ECLI:NL:RBMNE:2018:4376

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
C/16/466904 / JE RK 18-1825
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in verband met ernstige mishandeling

Op 11 september 2018 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland een tussenbeschikking uitgesproken in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming Midden Nederland. De zaak betreft de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, geboren in Syrië, die onder ernstige bedreiging van mishandeling door hun vader leven. De Raad heeft verzocht om de kinderen voor een periode van drie maanden onder toezicht te stellen en hen uit huis te plaatsen in een (vrouwen)crisisopvang, samen met hun moeder, of in een pleeggezin indien de moeder niet wil meeverhuizen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat van mishandeling, wat een acute en ernstige bedreiging voor de kinderen met zich meebrengt. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling goedgekeurd en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met de noodzaak om de kinderen met spoed uit huis te plaatsen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en er zal een zitting plaatsvinden om de verdere procedure te bespreken. De beschikking is ondertekend door de kinderrechter en griffier, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaakgegevens: C/16/466904 / JE RK 18-1825
Datum uitspraak: 11 september 2018

beschikking voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming Midden Nederland, hierna te noemen de Raad,

gevestigd te Utrecht,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , Syrië, hierna te noemen [voornaam van minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , Syrië, hierna te noemen [voornaam van minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , Syrië, hierna te noemen [voornaam van minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] ,

[belanghebbende 2] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het mondelinge verzoek van de Raad van 11 september 2018, gevolgd door het verzoek met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 11 september 2018.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] wonen bij de ouders.

Het verzoek

De Raad heeft de voorlopige ondertoezichtstelling verzocht van [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] voor de duur van drie maanden. Tevens heeft de Raad, naar de kinderrechter begrijpt, een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] in de (vrouwen)crisisopvang samen met de moeder en subsidiair, indien de moeder niet in de (vrouwen)crisisopvang wil verblijven, uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verzocht beiden voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.

De beoordeling

De Raad heeft – zakelijk weergegeven – het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd.
De ouders en kinderen komen uit Syrië. De oudste jong meerderjarige dochter, [A] , heeft aan een medewerker van vluchtelingenwerk verteld over structurele zware mishandelingen van alle kinderen door de vader, die ook al in Syrië plaatsvonden. Vluchtelingenwerk had gemerkt dat [A] in de problemen kwam met geld. Uit bankafschriften bleek vervolgens dat zij kosten voor een auto maakt, terwijl zij geen auto heeft. In de gesprekken over deze geldproblemen kwam naar voren dat [A] haar geld moet afstaan aan haar vader alsmede de structurele zware mishandelingen. [A] wilde niet dat Vluchtelingenwerk contact op nam met haar ouders. Vluchtelingenwerk heeft contact opgenomen met Veilig Thuis. Veilig Thuis heeft ook contact gehad met [voornaam van minderjarige 1] , die in grote lijnen hetzelfde heeft verteld als [A] . Veilig Thuis heeft geen contact gehad met [voornaam van minderjarige 3] in verband met zijn zeer jonge leeftijd. Evenmin is met [voornaam van minderjarige 2] gesproken, aangezien zij verstandelijk beperkt is en oogproblemen heeft.
[voornaam van minderjarige 1] en [A] hebben Veilig Thuis verteld dat de vader de kinderen onder stroom zet, hen zonder aanleiding slaat, dat ze continu gecontroleerd worden door de kinderen te bellen, ze mogen niet huilen als ze geslagen worden en ze blijven thuis als er zichtbaar letsel is. [voornaam van minderjarige 2] zou door de mishandelingen schade aan haar ogen hebben gekregen en ook hersenletsel hebben gekregen. [A] en [voornaam van minderjarige 1] zijn zeer bang voor vader, aangezien hij dreigt hen te vermoorden op het moment dat zij anderen vertellen over de mishandelingen thuis.
Het plan is om de moeder en de kinderen in de vrouwenopvang te plaatsen. Als de moeder niet met de kinderen mee wil naar de vrouwenopvang, verzoekt de Raad om de kinderen in een pleeggezin te plaatsen. Er is overleg met het LEC van de politie.
Uit het voorgaande blijkt dat een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW). Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] weg te nemen. [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] zullen voorlopig onder toezicht worden gesteld voor een termijn van drie maanden (artikel 1: 257 BW).
Ook is het dringend en onverwijld noodzakelijk dat [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] met spoed uit huis worden geplaatst. Het verhoor van de belanghebbenden kan niet worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] . De Raad en de belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun mening te geven op een nader te plannen zitting binnen twee weken na heden. De kinderrechter merkt [A] als informant aan voor deze zitting. In afwachting van deze zitting zal de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van vier weken worden verleend. Verdere beslissingen op het verzoek zal de kinderrechter pas nemen nadat de zitting heeft plaatsgevonden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] voorlopig onder toezicht van Samen Veilig
Midden-Nederland, [vestigingsplaats] , met ingang van 11 september 2018 tot 11 december 2018;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] in
primair een crisisopvang, te weten een voorziening voor (vrouwen)crisisopvang indien en voorzover moeder ook daar verblijft,
en subsidiair in een voorziening voor pleegzorg, indien moeder niet verblijft in de (vrouwen)crisisopvang ,
met ingang van 11 september 2018 tot 9 oktober 2018;
verklaart de beslissing tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad;
houdt het verzoek met betrekking tot de uithuisplaatsing voor het overige aan;
bepaalt dat de Raad, [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] en de overige belanghebbenden zullen worden gehoord op een nog nader te plannen zitting vóór 25 september 2018, welke zitting wordt gehouden in het gerechtsgebouw te Utrecht, Vrouwe Justitiaplein 1.
Deze beschikking is op 11 september 2018 gegeven en is op 12 september 2018 ondertekend door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van D.B.T. Koster als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden