Op 13 april 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die beschuldigd werd van inbraak en poging tot inbraak in woningen in Leusden en Amersfoort. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer in Utrecht, waarbij de rechtbank op tegenspraak heeft geoordeeld na een zitting op 30 maart 2018. De officier van justitie, mr. A. Drogt, vorderde een jeugddetentie van één maand en een werkstraf van 120 uren. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de meeste tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de subsidiaire tenlastelegging van feit 1 en het primaire feit 2. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de primaire tenlastelegging van feit 1, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de poging tot inbraak in de woning van [slachtoffer 1] en de poging tot inbraak in de woning van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank legde een voorwaardelijke jeugddetentie van één maand op, met een proeftijd van één jaar, en een werkstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen jeugddetentie indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht. Tevens werden de in beslag genomen voorwerpen, twee stuks handschoenen, verbeurd verklaard.