ECLI:NL:RBMNE:2018:4302

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
659229-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot inbraak in woningen met jeugddetentie en werkstraf als gevolg

Op 13 april 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die beschuldigd werd van inbraak en poging tot inbraak in woningen in Leusden en Amersfoort. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer in Utrecht, waarbij de rechtbank op tegenspraak heeft geoordeeld na een zitting op 30 maart 2018. De officier van justitie, mr. A. Drogt, vorderde een jeugddetentie van één maand en een werkstraf van 120 uren. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de meeste tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de subsidiaire tenlastelegging van feit 1 en het primaire feit 2. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de primaire tenlastelegging van feit 1, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de poging tot inbraak in de woning van [slachtoffer 1] en de poging tot inbraak in de woning van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank legde een voorwaardelijke jeugddetentie van één maand op, met een proeftijd van één jaar, en een werkstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen jeugddetentie indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht. Tevens werden de in beslag genomen voorwerpen, twee stuks handschoenen, verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659229-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 april 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te ( [postcode] ) [woonplaats] aan de [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren op de terechtzitting van 30 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
primair op 4 maart 2017 te Leusden samen met een ander heeft ingebroken in een woning aan de [adres] en uit die woning muntgeld toebehorende aan [slachtoffer 1] heeft weggenomen;
subsidiair op 4 maart 2017 te Leusden samen met een ander geprobeerd heeft om in te breken in een woning aan de [adres] ;
feit 2
primair op 21 februari 2017 te Amersfoort samen met een ander geprobeerd heeft om in te breken in een woning aan de [adres] ;
subsidiair op 21 februari 2017 te Amersfoort samen met een ander een raam(kozijn) toebehorende aan [slachtoffer 2] heeft vernield.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 subsidiair en het onder feit 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte muntgeld uit de woning heeft weggenomen. De raadsvrouw heeft tevens vrijspraak bepleit van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte bij dat feit betrokken is geweest. De raadsvrouw heeft gesteld dat het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte muntgeld van aangeefster uit de woning heeft weggenomen. De rechtbank overweegt hiertoe dat onvoldoende kan worden vastgesteld dat bij verdachte dan wel bij de medeverdachte de door aangeefster benoemde buitenlandse euromunten zijn aangetroffen. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
4.3.2
Bewijsmiddelen
Feit 1 subsidiair [1]
Verdachte heeft het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde bekend. De verdediging heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen en volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 maart 2018;
  • het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] , pagina 64 en pagina 65.
Feit 2 primair [2]
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van inbraak in haar woning aan de [adres] te [woonplaats] . Op 21 februari 2017 omstreeks 09:15 uur heeft zij de woning afgesloten en verlaten. Om 13:15 uur werd zij gebeld dat er was ingebroken. Aangeefster liep naar de achtertuin en zag moetsporen in het raamkozijn. Zij zag dat het raam open stond en dat de raamhefboompjes verbogen waren. [3]
Getuige [getuige 1] keek op 21 februari 2017 omstreeks 12:45 uur uit het raam en zag een jongen lopen op het voetpad twee meter van haar woning op de [adres] te [woonplaats] . Daarna zag zij een zilverkleurige scooter, met daarop een jonge kerel, komen aanrijden. Zij zag dat de jonge man op de scooter sprong en zag dat ze richting de [straatnaam] reden. Ter hoogte van huisnummer [nummeraanduiding] sprong de jongen van de scooter, belde aan en liep weer weg richting de scooter. Zij stuurde toen in de groepsapp van de buren een bericht. Zij zag dat de buurman van huisnummer [nummeraanduiding] naar buiten liep. [4] Zij zag dat de jongens spraken met de buurman. [5]
Getuige [getuige 2] was op 21 februari 2017 rond 12.50 uur thuis op de [adres] te [woonplaats] . Hij kreeg een bericht in de groepsapp van de buurt waarin stond dat er twee jongens rondliepen die zich verdacht gedroegen. Hij is gelijk naar buiten naar de woning van [voornaam van slachtoffer 2] gegaan en zag twee jongens in de achtertuin van de [adres] heen en weer lopen. Na ongeveer een minuut zag hij dat beide jongens vanuit de steeg zijn richting op kwamen lopen. [6] Hij zag dat de jongens op een grijze scooter stapten en wegreden en heeft meerdere foto’s van de jongens gemaakt. [7]
Nadat aan verdachte door de politie een foto werd getoond die door de getuige is gemaakt, heeft verdachte verklaard dat hij de linker persoon op de foto is die de scooter bij het stuur vast heeft. [8]
Verdachte heeft verklaard dat hij in de steeg, die zich nabij de woning bevindt, is geweest. [9]
Bewijsoverweging
De verklaring van verdachte dat hij enkel in de steeg is geweest en niet in de tuin van de woning aan de [adres] wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Voorts acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte, zoals hij verklaart, naar de betreffende steeg is gegaan om stiekem een sigaret te roken. De [straatnaam] ligt immers in het geheel niet op de route van het [naam school] naar het adres van medeverdachte [medeverdachte] , te weten de [adres] te [woonplaats] , waar verdachte naar op weg zou zijn geweest. De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander geprobeerd heeft om in te breken in de woning aan de [adres] te [woonplaats] en derhalve het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1 subsidiair
op 4 maart 2017 te [woonplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning en bijbehorende schuur (gelegen aan de [adres] ) weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, met zijn mededader:
- naar die woning is gegaan en;
- met een breekijzer en een schroevendraaier de achterdeur van die woning open heeft gebroken en;
- die woning in is gegaan en;
- die woning heeft doorzocht en;
- met een sleutel, die niet aan hem, verdachte, en zijn mededader toebehoorde, de schuur heeft geopend,
waarna de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet werd voltooid.
feit 2 primair
op 21 februari 2017 te [woonplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning (gelegen aan [adres] ) weg te nemen geld en/of
goederen van hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, met zijn mededader:
- naar voornoemde woning is toegegaan en;
- met een hard voorwerp, een raam(kozijn) van voornoemde woning heeft geforceerd,
waarna de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet werd voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde onder feit 1 subsidiair en feit 2 primair levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
telkens, poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf verschaft door middel van braak.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte is een Pro Justitia rapport van 2 juni 2017 opgemaakt door V.Y. Vuurmans,
psycholoog.
Het rapport houdt onder meer in dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Op grond hiervan wordt geadviseerd om het ten laste gelegde volledig aan verdachte toe te rekenen.
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 1 maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde toezicht en begeleiding door jeugdreclassering [naam instelling] ;
- een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, van 120 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het volgende. De voorlopige hechtenis is voor de periode van ongeveer één jaar onder strenge voorwaarden geschorst. Verdachte heeft in deze periode een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Voorts heeft de verdediging verzocht rekening te houden met het tijdsverloop.
De verdediging heeft bepleit een taakstraf voor de duur van 80 uur waarvan 40 uur voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde toezicht en begeleiding door [naam instelling] , op te leggen in het geval verdachte enkel voor het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde wordt veroordeeld. De verdediging heeft bepleit een taakstraf voor de duur van 120 uur waarvan 40 uur voorwaardelijk met dezelfde bijzondere voorwaarde op te leggen indien de rechtbank de officier van justitie volgt met betrekking tot de bewezenverklaring van de feiten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich in een relatief korte periode schuldig gemaakt aan tweemaal een poging woninginbraak zoals hiervoor bewezen verklaard, waarbij in één geval ook daadwerkelijk in de woning van het slachtoffer is getreden en het huis overhoop is gehaald. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte geen respect getoond voor andermans eigendom en een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Tevens heeft hij schade aan beide woningen toegebracht en overlast bij de benadeelden veroorzaakt. Bovendien zorgen inbraken in woningen voor gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en in de maatschappij. Het is voor de slachtoffers vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een ander in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. Door zijn handelen heeft verdachte het gevoel van veiligheid aangetast, terwijl hij enkel dacht aan zijn eigen financiële gewin. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting niet de volledige verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor een woninginbraak in vereniging uit van een taakstraf van 120 uren dan wel een dienovereenkomstige jeugddetentie.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 januari 2018. Uit deze documentatie blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het psychologisch rapport Pro Justitia van 2 juni 2017, opgemaakt door psycholoog V.Y. Vuurmans. Uit dit rapport volgt dat verdachte moeite heeft om zijn impulsen onder controle te houden. De jeugdreclassering kan op dit punt een belangrijke rol spelen. Geadviseerd wordt daarom aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met toezicht van de jeugdreclassering.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 10 januari 2018 waarin wordt geadviseerd een werkstraf tezamen met de jeugdreclasseringsmaatregel op te leggen. Ter terechtzitting heeft [A] het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming nader toegelicht. Verdachte heeft het afgelopen halfjaar een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Ook heeft verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis meegewerkt aan begeleiding door de jeugdreclassering. [A] heeft ter terechtzitting, gezien de ernst van de feiten, het advies bijgesteld en geadviseerd om eventueel naast de werkstraf een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Namens [naam instelling] heeft [B] verklaard dat verdachte reeds een jaar in schorsing loopt en zijn afspraken goed nakomt en dat zij zich aansluit bij het advies van de Raad voor de Kinderbescherming.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het tijdverloop in deze zaak.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met enkel een werkstraf. Dit zou geen recht doen aan de ernst en aard van de feiten.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 1 maand, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, passend en geboden is. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een werkstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen jeugddetentie, opleggen. Het voorwaardelijk strafdeel dient voor verdachte als stok achter de deur om hem ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan het plegen van strafbare feiten schuldig te maken en maakt tevens begeleiding door de jeugdreclassering mogelijk.
Gelet op het tijdverloop en de begeleiding van de jeugdreclassering die verdachte in deze periode heeft gehad, zal de rechtbank een proeftijd van één jaar opleggen.

9.BESLAG

Verbeurdverklaring
De officier van justitie heeft verzocht de in beslag genomen voorwerpen, te weten 2 stuks handschoenen, verbeurd te verklaren.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van deze voorwerpen het onder feit 2 primair bewezen verklaarde feit is begaan, zal de rechtbank de in beslag genomen voorwerpen, te weten 2 stuks handschoenen, verbeurd verklaren

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 subsidiair en feit 2 primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder feit 1 subsidiair en feit 2 primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

- verklaart het onder feit 1 subsidiair en feit 2 primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
veroordeelt verdachte tot:
- een
jeugddetentie van 1 maand;
- bepaalt dat de jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarde/voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 1 jaar vast;
-
stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
-
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
* zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen zoals die in het kader van Toezicht en Begeleiding worden gegeven door [naam instelling] ;
- geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan de begeleiden;
-
een taakstrafin de vorm van een werkstraf van
100 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid;
- beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 50 dagen jeugddetentie;
Beslag
- beveelt dat de in beslag genomen voorwerpen, te weten 2 stuks handschoenen, verbeurd
worden verklaard.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F. Koenis, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J.P. Killian en mr. H.A. Gerritse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.J. van der Waaij, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 april 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
1.
Primair
hij op of omstreeks 4 maart 2017 te Leusden, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning
(gelegen aan de [adres] ) heeft weggenomen muntgeld (een bedrag van circa
15 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen muntgeld
onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak/verbreking
en/of inklimming.
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 04 maart 2017 te Leusden, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning en/of bijbehorende
schuur (gelegen aan de [adres] ) weg te nemen goederen en/of geld, geheel
of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang
tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen
goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak,
verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel, met zijn mededader(s),
althans alleen
- naar die woning is gegaan en/of
- met een breekijzer en/of een schroevendraaier de achterdeur van die woning
open heeft gebroken en/of
- die woning in is gegaan en/of
- die woning heeft doorzocht en/of
- met een sleutel, die niet aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s)
toebehoorde, de schuur heeft geopend,
waarna de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet werd voltooid.
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
Parketnummer 659519-17
Primair
hij op of omstreeks 21 februari 2017 te Amersfoort, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
in/uit een woning (gelegen aan [adres] ) weg te nemen geld en/of
goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te
verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun
bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of een
valse sleutel, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen:
- naar voornoemde woning is toegegaan en/of
- met een breekijzer en/of een schroevendraaier, althans een hard voorwerp,
een raam(kozijn) van voornoemde woning heeft geforceerd, althans heeft
getracht te forceren,
waarna de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet werd voltooid.
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 21 februari 2017 te Amersfoort, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een raam(kozijn), in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn
mededader(s), heeft vernield en / of beschadigd en / of onbruikbaar gemaakt.
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, genummerd PL0900-2017067089, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 114. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 mei 2017, genummerd PL0940-2017054860, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 105. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 8.
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 44.
5.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 45.
6.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 46.
7.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 47.
8.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , pagina 101.
9.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 maart 2018.