Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
600,00
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak vordert eiser, die sinds 1 november 2006 in dienst is bij gedaagde, betaling van achterstallig loon en toegang tot zijn werkplek. Eiser is werkzaam in de functie van [functie van eiser] en heeft een salaris van € 2.699,20 bruto per maand. Gedaagde heeft op 30 augustus 2017 toestemming gevraagd aan het UWV om de arbeidsovereenkomst om bedrijfseconomische redenen op te zeggen, maar deze aanvraag is op 17 november 2017 geweigerd. Gedaagde heeft eiser vervolgens op 16 april 2018 meegedeeld dat hij niet kan terugkeren naar zijn eigen werk en dat hij gedetacheerd zal worden. Eiser heeft zich op 19 april 2018 beschikbaar gesteld om zijn werkzaamheden te hervatten, maar werd niet toegelaten. Gedaagde heeft het loon van eiser opgeschort, wat eiser betwist. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde onvoldoende heeft aangetoond dat de oude functie van eiser is vervallen en dat de nieuwe functie niet uitwisselbaar is. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiser toe, inclusief de betaling van achterstallig loon en toegang tot de werkplek, en legt gedaagde dwangsommen op voor het niet naleven van de veroordelingen.