gevolge heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde en daartoe aangevoerd dat uit de verklaringen van getuigen en verdachten volgt dat een bepaalde betrokkenheid van verdachte is waargenomen, maar dat dit niet strijdt met de verklaring van verdachte dat hij de vechtende partijen uit elkaar wilde halen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat door één van de omstanders de vechtpartij is gefilmd en dat in het dossier een proces-verbaal van bevindingen is opgenomen waarin deze beelden worden beschreven. Uit dit proces-verbaal volgt dat op de beelden is gezien dat [slachtoffer 1] (hierna: [voornaam van slachtoffer 1] ) op de grond ligt en verschillende personen om hem heen staan. Er worden trekbewegingen gemaakt en één persoon maakt een trapbeweging richting [voornaam van slachtoffer 1] . Te zien is dat verdachte op de grond valt en direct hierna opstaat. De rechtbank heeft de beelden ter zitting bekeken en daarbij waargenomen dat verdachte te midden van de schermutseling op de grond is gevallen en direct nadat hij is opgestaan, is weggerend en verder niet meer bij de vechtpartij betrokken is geweest. Op de beelden is niet te zien of verdachte één van de in de tenlastelegging genoemde handelingen heeft verricht. Verdachte heeft zelf vanaf het begin verklaard dat hij niets wist van de aanleiding van de vechtpartij en dat hij, toen de vechtpartij eenmaal gaande was, er naartoe is gelopen om de boel te sussen. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde processen-verbaal deze verklaring van verdachte niet weerleggen. Ook de verklaring van [A] dat verdachte aan het vechten was en de verklaring van [B] dat [voornaam van verdachte] en [voornaam van A] erbij kwamen om te helpen, duiden er niet op dat verdachte met een andere bedoeling dan om de boel te sussen bij de vechtpartij betrokken was. Nu het dossier ook anderszins geen bewijs biedt voor de onder 1 ten laste gelegde openlijke geweldpleging zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit feit.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
De onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft deze ten laste gelegde feiten bekend en de raadsman heeft voor deze feiten geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen.
Feit 2:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 januari 2018;
  • het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 128 zesde en zevende alinea;
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] , p. 1019 t/m 1020;
  • een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring - letselbeschrijving met bijlagen, p. 1332 t/m 1339;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 1044 t/m 1062;
  • het proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 8/medeverdachte] , p. 958, tiende alinea.
Feit 3:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 januari 2018;
  • het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 128, zesde en zevende alinea;
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] , p. 1027 t/m 1028;
  • een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring - letselbeschrijving, p. 1032 t/m 1033;
  • het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, p. 1044 t/m 1062;
  • het proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 8/medeverdachte] , p. 958, tiende alinea.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2.
op 07 april 2015 te Almere openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de [straatnaam] aldaar in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8/medeverdachte] , welk geweld bestond uit
- het vastgrijpen en vasthouden van, en
- het (met kracht) duwen tegen en trekken aan, en
- het met fietssloten en broekriemen slaan op/tegen, en
- het (met kracht) slaan/stompen en schoppen op/tegen, en
- het (met kracht) gooien van stenen tegen
het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8/medeverdachte] , waarbij hij, verdachte, met kracht een steen heeft gegooid tegen het gezicht van die [slachtoffer 4] , terwijl dit door verdachte gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzelde oogkas en neusbrug en verbrijzeld jukbeen en verlies van het zicht in het linkeroog, ten gevolge heeft gehad;
3.
op 07 april 2015 te Almere, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de [straatnaam] aldaar, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8/medeverdachte] , welk geweld bestond uit
- het vastgrijpen en vasthouden van, en
- het (met kracht) duwen tegen en trekken aan, en
- het met fietssloten en broekriemen slaan op/tegen, en
- het (met kracht) slaan/stompen en schoppen op/tegen, en
- het (met kracht) gooien van stenen tegen
het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8/medeverdachte] , waarbij hij, verdachte, met kracht een steen heeft gegooid tegen het gezicht van die [slachtoffer 5] , terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken voorhoofdsholte-wand en een open wond die gehecht moest worden voor die [slachtoffer 5] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Ter terechtzitting is door verdachte en zijn raadsman aangevoerd dat verdachte voor de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft verklaard dat hij en zijn groep werden gedwongen om zich te verdedigen omdat de andere groep aanvallend op hen afkwam.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen met daarin een beschrijving van de camerabeelden van de openlijke geweldpleging. Ter terechtzitting heeft de rechtbank deze beelden ook bekeken. De rechtbank maakt uit de beelden op dat weliswaar sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [D] , een vriend van verdachte, maar dat aangever [slachtoffer 4] , op het moment dat verdachte een steen naar hem gooide, daar niet bij betrokken was. De handelingen van verdachte kunnen daarom niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen.
Voor wat betreft het onder 3 bewezen verklaarde overweegt de rechtbank dat uit de beelden ook blijkt dat de groep die jegens [D] geweld gebruikte al uit elkaar stoof en wegrende voordat verdachte een steen naar aangever [slachtoffer 5] gooide. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding was daarom op dat moment geen sprake meer.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt daarom verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Ten aanzien van feit 3:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte is door [C] , psycholoog, een rapport opgemaakt van 6 juli 2015. Het rapport houdt onder meer het volgende in.
Verdacht lijdt aan een posttraumatische stress stoornis en een depressieve stoornis. Ook is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aangezien verdachte op zwakzinnig intelligentieniveau functioneert. Dit was ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en heeft het handelen van verdachte beïnvloed. Verdachte voelde zich gedurende de dag verschillende malen bedreigd door de groep jongeren. Hij zocht in eerste instantie met zijn schoolgenoten hulp, maar belandde uiteindelijk in een gevecht. Verdachte zag, mede door zijn lage intelligentie, geen andere mogelijkheid dan zichzelf te verdedigen met een steen. Hij heeft onvoldoende zicht op de gevolgen van het gooien van een steen in iemands gezicht. De posttraumatische stress stoornis en de dysthyme stoornis hebben bijgedragen aan een verhoogd gevoel van arousal bij verdachte, de inschatting in gevaar te zijn en op het gebied van geagiteerd zijn. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige over en maakt die tot de hare en is van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een jeugddetentie van drie dagen, met aftrek van het voorarrest, en een werkstraf van 120 uren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de zaak dusdanig lang heeft gelegen dat het pedagogisch effect van een op te leggen straf nihil is. Hij heeft verzocht geen onvoorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte is sinds het bewezenverklaarde niet meer met justitie in aanraking gekomen en fungeert binnen de woongroep als een voorbeeldfiguur. Een jeugddetentie voor de duur van het voorarrest – zoals door de officier van justitie is geëist – kan mogelijk ook gevolgen hebben voor de verlenging van de verblijfsvergunning van verdachte. De raadsman heeft verzocht toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hij heeft te midden van het gevecht tussen zijn groep en de groep van aangevers meerdere malen een steen gegooid en daarmee twee personen geraakt. Eén van de slachtoffers heeft als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel opgelopen, nu hij het zicht in zijn linkeroog is kwijtgeraakt. De ander heeft er blijvend een litteken op zijn voorhoofd aan overgehouden. De rechtbank vindt dit ernstig.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 12 december 2017, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 januari 2018. Daaruit volgt dat verdachte op tienjarige leeftijd vanuit Eritrea naar Europa is gevlucht. Zijn jarenlange vluchtsituatie is van invloed op zijn huidige functioneren. Zijn beperkt functioneren en zijn cognitieve achterstand – verdachte functioneert op zwakzinnig niveau – kunnen invloed hebben op zijn denkwijze in oorzaak en gevolg en het inschatten van situaties. Sinds november 2017 woont verdachte bij een woonvorm van [naam instelling 1] in [woonplaats] . Hij is aangemeld bij [naam instelling 2] en zal daar rond februari 2018 een woning krijgen. Vanuit [naam instelling 2] is er dan begeleiding voor allerlei zaken waar verdachte hulp voor nodig heeft. Er is op dit moment nog geen sprake van een concrete dagbesteding. De voogd heeft aangegeven dat verdachte beter in zijn vel zit nu hij te horen heeft gekregen dat hij in Nederland mag blijven. Verdachte is een rustige jongen die zich goed houdt aan de regels en afspraken. Hij gaat conflicten het liefst uit de weg. Verdachte beschikt over voldoende vaardigheden om in normale situaties goed te kunnen handelen. Wanneer hij in probleemsituaties terecht komt, lijkt hij niet altijd de juiste vaardigheden in te zetten. Dit is te verklaren vanuit zijn verstandelijke beperking en traumatische ervaringen. De Raad adviseert aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. De Raad acht een werkstraf afdoende om verdachte verantwoordelijkheid te laten nemen en de consequenties te ervaren van zijn strafbare gedrag.
In het onder punt 8 van dit vonnis genoemde rapport van de psycholoog wordt opgemerkt dat verdachte gebaat is bij een 24-uurs woonvoorziening voor jongeren/volwassenen met een verstandelijke beperking. Hier kan hij de Nederlandse taal verder leren en een dagbesteding aangeboden krijgen. Als aan de basale voorwaarden voor verblijf kan worden voldaan, kan een behandeling ingezet worden gericht op het verminderen van de posttraumatische stressklachten en op het vergroten van de probleemoplossende vaardigheden van verdachte. De woonvoorziening, begeleiding en behandeling kunnen door de voogd van verdachte in een civielrechtelijk kader worden ingezet. Gezien de problematiek van verdachte en het ontstane beeld van het ten laste gelegde wordt een strafrechtelijk kader als minder passend gezien. Met betrekking tot de straf adviseert de psycholoog een taakstraf in de vorm van een werkstraf. Een leerstraf is te hoog gegrepen voor het intelligentieniveau van verdachte en een detentie zal als te traumatisch worden beleefd.
De straf
De rechtbank heeft geconstateerd dat voor de bewezen verklaarde feiten de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, is overschreden. Als uitgangspunt in deze zaak heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen. Verdachte is voor voornoemde feiten gehoord op 21 april 2015, terwijl het eindvonnis op 6 februari 2018 wordt gewezen. Daarmee is de redelijke termijn met ruim zeventien maanden, en dus in grove mate overschreden.
De rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie van langere duur dan het voorarrest passend en geboden, maar zal, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, de op te leggen jeugddetentie gelijk stellen aan de duur van het voorarrest. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, van na te melden duur opleggen.
De rechtbank heeft in de strafoplegging betrokken dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Ook neemt de rechtbank in de strafoplegging mee dat verdachte en zijn vrienden door de groep van aangevers werd opgewacht, kennelijk met de bedoeling, zo leidt de rechtbank af uit het dossier, om het eerdere incident van 27 maart 2015 te ‘vereffenen’. Ten slotte weegt de rechtbank mee dat sprake is van een beperkt recidiverisico nu verdachte gedurende bijna drie jaren niet met politie of justitie in aanraking is geweest, hij een voorbeeldfiguur wordt genoemd voor de andere bewoners van de woongroep, en hulpverlening in een vrijwillig kader is opgestart, hetgeen ter zitting ook door zijn voogd is bevestigd.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde vereist dat een onvoorwaardelijke straf wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht om die reden ook niet aan de orde is.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77gg en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het onder 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
3 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, in de vorm van een
werkstraf, van
120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen jeugddetentie;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. A.M.M.E. Doekes-Beijnes en H. den Haan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.M. van Zwet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 februari 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 maart 2015 te Almere openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de [straatnaam] aldaar, in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of tegen één of meer onbekend gebleven (andere) perso(o)ne(n), welk geweld bestond uit
- het vastgrijpen en/of vasthouden van, en/of
- het (met kracht) duwen tegen en/of trekken aan, en/of
- het (met kracht) slaan/stompen en/of schoppen op/tegen
de keel en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] , die [slachtoffer 2] , die [slachtoffer 3] en/of die andere perso(o)n(en);
2.
hij op of omstreeks 07 april 2015 te Almere openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de [straatnaam] aldaar, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , -. [slachtoffer 8/medeverdachte] , [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of tegen één of meer onbekend gebleven (andere) perso(o)ne(n), welk geweld bestond uit
- het vastgrijpen en/of vasthouden van, en/of
- het (met kracht) duwen tegen en/of trekken aan, en/of
- het met (een) fietsketting(en) en/of (een) broekriem(en) slaan op/tegen, en/of
- het (met kracht) slaan/stompen en/of schoppen op/tegen, en/of
- het (met kracht) gooien van één of meer ste(e)n(en) tegen
het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8/medeverdachte] , [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of die andere perso(o)n(en) waarbij hij, verdachte, (met kracht) een steen heeft gegooid in/tegen het gezicht, althans het hoofd, van die [slachtoffer 4] ,
terwijl dit door verdachte gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzelde oogkas en/of neusbrug en/of verbrijzeld jukbeen en/of verlies van het (linker) oog, althans het zicht in dat (linker) oog, althans enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 4] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 07 april 2015 te Almere, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de [straatnaam] aldaar, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , -. [slachtoffer 8/medeverdachte] , [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of tegen één of meer onbekend gebleven (andere) perso(o)ne(n), welk geweld bestond uit
- het vastgrijpen en/of vasthouden van, en/of
- het (met kracht) duwen tegen en/of trekken aan, en/of
- het met (een) fietsketting(en) en/of (een) broekriem(en) slaan op/tegen, en/of
- het (met kracht) slaan/stompen en/of schoppen op/tegen, en/of
- het (met kracht) gooien van één of meer ste(e)n(en) tegen
het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8/medeverdachte] , [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of die andere perso(o)n(en) waarbij hij, verdachte, (met kracht) een steen heeft gegooid in/tegen het gezicht, althans het hoofd, van die [slachtoffer 5] , terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken voorhoofdsholte-wand en/of een open wond (die gehecht moest worden) voor die [slachtoffer 5] ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 juli 2015, genummerd 2015107145, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd p. 1 t/m 1343 en p. 2000 t/m 2179. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.