ECLI:NL:RBMNE:2018:441

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
451323 / HA RK 17-280
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kantonrechter wegens vermeende partijdigheid tijdens zitting

Op 6 februari 2018 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door een verzoeker tegen kantonrechter mr. C. Wallis. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat mr. Wallis de schijn van partijdigheid had gewekt tijdens een eerdere mondelinge behandeling in een kort geding, waarin verzoeker een loonvordering had ingediend tegen [bedrijf] B.V. Verzoeker voerde aan dat de kantonrechter niet neutraal was en dat hij zich ongemakkelijk had gevoeld door de wijze waarop de zitting was geleid. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek werd de procedure besproken, inclusief de fax en e-mailcorrespondentie die aan het verzoek voorafgingen.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker zorgvuldig overwogen. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. Wallis, die ook de behandelend rechter was in de zaak van verzoeker tegen [bedrijf] B.V. De wrakingskamer concludeerde dat de omstandigheden die verzoeker aanvoerde, zoals de aanwezigheid van de gedaagde partij en de wijze van behandeling, niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van (schijn van) vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de griffier werd opgedragen om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De procedure van verzoeker met zaaknummer 451323 / HA RK 17-280 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 451323 / HA RK 17-280
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 6 februari 2018
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
gemachtigde: mr. A. Bongers

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de fax van 8 december 2017 waarin namens verzoeker een verzoek tot wraking van
mr. C. Wallis is ingediend
- het e-mailbericht van 12 december 2017 van mr. Hammerstein
- de schriftelijke reactie van mr. C. Wallis d.d. 16 januari 2018 met bijlagen
- de brief van 22 januari 2018 van mr. Bongers.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 23 januari 2018 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door G.J. Smit-Zhadanova (tolk) en zijn gemachtigde
- mr. C. Wallis.
1.4.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. C. Wallis als behandelend kantonrechter (hierna te noemen: de kantonrechter), in de zaak met het nummer 6504669 AE VERZ 17-95. In deze zaak heeft [bedrijf] B.V., verder aan te duiden als [bedrijf] , een (voorwaardelijke) verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst na ontslag op staande voet ingediend en is een mondelinge behandeling bepaald op 23 januari 2018 om 15.00 uur met mr. Wallis als behandelend rechter.
2.2.
Op 5 december 2017 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden in een kort geding procedure waarbij verzoeker de eisende partij was en een loonvordering had ingediend tegen [bedrijf] , de gedaagde partij (zaaknummer 6402394 AV 17-49). Mr. Wallis was ook in deze procedure de behandelend rechter.
2.3.
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat mr. Wallis de schijn van partijdigheid dan wel vooringenomenheid heeft gewekt tijdens de mondelinge behandeling in het kort geding en heeft daarvoor de volgende redenen aangedragen. Volgens verzoeker was de gedaagde partij al in de zittingzaal aanwezig voordat verzoeker werd opgeroepen. Door de aanwezigheid van veel belangstellenden aan de zijde van gedaagde partij was de zittingzaal te klein, waardoor de tolk niet naast de verzoeker kon plaatsnemen maar schuin voor verzoeker moest zitten. Verzoeker kon de tolk daardoor niet goed horen. De kantonrechter gaf mr. Hammerstein (advocaat van gedaagde, wrakingskamer) alle ruimte en knikte voortdurend instemmend, terwijl mr. Hammerstein nagenoeg alleen inging op het gegeven ontslag op staande voet terwijl dit niet de inzet van het kort geding was. De kantonrechter heeft de verzoeker niet aangekeken gedurende de zitting, hem geen enkele vraag gesteld en hem evenmin de gelegenheid geboden om iets te zeggen. Tot slot maakte de kantonrechter diverse opmerkingen, die niet relevant waren voor de zaak en deels ook als aanmatigend door verzoeker zijn ervaren.
2.4.
De rechter heeft niet berust in de wraking. De kantonrechter betwist – kort gezegd – dat er sprake is van feiten en omstandigheden waaruit een (schijn van) vooringenomenheid blijkt en waardoor de rechterlijke onafhankelijkheid schade zou kunnen leiden. In het vervolg van deze beslissing zal nader op zijn reactie worden ingegaan.
2.5.
Zijdens [bedrijf] is medegedeeld dat er zich tijdens de zitting niets heeft voorgedaan op grond waarvan in redelijkheid aan de onpartijdigheid van de kantonrechter kan worden getwijfeld.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
Uit hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht, blijkt dat hij zich ongemakkelijk heeft gevoeld tijdens de zitting door de wijze waarop de kantonrechter de zitting heeft geleid.
Een ongelukkige samenloop van omstandigheden leidde ertoe dat de gedaagde partij zich eerder in de zittingzaal bevond dan verzoeker, maar daaruit kan geen (schijn van) vooringenomenheid worden afgeleid. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat de zaal dusdanig klein was dat er voor de tolk geen ruimte was om direct naast de verzoeker plaats te nemen. Als dit ertoe heeft geleid dat verzoeker de tolk niet goed kon horen, dan had het op de weg van verzoeker gelegen, of in ieder geval zijn gemachtigde, om de kantonrechter daarop te attenderen.
3.5.
De overige bezwaren van verzoeker richten zich op de wijze waarop de behandeling ter zitting is verlopen en de wijze van aandachtverdeling en bejegening. In objectief opzicht kan uit het aangevoerde geenszins worden geconcludeerd dat er sprake is van enige vooringenomenheid bij de behandelend rechter. Het is aan de behandelend rechter om te bepalen welke vragen hij aan welke partij stelt. Aan het feit dat aan verzoeker geen vragen zouden zijn gesteld komt niet de betekenis toe die verzoeker daaraan toekent. Het enkele feit dat een partij een in de ogen van de andere partij zinloos betoog houdt, behoeft voorts nog geen reden te zijn voor ingrijpen van de rechter. De subjectieve interpretatie van non-verbale uitingen van de rechter geeft, mede gelet op de toelichting van de kantonrechter, geen objectieve grond voor het oordeel dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
3.6.
Niet is uit te sluiten dat de informele wijze van het voeren van een gesprek met partijen verzoeker heeft verrast. Dat tijdens de behandeling ook enige aandacht is gegeven aan de bodemprocedure betreffende het ontslag, alsmede de familierelatie tussen partijen, kwam voor verzoeker kennelijk onverwacht. Dat daarmee werd beoogd ook zicht te krijgen op de achterliggende problemen, met het doel te onderzoeken of enige oplossing tussen partijen tot de mogelijkheid behoort, is een wending tijdens de behandeling waar verzoeker kennelijk niet op voorbereid was door zijn gemachtigde. Een dergelijke onderzoekende en open aanpak is echter een gebruikelijke werkwijze in de hedendaagse procesvoering. Nu verzoeker daar kennelijk niet op was voorbereid heeft, zo begrijpt de wrakingskamer, de wijze van behandeling door de gewraakte rechter verzoeker een ongemakkelijk gevoel gegeven. Van de uitlatingen door de kantonrechter, zoals deze zijn aangehaald door verzoeker, kan niet worden vastgesteld hoe deze precies hebben geluid en in welke context deze zijn gemaakt. De kantonrechter heeft ter zitting uitleg gegeven over de achtergrond van zijn opmerkingen en heeft beklemtoond dat hij nimmer de bedoeling heeft gehad verzoeker onheus te bejegenen. Verzoeker heeft zich tijdens de wrakingszitting met deze toelichting van de zijde van de kantonrechter tevreden getoond. Het voorgaande leidt ertoe dat ook deze (subjectieve) bezwaren van verzoeker objectief bezien niet tot de constatering kunnen leiden dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
3.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civiel en bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 451323 / HA RK 17-280 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. I.P.H.M. Severeijns en mr. M.J. Slootweg als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.E.M. Roeleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2018.
de griffier de voorzitter
is buiten staat de beslissing te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.