In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een advocatenkantoor, aangeduid als [eiseres] B.V., en een ex-werkneemster/advocaat, aangeduid als mr. [gedaagde]. De kern van het geschil betreft de vraag of vergoedingen die door de Raad voor de Rechtsbijstand (RvR) aan het advocatenkantoor zijn betaald en later door de RvR zijn teruggevorderd, aan de advocaat moeten worden terugbetaald. De kantonrechter heeft op 19 september 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, die zowel conventie als reconventie omvatte.
In conventie heeft de kantonrechter geoordeeld dat mr. [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag van € 17.845,12 moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 juli 2017. Dit bedrag is gebaseerd op vergoedingen die mr. [gedaagde] aan [eiseres] verschuldigd was, inclusief opvolgvergoedingen en beslagkosten. De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] tot schadevergoeding wegens wanprestatie van mr. [gedaagde] niet toegewezen, omdat deze niet was gevorderd.
In reconventie heeft de kantonrechter geoordeeld dat [eiseres] aan mr. [gedaagde] een bedrag van € 19.635,92 moet betalen, bestaande uit een loonvordering en de terugbetaling van de door de RvR teruggevorderde toevoegingsvergoedingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] ongerechtvaardigd is verrijkt door de ontvangen bedragen van de RvR, die ten onrechte aan haar zijn betaald. Hierdoor heeft mr. [gedaagde] recht op verrekening van deze bedragen met haar verplichtingen jegens [eiseres].
De uitspraak van de kantonrechter bevatte ook een veroordeling van de proceskosten aan beide zijden, waarbij mr. [gedaagde] als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten is veroordeeld in conventie, terwijl [eiseres] in de kosten van de procedure in reconventie is veroordeeld.