Op 11 september 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 oktober 2016 in Rotterdam ontucht heeft gepleegd met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1986, heeft het feit bekend. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D.M.A. van der Zwan, en de standpunten van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I. Saey. De tenlastelegging houdt in dat de verdachte tegen betaling seksuele handelingen heeft verricht met een minderjarige die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte, in overweging genomen en heeft geoordeeld dat het feit wettig en overtuigend bewezen is.
De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het plegen van ontucht met de minderjarige en heeft de strafbaarheid van het feit vastgesteld. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 60 dagen en een taakstraf van 200 uren geëist, terwijl de verdediging verzocht om een beperkte straf van 1 dag gevangenisstraf en een taakstraf van 100 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte, hoewel hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest, zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig feit dat de bescherming van minderjarigen in gevaar brengt. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 dag en een taakstraf van 120 uren, met de voorwaarde dat bij niet-nakoming de taakstraf kan worden omgezet in 60 dagen hechtenis.