In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De zaak betreft de waardering van twee onroerende zaken, beide in gebruik als supermarkt, voor het belastingjaar 2017. De waarden zijn vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met als waardepeildatum 1 januari 2016. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarden, die respectievelijk € 4.197.000,- en € 1.394.000,- bedragen, en heeft beroep ingesteld nadat haar bezwaren ongegrond zijn verklaard.
De rechtbank heeft de processtukken en taxatierapporten van verweerder bestudeerd, waarin de waarden zijn onderbouwd met vergelijkingen met andere supermarkten. Eiseres betwist de waardering en stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met de ligging en parkeergelegenheid van de objecten. De rechtbank oordeelt dat de door verweerder gehanteerde referentieobjecten geschikt zijn en dat de waardering niet te hoog is vastgesteld. Eiseres heeft haar standpunt onvoldoende onderbouwd en de rechtbank concludeert dat de waarde van de objecten in overeenstemming is met de waarde in het economisch verkeer.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.