ECLI:NL:RBMNE:2018:4443

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
6614702 UC EXPL 18-1023
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over terugvordering van vergoedingen door de Raad voor de Rechtsbijstand tussen advocatenkantoor en ex-werkneemster

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een advocatenkantoor, aangeduid als [eiseres] B.V., en een ex-werkneemster/advocaat, aangeduid als mr. [gedaagde]. De kern van het geschil betreft de vraag of vergoedingen die door de Raad voor de Rechtsbijstand (RvR) aan het advocatenkantoor zijn betaald en later door de RvR zijn teruggevorderd, aan de advocaat moeten worden terugbetaald. De kantonrechter heeft op 19 september 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, die zowel conventie als reconventie omvatte.

In conventie heeft de kantonrechter geoordeeld dat mr. [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag van € 17.845,12 moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 juli 2017. Dit bedrag is gebaseerd op vergoedingen die mr. [gedaagde] aan [eiseres] verschuldigd was, inclusief opvolgvergoedingen en beslagkosten. De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] tot schadevergoeding wegens wanprestatie van mr. [gedaagde] niet toegewezen, omdat deze niet was gevorderd.

In reconventie heeft de kantonrechter geoordeeld dat [eiseres] aan mr. [gedaagde] een bedrag van € 19.635,92 moet betalen, bestaande uit een loonvordering en de terugbetaling van de door de RvR teruggevorderde toevoegingsvergoedingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] ongerechtvaardigd is verrijkt door de ontvangen bedragen van de RvR, die ten onrechte aan haar zijn betaald. Hierdoor heeft mr. [gedaagde] recht op verrekening van deze bedragen met haar verplichtingen jegens [eiseres].

De uitspraak van de kantonrechter bevatte ook een veroordeling van de proceskosten aan beide zijden, waarbij mr. [gedaagde] als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten is veroordeeld in conventie, terwijl [eiseres] in de kosten van de procedure in reconventie is veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6614702 UC EXPL 18-1023 asp/1189
Vonnis van 19 september 2018
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Vissers,
tegen:
[gedaagde],
wonende op een geheim adres,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen mr. [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. [gedaagde] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
  • het tussenvonnis van 11 april 2018 (hierna: het tussenvonnis)
  • de akte uitlating van mr. [gedaagde] met producties
  • de antwoordakte in reconventie van [eiseres] met producties.
Na de akte van [eiseres] heeft mr. [gedaagde] gelegenheid gehad op de producties van [eiseres] te reageren, maar zij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

In conventie
2.1.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis in conventie de volgende beslissingen genomen:
a. met betrekking tot het meenemen van cliënten die mr. [gedaagde] na het begin van de arbeidsovereenkomst heeft aangenomen, dient zij aan [eiseres]
€ 6.626,60 en € 9.680,00 te betalen (4.6 van het tussenvonnis);
mr. [gedaagde] moet wegens opvolgvergoedingen aan [eiseres] betalen: € 1.538,52 (4.8 van het tussenvonnis);
Tezamen betreft dit € 17.845,12 (4.11 van het tussenvonnis). Dit bedrag zal worden toegewezen, het anders of meer gevorderde zal worden afgewezen.
Over het toe te wijzen bedrag is mr. [gedaagde] de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd en niet de door [eiseres] gestelde wettelijke handelsrente. Van een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119 a BW is natuurlijk geen sprake.
[eiseres] vordert betaling van de wettelijke rente vanaf 5 november 2014, maar motiveert niet waarom vanaf die datum de wettelijke rente verschuldigd is. De kantonrechter zal de wettelijke rente berekenen vanaf de dag van de dagvaarding, 5 juli 2017.
2.2.
In conventie moet nog worden geoordeeld over door [eiseres] gevorderde vergoeding van de schade die zij zegt te hebben geleden door de wanprestatie van mr. [gedaagde] . Zij heeft veel tijd (van medewerkers) moeten besteden aan het controleren van de administratie, met name het muteren van toevoegingen en het regelen van een nieuwe patroon van een stagiaire van het kantoor. Deze schade is evenwel niet gevorderd. De kantonrechter zal dit verder onbesproken laten (zie ook 4.9 van het tussenvonnis).
Wel vordert [eiseres] vergoeding van de door haar gemaakte beslagkosten, bestaande uit de beslagkosten van € 288,25 en uit € 6.926,04 wegens het opstellen van het beslagexploot. De kantonrechter heeft in 4.10 van het tussenvonnis al beslist dat aangaande de beslagkosten het gewone liquidatietarief zal worden toegepast, indien de kosten moeten worden toegewezen. De kantonrechter zal op dit punt hierna, bij de kostenveroordeling beslissen.
2.3.
Mr. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 99,21
- griffierecht € 939,00
- salaris gemachtigde €
900,00(3 punten x tarief € 300,00)
Totaal € 1.938,21
2.4.
mr. [gedaagde] zal voorts worden veroordeeld in de kosten van het beslag. Die kosten worden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 300,00, zijnde 1 punt.
In reconventie
2.5.
De kantonrechter heeft de loonvorderingen van mr. [gedaagde] van € 1.420,14 en
€ 762,58 (tezamen € 2.202,72) in beginsel toegewezen. De vordering tot vergoeding van reiskosten is afgewezen, omdat mr. [gedaagde] dat deel van de vordering niet voldoende heeft onderbouwd (4.12 van het tussenvonnis). De kantonrechter heeft het beroep van [eiseres] op opschorting van betaling van deze bedragen in verband met het teruggeven van de IPad in 4.18 van het tussenvonnis verworpen. De kantonrechter zal daarop niet terugkomen.
Met betrekking tot de loonvordering staat de vraag open of een wettelijke verhoging over het achterstallige loon moet worden toegekend en of [eiseres] wettelijke rente over de loonvordering is verschuldigd. De kantonrechter oordeelt dat, zeker nu de opschortingsgrond met ingang van het tussenvonnis is wegegevallen, betaling van de loonvordering niet achterwege mag blijven. Desondanks heeft [eiseres] het achterstallige loon niet betaald. Dat is verwijtbaar. De kantonrechter zal de wettelijke verhoging vaststellen op 50% van het totaal, dat is € 1.101,36.
De loonvordering eindigt op een taal van € 3.304,08.
Mr. [gedaagde] heeft geen wettelijke rente gevorderd, zodat daarover niet behoeft te worden beslist.
2.6.
Mr. [gedaagde] heeft in haar laatste akte aangevoerd dat zij haar vordering met betrekking tot de reiskosten wel voldoende heeft gemotiveerd. Zij stelt nu dat zij gedurende het dienstverband nimmer enige onderbouwing hoefde te geven, zodat dat nu ook niet behoeft. De kantonrechter overweegt dat hij op dit punt een bindende eindbeslissing heeft gegeven. Hetgeen mr. [gedaagde] nu aanvoert kan daarin geen verandering brengen. Zij had dit eerder moeten aanvoeren, wat zij niet heeft gedaan.
2.7.
Nu resteert nog de beoordeling van de vraag of en zo ja, in hoeverre, mr. [gedaagde] recht heeft betaling van de door de Raad voor de Rechtsbijstand (hierna: RvR) op de rekening-courant van [eiseres] gestorte toevoegingsvergoedingen, die door de RvR van mr. [gedaagde] zijn teruggevorderd en door haar via verrekening aan de RvR zijn terugbetaald. Het betreft een bedrag van € 16.331,84.
2.8.
De kantonrechter heeft partijen in 4.15 van het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de redenen waarom de RvR de bedoelde bedragen heeft teruggevorderd en of [eiseres] de bedoelde bedragen heeft ontvangen, waarna de kantonrechter verder zal beslissen over de vraag of sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van [eiseres] .
2.9.
De kantonrechter stelt ten eerste vast dat [eiseres] niet betwist dat zij de vergoedingen van in totaal € 16.331,84, die de RvR aan mr. [gedaagde] heeft betaald gedurende haar dienstverband bij [eiseres] , heeft ontvangen op haar rekening-courant bij de RvR en dus niet door mr. [gedaagde] zelf.
Voorts stelt de kantonrechter vast dat mr. [gedaagde] in haar akte een overzicht heeft verstrekt van alle zaken in de periode 1 januari 2014 tot 1 januari 2015, waarin mr. [gedaagde] deel uitmaakte van het kantoor van [eiseres] , waarin de RvR vergoedingen heeft teruggevorderd met een toelichting per zaak.
2.10.
Het eerste verweer van [eiseres] komt, samengevat, erop neer dat er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van [eiseres] ten kosten van een verarming van mr. [gedaagde] .
2.11.
Naast de vaststellingen van de vergoedingen door RvR op toevoegingsdeclaraties van mr. [gedaagde] , heeft mr. [gedaagde] een overzicht verstrekt van de redenen waarom de RvR de vergoedingen op die toevoegingen heeft gekort, dan wel geheel heeft ingetrokken, voor zover deze gegevens betrekking hebben op in deze procedure aan de orde zijnde zaken. Daarmee heeft mr. [gedaagde] voldaan aan het verzoek van de kantonrechter om nadere inlichtingen te verstrekken, zoals bedoeld in 4.12 van het tussenvonnis. [eiseres] voert wel aan dat mr. [gedaagde] gegevens heeft weggelakt, maar onderbouwt niet dat die weggelakte gegevens betrekking hebben op hetgeen in deze procedure moet worden beoordeeld, dan wel dat zij daardoor is benadeeld.
2.12.
Met betrekking tot het in 2.10 genoemde verweer overweegt de kantonrechter het volgende. Het staat vast dat [eiseres] de vergoedingen op deze toevoegingen heeft ontvangen. Het staat ook vast dat mr. [gedaagde] de vordering van de RvR van € 16.331,84 aan de RvR door middel van verrekening heeft betaald. Voorts staat vast dat mr. [gedaagde] de door [eiseres] ontvangen bedragen niet onder zich heeft gekregen. Het staat tevens vast dat de door [eiseres] ontvangen bedragen
achteraf bezienten onrechte door de RvR zijn betaald op de rekening-courant van [eiseres] . Hierdoor staat vast dat [eiseres]
€ 16.331,84 onder zich heeft, welk bedrag zij niet had mogen ontvangen, terwijl mr. [gedaagde] dat bedrag aan de RvR heeft moeten terugbetalen. Daarmee is sprake van een ongerechtvaardigde (want onjuist gebleken) verrijking van [eiseres] en van een verarming voor hetzelfde bedrag van mr. [gedaagde] .
2.13.
De kantonrechter overweegt dat door hetgeen zojuist in 2.12 is beslist geoordeeld moet worden dat de verarming van mr. [gedaagde] door [eiseres] ongedaan gemaakt moet worden. Dat is ook redelijk. [eiseres] had immers geen recht op dat geld wat zij wel heeft ontvangen en onder zich heeft, terwijl mr. [gedaagde] genoemd bedrag heeft afgedragen (of zij nu wilde of niet) uit haar eigen vermogen, zonder dat [eiseres] haar daarvoor compenseert. Daartoe bestaat geen rechtsgrond, omdat [eiseres] , nogmaals, het totaal van dit bedrag ten onrechte heeft ontvangen. De kantonrechter oordeelt dat het onjuist zou zijn dat [eiseres] over dit bedrag kan blijven beschikken.
Mr. [gedaagde] is dan ook gerechtigd haar betalingsverplichting jegens [eiseres] tot het beloop van € 16.331,84 te verrekenen.
2.14.
[eiseres] heeft nog een goot aantal andere verweren gevoerd, die alle ertoe zouden moten leiden dat mr. [gedaagde] haar betalingsverplichting aan [eiseres] niet mag verrekenen met het bedrag van € 16.331,84. Deze verweren zien alle op de stelling dat mr. [gedaagde] haar declaraties opzettelijk fout heeft ingediend, dan wel dat zij dat bewust roekeloos heeft gedaan.
De kantonrechter overweegt dat, ook als zou worden aangenomen dat mr. [gedaagde] de declaraties opzettelijk fout of bewust roekeloos heeft ingediend, dat nog niet kan leiden tot de conclusie dat [eiseres] de ten onrechte ontvangen toevoegingsgelden mag behouden. Het betreft geen schade in die zin dat [eiseres] door toedoen in haar vermogen is aangetast, maar om een vereffening met betrekking tot gelden die, achteraf bezien, ten onrechte zijn ontvangen. Het door partijen gevoerde debat over de vraag of er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid (dat zou moeten worden geplaatst in het licht van artikel 7:661 BW) doet hierdoor niet ter zake.
2.15.
De conclusie luidt dat mr. [gedaagde] op goede gronden betaling van de door [eiseres] ontvangen toevoegingsgelden , die mr. [gedaagde] aan de RvR heeft terugbetaald, mag verrekenen met haar verplichtingen jegens haar voormalige werkgever, omdat [eiseres] ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van mr. [gedaagde] .
2.16.
De slotsom luidt in reconventie dat [eiseres] aan mr. [gedaagde] moet betalen:
uit de loonvordering: € 3.304,08 (zie 2.5)
vanwege de toevoegingen:
16.331,84
totaal € 19.635,92.
2.17.
De kantonrechter stelt vast dat mr. [gedaagde] geen vordering tot betaling van wettelijke rente heeft ingesteld, zodat dat punt niet besproken behoeft te worden.
2.18.
[eiseres] zal als in het ongelijk gestelde partij in de kosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van mr. [gedaagde] worden begroot op:
salaris gemachtigde: € 900,00 (3 punten x tarief € 300,00).

3.De beslissing

De kantonrechter
In conventie:
3.1.
veroordeelt mr. [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen de som van € 17.845,12, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag van 5 juli 2017, te betalen tot aan de dag van de betaling,
3.2.
veroordeelt mr. [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiseres] tot aan de uitspraak begroot op € 1.938,21, waaronder
€ 900,00 voor salaris van de gemachtigde, alsmede tot betaling van € 300,00 als kosten van het beslag,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.5.
veroordeelt [eiseres] om aan mr. [gedaagde] te betalen de som van € 19.635,92,
3.6.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, aan de zijde van mr. [gedaagde] tot aan de uitspraak begroot op € 900,00 voor salaris van mr. [gedaagde] ,
3.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 19 september 2018.