Uitspraak
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres, hierna te noemen: ING Bank,
advocaat mr. D.J. Posthuma te Amsterdam,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat mr. R. Zwiers te Almere.
1.De procedure
- de procesinleiding met 7 producties
- het verweerschrift met 4 producties
- akte uitlaten producties van ING Bank met 6 aanvullende producties
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 24 april 2018
- pleitaantekeningen ING Bank.
2.De feiten
3.Het geschil
€ 250.664,91 (zegge: tweehonderdvijftigduizend zeshonderdvierenzestig euro en eenennegentig eurocent) dat ziet op de rechtsverhouding tussen [verweerder] en [bedrijfsnaam 1] B.V., althans de onder het beslag verschuldigde vorderingen, te vermeerderen met rente vanaf 18 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
€ 79.292,58 (zegge: negenenzeventigduizend tweehonderdtweeënnegentig en achtenvijftig eurocent) dat ziet op de rechtsverhouding tussen [verweerder] en [bedrijfsnaam 2] B.V., althans de onder het beslag verschuldigde vorderingen, te vermeerderen met rente vanaf 18 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
4.De beoordeling
“dat conform de per 30 september 2016 opgestelde tussentijdse overzichten van [bedrijfsnaam 1] BV en [bedrijfsnaam 2] BV [dat] er geen rekening courant verhouding is tussen u en deze vennootschappen. De verplichtingen over en weer in rekening courant zijn nihil. (…)”en (citaat):
“Vooruitlopend op de voorgenomen reorganisatie is besloten de rekening couranten over en weer glad te trekken. Dat is hier in verwerkt. Uw rekening courant bij deze BV is nihil. (…)”. Bij verweerschrift heeft [verweerder] vraagtekens geplaatst bij de herkomst van de door ING Bank overgelegde balans van [bedrijfsnaam 2] per 31 december 2015. Volgens [verweerder] corresponderen de daarop vermelde cijfers niet met de werkelijke jaarcijfers van [bedrijfsnaam 2] , zoals opgenomen in de door hem op 22 maart 2017 bij de Kamer van Koophandel gedeponeerde balans van 2015 (aangeduid als “Publicatiebalans per 31 december 2015”), die hij eveneens bij verweerschrift heeft overgelegd. Volgens [verweerder] is [A] een (register)accountant die vele jaren de administratieve en fiscale werkzaamheden voor de vennootschappen van [verweerder] heeft verricht, waaronder het opmaken van de jaarstukken en het verzorgen van belastingaangiften.
€ 1.568.083,--) slechts bestond uit een vordering van [bedrijfsnaam 1] op [bedrijfsnaam 2] van € 152.746,-- en een rekening-courant vordering van [bedrijfsnaam 1] op [bedrijfsnaam 3] BV van € 1.415.337,--. [verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling niet kunnen uitleggen waarom de vordering van [bedrijfsnaam 1] op [verweerder] in de balans van 2015 ontbreekt. Hij heeft evenmin kunnen verklaren of inzichtelijk kunnen maken hoe de door hem gestelde verrekening met of voldoening van de vordering van [bedrijfsnaam 1] op [verweerder] precies is verlopen, hoe het kan dat dit ertoe heeft geleid dat er ondanks dat het dividendbedrag lager is dan de in 2014 bestaande vordering op [verweerder] (zie 4.8.), geen enkele vordering meer van [bedrijfsnaam 1] op [verweerder] in de balans over 2016 resteert en of en hoe deze verrekening zich verhoudt tot een vermindering van de vordering van [bedrijfsnaam 1] op [bedrijfsnaam 3] B.V. in 2016 (van
€ 1.415.337,-- in 2015 naar € 149.453,-- in 2016). Omdat [verweerder] tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend dat [bedrijfsnaam 1] in 2014 nog een vordering op [verweerder] had van
€ 1.474.544,-- en heeft verklaard dat die in 2016 is voldaan door verrekening met een dividenduitkering door [bedrijfsnaam 1] , mocht van hem, (mede) in het licht van zijn verzwaarde motiveringsplicht, worden verlangd dat hij stukken zou overleggen ter onderbouwing van die stelling waaruit in ieder geval zou kunnen worden afgeleid hoe die verrekening of voldoening is verlopen. Dat heeft hij nagelaten. De enkele verklaring van [A] (gedateerd 17 oktober 2016) dat de rekening-courant nihil is, volstaat niet. Dit geldt te meer gelet op wat hierna in 4.9.2. is overwogen.
“Deze jaarrekening 2015 is door de AvA vastgesteld op 29 augustus 2016”. Op deze Deponering balans 2015 staat bij [bedrijfsnaam 1] een post “vorderingen” per ultimo 2015 van € 1.718.854, terwijl in dezelfde balanspost zoals die is opgenomen in de door [verweerder] in deze procedure overgelegde balans 2015 € 1.568.000,-- staat vermeld. Bij [bedrijfsnaam 2] is dat verschil nog groter: € 1.884,-- (in de Deponering balans 2015) tegenover € 428.105,-- in de balans over 2015 die [verweerder] in deze procedure heeft overgelegd. Hoewel [verweerder] destijds voor de rechtbank Amsterdam heeft verklaard dat de Deponering balans 2015 de gedeponeerde jaarcijfers van [bedrijfsnaam 1] respectievelijk [bedrijfsnaam 2] over 2015 bevatte, heeft hij in de onderhavige procedure ter zitting evenwel het standpunt ingenomen dat de Deponering balans 2015 slechts voorlopige cijfers zou bevatten. Volgens [verweerder] zouden de balansen (gedateerd 17 oktober 2016) die in de onderhavige procedure zijn overgelegd, de juiste cijfers weergeven. [verweerder] heeft deze rechtbank niet kunnen uitleggen waarom hij in november 2016 dan niet die (definitieve) balansen van 17 oktober 2016 aan de rechtbank Amsterdam heeft gepresenteerd in plaats van ‘voorlopige’ cijfers als door de AvA vastgestelde en gedeponeerde jaarcijfers te presenteren.
€ 1.474.544,-- ten tijde van de beslaglegging nog bestond.
(€ 428.105,--) dan diezelfde post in de conceptbalans die ING Bank aan haar stellingen ten grondslag heeft gelegd (€ 165.536,62). Bovendien blijkt uit de “toelichtingen op de balans” over 2015 die [verweerder] in deze procedure in het geding heeft gebracht, dat de post vorderingen in 2015 vooral bestaat uit een rekening-courant vordering op [verweerder] van
€ 423.067,-- De vraag blijft echter hoe die rekening-courant vordering op [verweerder] is teruggebracht naar € 0,-- per 30 september 2016. Op dit punt heeft [verweerder] echter geen enkele toelichting gegeven, terwijl ook dit in het kader van zijn verzwaarde motiveringsplicht wel op zijn weg had gelegen.
€ 1.474.544,-- van [verweerder] te vorderen heeft. Verder houdt de rechtbank het ervoor dat er tussen [verweerder] en [bedrijfsnaam 2] een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan op grond waarvan [bedrijfsnaam 2] ten tijde van de beslaglegging nog € 423.067,-- van [verweerder] te vorderen heeft.
€ 250.664,91 respectievelijk € 79.292,58 - zal de rechtbank [verweerder] kunnen veroordelen tot betaling of afgifte van deze bedragen waarvoor beslag is gelegd. In beide voornoemde bedragen zijn proceskosten (€ 8.008,68) en nakosten (€ 131,--) meegenomen die slechts één keer zijn verschuldigd. De rechtbank zal hiermee in de veroordeling tot betaling rekening houden, als na te melden. ING Bank vordert verder de bedragen tot betaling waartoe [verweerder] wordt veroordeeld te vermeerderen met rente vanaf 18 september 2017. De rechtbank begrijpt dat hiermee de wettelijke rente wordt bedoeld. Deze wordt, bij gebreke van een specifiek verweer daartegen, toegewezen. De ingangsdatum daarvan zal echter worden gesteld op 4 november 2017 nu [verweerder] , gelet op de sommatie (zie hiervoor in 2.4.), vanaf die datum in verzuim is met het afleggen van een (deugdelijke) verklaring en afgifte aan ING Bank van wat aan haar overeenkomstig een juiste verklaring toekomt.
4.804,00(2,0 punten × tarief € 2.402,00)