ECLI:NL:RBMNE:2018:4378

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
16/660110-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling poging zware mishandeling door achtervolging met auto

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 augustus 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 10 oktober 2017 in De Bilt, waar de verdachte de benadeelde, [slachtoffer], met zijn auto achtervolgde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft proberen toe te brengen aan [slachtoffer] door haar met zijn auto te achtervolgen, maar heeft hem vrijgesproken van de poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte met opzet de dood van [slachtoffer] heeft willen veroorzaken. De verdachte heeft weliswaar de scooter van [slachtoffer] geraakt, maar dit gebeurde pas nadat zij was gevallen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, het voorhanden hebben van wapens en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 264 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met [slachtoffer]. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], toegewezen tot een bedrag van € 2.554,60, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/660110-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 augustus 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats]
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.P.N. Robben en van hetgeen verdachte en diens raadsman mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1primair:
op 10 oktober 2017 in De Bilt heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door
  • met zijn auto met hoge snelheid het fietspad op te rijden en/of vervolgens zijn snelheid te verhogen en/of
  • (vervolgens) met de auto is ingereden/afgereden op [slachtoffer] en/of
  • (vervolgens), nadat [slachtoffer] ten val was gekomen met de scooter, tegen de rechter achterzijde van die scooter is aangereden/gebotst;
subsidiair:
op 10 oktober 2017 in De Bilt heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door
  • met zijn auto met hoge snelheid het fietspad op te rijden en/of vervolgens zijn snelheid te verhogen en/of
  • (vervolgens) met de auto is ingereden/afgereden op [slachtoffer] en/of
  • (vervolgens), nadat [slachtoffer] ten val was gekomen met de scooter, tegen de rechter achterzijde van die scooter is aangereden/gebotst;
meer subsidiair:
op 10 oktober 2017 in De Bilt [slachtoffer] heeft mishandeld door
  • met zijn auto met hoge snelheid het fietspad op te rijden en/of vervolgens zijn snelheid te verhogen en/of
  • (vervolgens) met de auto is ingereden/afgereden op [slachtoffer] en/of
  • (vervolgens), nadat [slachtoffer] ten val was gekomen met de scooter, tegen de rechter achterzijde van die scooter is aangereden/gebotst;
feit 2:
op 10 oktober 2017 in De Bilt een boksbeugel en/of een werpster voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
feit 3:
op 10 oktober 2017 in De Bilt een nabootsing van een pistool, dat een sprekende gelijkenis vertoonde met een pistool, merk Taurus, model PT24/7, voorhanden heeft gehad;
feit 4:
in de periode van 27 juli 2017 tot en met 9 oktober 2017 in De Bilt [slachtoffer] meermalen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door haar
  • in geluidsfragment(en) dreigend de woorden toe te voegen: “ik maak jou helemaal kanker af” en/of
  • in app bericht(en) dreigend de woorden toe te voegen: “dan dood ik jou”.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie heeft daartoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft bekend en dat ten aanzien van feit 1 op basis van het ter terechtzitting getoonde filmpje kan worden geconstateerd dat verdachte de scooter pas raakte nadat [slachtoffer] met haar scooter onderuit was gegaan. Echter gelet op de voorafgegane bedreigingen en het zeer gevaarlijke (rij)gedrag van verdachte, heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
In het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad moet eerst worden vastgesteld wat de intentie van verdachte was. Pas als de intentie van verdachte niet kan worden vastgesteld, mag gebruik worden gemaakt van de constructie van voorwaardelijk opzet. De intentie van verdachte was duidelijk. Hij wilde praten met [slachtoffer] . Daarnaast is de snelheid waarmee verdachte reed allerminst duidelijk en kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een hoge snelheid. De setting van de bocht is een duidelijke contra-indicatie dat verdachte te hard heeft gereden, want anders zou hij de bocht niet kunnen halen. Ook de beelden wijzen niet op een hoge snelheid, maar juist op het tegendeel. Daarbij komt dat de getuigenverklaringen onbetrouwbaar zijn, omdat uit de beelden blijkt dat [slachtoffer] eerst viel en verdachte daarna pas de scooter raakte. Gelet op het samenspel van deze factoren zijn er onvoldoende bewijsmiddelen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte met een dusdanige snelheid reed dat hij de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde gelden dezelfde argumenten. Daarnaast heeft [slachtoffer] pijn en/of letsel opgelopen door haar val met de scooter en niet door gedragingen van verdachte. Verdachte dient daarom ook te worden vrijgesproken van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen feit 1 subsidiair
Op 10 oktober 2017 bevond [slachtoffer] zich op haar scooter op het fietspad in De Bilt. Ze zag vanuit tegenovergestelde richting de personenauto van verdachte aan komen rijden. Ze schrok heel erg en besloot op het fietspad om te draaien. [2] Toen ze haar scooter op het fietspad draaide reed ze een paar meter en zag ze dat verdachte met een vaart het fietspad op reed en heel hard achter haar aan ging rijden. Ze hoorde aan de motor dat hij zijn snelheid vermeerderde.
[slachtoffer] zag dat verdachte haar inhaalde en voor haar stopte, waardoor ze zelf in de remmen moest. Ze zag dat verdachte uit zijn auto stapte en zei dat ze echt moesten praten. [slachtoffer] schreeuwde dat ze dat niet wilde en besloot weg te rijden en draaide haar scooter op het fietspad. Ze hoorde verdachte hard achter haar aan komen rijden in zijn auto. [slachtoffer] viel met haar scooter. [3]
Op de camerabeelden ziet verbalisant [verbalisant] dat er op 10 oktober 2017 een scooter in beeld kwam rijden. Tijdens het maken van de bocht gleed het wiel van de scooter kennelijk weg waardoor de scooter en de bestuurster kwamen te vallen. Direct daarachter kwam uit dezelfde richting een auto rijden die dezelfde bocht nam. De auto kwam aanrijden en raakte eerst de scooter met de linker voorzijde van de auto. De bestuurster stond kort erna heel snel weer op, nog net voordat de voorzijde van de auto bij haar was. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met zijn auto op het fietspad heeft gereden en [slachtoffer] is gevolgd. [5]
Beoordelingskader voorwaardelijk opzet
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel van/bij [slachtoffer] – aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De raadsman heeft aangevoerd dat pas gebruik mag worden gemaakt van de constructie van voorwaardelijk opzet, als verklaringen van verdachte of getuigen geen inzicht geven in hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan. Deze lezing van het beoordelingskader van voorwaardelijk opzet vindt geen steun in het recht. De rechtbank gaat daarom aan dit verweer voorbij.
Vrijspraak feit 1 primair
Gelet op de feiten en omstandigheden zijn er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] in het leven heeft geroepen. Met name van belang is dat onvoldoende duidelijkheid bestaat over de snelheid waarmee verdachte reed en ook geen andere omstandigheden zijn komen vast te staan waaruit deze aanmerkelijke kans volgt. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Bewijsoverwegingen feit 1 subsidiair
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte [slachtoffer] op korte afstand over onder andere het fietspad heeft achtervolgd. Verdachte reed daarbij in een auto, terwijl [slachtoffer] op een scooter reed. Daarbij heeft verdachte zo dicht op [slachtoffer] gereden dat hij, nadat [slachtoffer] met haar scooter was gevallen, zijn auto niet tijdig tot stilstand wist te brengen, de scooter niet wist te ontwijken en [slachtoffer] zelf slechts ternauwernood niet heeft geraakt. Hiermee heeft verdachte een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel op zou lopen in het leven geroepen. Door de achtervolging voort te zetten nadat [slachtoffer] wederom van verdachte wegreed nadat verdachte haar tot stoppen had gedwongen, heeft verdachte deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte op 10 oktober 2017 heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte met een hoge snelheid of met een aanzienlijke snelheid heeft gereden. De rechtbank zal daarom verdachte van die onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken. Daarnaast blijkt uit de ter terechtzitting afgespeelde camerabeelden dat verdachte de scooter pas raakte nadat [slachtoffer] was gevallen, waardoor de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde onderdeel “
ingereden”.
Bewijsmiddelen feit 2, 3, en 4
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
feit 2
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 augustus 2018;
  • een proces-verbaal van bevindingen, pagina 81;
feit 3
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 augustus 2018;
  • een proces-verbaal van bevindingen, pagina 141 en pagina 142;
feit 4
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 augustus 2018;
  • een proces-verbaal van bevindingen, pagina 101;
  • bijlage 1 bij een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , pagina 91.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 primair:
op 10 oktober 2017 te De Bilt, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
  • met de door hem bestuurde personenauto zonder snelheid te minderen het fietspad op is gereden en vervolgens zijn snelheid heeft verhoogd en
  • vervolgens met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto is afgereden op die [slachtoffer] en
  • vervolgens, nadat die [slachtoffer] ten val was gekomen met haar scooter, met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto tegen de rechterachterzijde van die scooter is gebotst,

zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;

feit 2:
op 10 oktober 2017 in de gemeente De Bilt wapens van categorie I, onder sub 3, te weten een boksbeugel en werpster, voorhanden heeft gehad;
feit 3:
op 10 oktober 2017 te De Bilt een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een pistool, die door zijn vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een pistool, merk Taurus, model PT24/7, voorhanden heeft gehad;
feit 4:
in de periode tussen 27 juli 2017 tot en met 9 oktober 2017 te De Bilt [slachtoffer] meermalen heeft bedreigd met enige misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer]
  • middels één geluidsfragment dreigende de woorden toegevoegd: “ik maak jou helemaal kanker af” en
  • middels één app bericht dreigend de woorden toegevoegd: “dan dood ik jou”.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
feit 2:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 354 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en een contactverbod met [slachtoffer] .
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De officier van justitie heeft – zakelijk weergegeven – in zijn vordering rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft plaatsgevonden, met het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is geweest en met de behandeling die verdachte nodig heeft.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verdachte zich kan vinden in de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering worden geadviseerd. Het door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf is fors ten opzichte van wat er is gebeurd. De verdediging verzoekt in verband met de financiële afwikkeling van de relatie om geen contactverbod op te leggen. De verdediging heeft geen bezwaar tegen de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] , voorafgegaan door bedreigingen met de dood van die [slachtoffer] . Dit heeft bij [slachtoffer] voor veel angst gezorgd. Zij was zelfs zo bang voor verdachte dat zij, zodra zij hem zag rijden op 10 oktober 2017, voor hem probeerde weg te vluchten. Verdachte heeft vervolgens over het fietspad de achtervolging ingezet en haar tot stoppen gedwongen. [slachtoffer] maakte al schreeuwend nogmaals duidelijk dat zij niet met verdachte wilde praten en probeerde weer van verdachte weg te vluchten. Verdachte heeft wederom de achtervolging ingezet en achtervolgde haar op dermate korte afstand dat, toen zij met haar scooter viel, hij niet tijdig kon remmen en tegen haar scooter is opgebotst. [slachtoffer] mag van geluk spreken dat zij zeer snel is opgestaan, waardoor zij niet is geraakt. Verdachte heeft bij zijn handelen slechts oog gehad voor zijn eigen belang, namelijk dat hij met [slachtoffer] wilde spreken. Hij heeft hiermee geen enkel respect getoond voor [slachtoffer] . Het had voor verdachte gelet op het gedrag van [slachtoffer] klip en klaar moeten zijn dat zij niet met hem wilde praten. Desondanks probeerde verdachte koste wat het kost zijn wil door te drukken. Hij heeft hierbij veel risico genomen en de kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] bewust aanvaard. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van meerdere wapens.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte onder meer kennis genomen van:
  • een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 2 juli 2018;
  • een psychologisch onderzoek Pro Justitia van 22 december 2017, opgesteld door drs. R.A. Sterk, psycholoog;
  • een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 13 maart 2018, opgesteld door [A] , reclasseringswerker.
Uit voornoemd psychologisch rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van beperkte intellectuele capaciteiten op zwakbegaafd niveau en in de vorm van een persoonlijkheid met narcistische en antisociale trekken. Van deze problematiek was sprake ten tijde van de delicten en het beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De psycholoog adviseert daarom om het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Voorts wordt de kans op recidive als hoog ingeschat indien betrokkene niet wordt behandeld. De psycholoog adviseert daarom een behandeling die gericht is op de coping ten aanzien van de krenkingen van verdachte. Hierbij dient rekening te worden gehouden met zijn beperkte intellectuele capaciteiten. Deze problematiek valt goed te behandelen in een forensische psychiatrische polikliniek, zoals [naam instelling 1] of [naam instelling 2] .
Blijkens voornoemd reclasseringsrapport kan de reclassering zich vinden in de conclusies zoals gesteld in de Pro Justitia rapportage. De reclassering adviseert daarom een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gemotiveerd is om zich aan de voorwaarden te houden.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit het psychologisch rapport en het reclasseringsrapport en maakt deze tot de hare.
De sanctie
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Daarentegen ziet de rechtbank het belang van een behandeling van verdachte en acht de rechtbank het wenselijk dat de behandeling zo spoedig mogelijk aanvangt. De rechtbank zal daarom een fors deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen als stok achter de deur om recidive te voorkomen en om de behandeling van verdachte mogelijk te maken. Ook zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] opleggen. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van personen.
Nu de rechtbank minder bewezen verklaart dan de officier van justitie bewezen acht, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank acht – alles overwegende – passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, waarvan 264 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank acht de (relatief) korte duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te billijken vanwege het grote voorwaardelijke strafdeel in combinatie met de bijzondere voorwaarden, die op het leven van verdachte een behoorlijke, doch noodzakelijke, impact zullen hebben.

9.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.054,60. Dit bedrag bestaat uit € 1.554,60 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de materiële schade. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie geconcludeerd tot matiging van het schadebedrag tot een bedrag van € 1.000,-.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade aan de scooter geen direct gevolg is van de gedragingen van verdachte. De vordering dient daarom geheel te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de val met de scooter van [slachtoffer] het directe gevolg is van de achtervolging door verdachte. De schade die daaruit is voortgevloeid is dan ook rechtstreekse schade geleden door een strafbaar feit. Het staat daarom vast dat [slachtoffer] als gevolg van de hiervoor onder 1 en 4 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is evenals de officier van justitie van oordeel dat de immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 1.000,-.
De rechtbank waardeert derhalve de schade op € 2.554,60, bestaande uit € 1.554,60 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 oktober 2017 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.554,60, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 oktober 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en 13 en 55 Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 270 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de
gevangenisstrafeen gedeelte van
264 dagen,
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1999. Ten behoeve van de financiële afwikkelingen tussen verdachte en [slachtoffer] kan in overleg met en telkens slechts na goedkeuring van de reclassering (tijdelijk) worden afgeweken van dit verbod;
* zich zal melden bij Reclassering Nederland, op het adres Vivaldiplantsoen 200 in Utrecht, waarna verdachte zich moet blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich ambulant laat behandelen bij [naam instelling 1] of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij [slachtoffer]
-
wijstde vordering van [slachtoffer]
toetot een bedrag van
€ 2.554,60;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2017 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.554,60 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. O.P. van Tricht en M.E. Falkmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Lootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 augustus 2018.
Mr. O.P. van Tricht is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 10 oktober 2017 te De Bilt, althans in het arrondissement
Midden-Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet
- met de door hem bestuurde personenauto met hoge snelheid, althans met
aanzienlijke snelheid en/of zonder snelheid te minderen het fietspad op is
gereden en/of (vervolgens) zijn snelheid heeft verhoogd en/of
- ( vervolgens) met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto is
ingereden/afgereden op die [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens), nadat die [slachtoffer] ten val was gekomen met haar scooter,
met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto tegen de
rechterachterzijde van die scooter is aangereden/gebotst,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 10 oktober 2017 te De Bilt, althans in het arrondissement
Midden-Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- met de door hem bestuurde personenauto, met hoge snelheid, althans met
aanzienlijke snelheid en/of zonder snelheid te minderen het fietspad op is
gereden en/of (vervolgens) zijn snelheid heeft verhoogd en/of
- ( vervolgens) met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto is
ingereden/afgereden op die [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens), nadat die [slachtoffer] ten val was gekomen met haar scooter, met
de door hem, verdachte, bestuurde personenauto tegen de rechterachterzijde
van die scooter is aangereden/gebotst,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 10 oktober 2017 te De Bilt, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, [slachtoffer] opzettelijk heeft mishandelend door
- met de door hem bestuurde personenauto, met hoge snelheid, althans met
aanzienlijke snelheid en/of zonder snelheid te minderen het fietspad op te
rijden en/of (vervolgens) zijn snelheid te verhogen en/of
- ( vervolgens) met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto
in te rijden/af te rijden op die [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens), nadat die [slachtoffer] ten val was gekomen met haar scooter, met
de door hem, verdachte, bestuurde personenauto tegen de rechterachterzijde
van die scooter aan te rijden/te botsen,
waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft
ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 10 oktober 2017 in de gemeente De Bilt althans in het
arrondissement Midden-Nederland, één of meer wapen(s) van categorie I, onder
sub 3 te weten een boksbeugel en/of werpster, voorhanden heeft gehad en/of
heeft gedragen,
de in bovenstaande telastelegging gebruikte termen worden, voorzover daaraan in
de "Wet Wapens en Munitie" betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis
te zijn gebruikt;
3.
hij op of omstreeks 10 oktober 2017 te De Bilt, althans in het arrondissement
Midden-Nederland (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten (een)
nabootsing(en) van (een) pistool, althans een echt bestaand vuurwapen, dat/die
door zijn/hun vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde(n)
met (een) pistool, merk Taurus, model PT24/7, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
4.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode tussen 27 juli 2017 tot
en met 9 oktober 2017 te De Bilt, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, [slachtoffer] meermalen, althans éénmaal (telkens) heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk voornoemde [slachtoffer]
- middels één of meer geluidsfragment(en) dreigend de woorden toegevoegd: "ik
maak jou helemaal kanker af" en/of
- middels één of meer app bericht(en) dreigend de woorden toegevoegd : "dan
dood ik jou",
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 12 oktober 2017, genummerd 2017308806, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 194. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 36.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 37.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 168.
5.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 augustus 2018.