ECLI:NL:RBMNE:2018:4289

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
6938599
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kantonrechter in een franchiseovereenkomst met forumkeuzebeding

In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een B.V. en een gedaagde over de bevoegdheid van de kantonrechter. De eiseres stelt dat er een overeenkomst is gesloten waarin de gedaagde verplicht is tot betaling van verschillende vergoedingen. De gedaagde betwist de bevoegdheid van de kantonrechter in Midden-Nederland en stelt dat de overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden. De kantonrechter heeft de bevoegdheidsvraag als eerste moeten beoordelen, aangezien de uitkomst van deze vraag bepalend is voor de verdere procedure. De kantonrechter oordeelt dat de forumkeuze in de overeenkomst niet geldig is, omdat de vordering minder dan € 25.000 bedraagt. Dit betekent dat de kantonrechter in Amsterdam bevoegd is om de zaak te behandelen. De kantonrechter verklaart zich onbevoegd en verwijst de zaak naar de rechtbank Amsterdam, waarbij de eiseres in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 6938599 AC EXPL 18-1644 MEH/1029
Vonnis in incident van 26 september 2018
In de zaak tussen
[eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder te noemen [eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident] ,
eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident,
gemachtigde: [A] (directeur),
en
[gedaagde in de hoofdzaak en eiser in het incident],
wonend in [woonplaats] ,
verder te noemen [gedaagde in de hoofdzaak en eiser in het incident] ,
gedaagde in de hoofdzaak en eiser in het incident,
gemachtigde: mr. H.J.J. Hendrikse.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord en de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid;
- het tussenvonnis van 1 augustus 2018;
- de brief van 29 augustus 2018 van de griffie van de rechtbank met het verzoek aan partijen zich uit te laten over de bevoegdheid van de kantonrechter;
- de fax van 31 augustus 2018 van [gedaagde in de hoofdzaak en eiser in het incident] ;
- de mail van 4 september 2018 van [eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident] ;
- het bericht van de griffier dat de geplande zitting niet doorgaat.
1.2.
Daarna is vonnis in het incident bepaald.

2.De vordering in het incident

2.1.
[eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident] stelt zich in de hoofdzaak – samengevat – op het standpunt dat tussen haar en [gedaagde in de hoofdzaak en eiser in het incident] een overeenkomst (franchise?) tot stand is gekomen op grond waarvan [gedaagde in de hoofdzaak en eiser in het incident] verplicht is verschillende vergoedingen te betalen, zoals een opstartvergoeding en een partnerfee.
[eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident] heeft de hoofdzaak bij de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland aangebracht op grond van artikel 30 lid 3 van de overeenkomst, waarin is bepaald dat geschillen worden beslecht door de “voor de vestigingsplaats van [eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident] bevoegde rechter”.
2.2.
Volgens [gedaagde in de hoofdzaak en eiser in het incident] heeft hij de overeenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk ontbonden en later nog eens vernietigd wegens dwaling. Maar in de eerste plaats stelt hij zich op het standpunt dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland onbevoegd is. Volgens hem geldt artikel 30 lid 3 door de ontbinding dan wel vernietiging niet meer. Hij verzoekt verwijzing van de zaak naar de kantonrechter in Amsterdam.
2.3.
Op verzoek van de zaaksrechter heeft de griffier partijen bij brief van 29 augustus 2018 verzocht zich uit te laten over de toepasselijkheid van artikel 108 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv.).
2.4.
In zijn brief van 31 augustus 2018 schrijft [gedaagde in de hoofdzaak en eiser in het incident] dat artikel 108 lid 2 Rv. volgens hem niet van toepassing is, maar hij refereert zich wat betreft de relatieve bevoegdheid aan het oordeel van de kantonrechter.
2.5.
In haar mail van 4 september 2018 stelt [eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident] zich zonder enige toelichting op het standpunt dat de rechtbank Utrecht bevoegd is.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Het argument van [gedaagde in de hoofdzaak en eiser in het incident] dat de forumkeuze van artikel 30 lid 3 door de ontbinding/vernietiging niet geldt, slaagt niet. Wezenlijk voor de beoordeling van de vorderingen van [eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident] is de vraag of de overeenkomst tussen partijen nog bestaat. De bevoegdheidsvraag gaat daaraan vooraf. Omdat [eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident] zich niet neergelegd heeft bij de buitengerechtelijke ontbinding/vernietiging van die overeenkomst, moet daarover nog geoordeeld moet worden. De rechter die dat doet, moet natuurlijk wel bevoegd zijn.
3.2.
Niet in geschil is dat de kantonrechter over deze zaak moet oordelen (de mail van 4 september 2018 van [eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident] is wat ongelukkig geformuleerd). De vraag is alleen welke kantonrechter.
Artikel 108 lid 2 Rv bepaalt dat een overeenkomst waarin partijen een rechter hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die zijn ontstaan of zullen ontstaan naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije bepaling staat, geen gelding heeft als de vordering een beloop heeft van ten hoogste € 25.000. Simpeler gezegd: voor alle vorderingen tot € 25.000 is een forumkeuze ongeldig, uitzonderingen die hier niet spelen daargelaten. Dat betekent dat de hoofdregel van artikel 99 lid 1 Rv. bepalend is voor de vraag welke kantonrechter bevoegd is over dit geschil te oordelen en dat is die van de woonplaats van [gedaagde in de hoofdzaak en eiser in het incident] , dus de kantonrechter in Amsterdam.
3.3.
Dit alles betekent dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort niet bevoegd is kennis te nemen van de hoofdzaak. Hij zal de zaak verwijzen naar de rechtbank Amsterdam, afdeling kanton.
3.4.
[eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de kant van [gedaagde in de hoofdzaak en eiser in het incident] van het incident worden veroordeeld.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
4.1.
verklaart zich onbevoegd van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen,
4.2.
veroordeelt [eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident] in de kosten van [gedaagde in de hoofdzaak en eiser in het incident] van het incident, tot vandaag begroot op € 300,- aan salaris gemachtigde,
4.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt, naar de rechtbank Amsterdam, afdeling kanton.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 september 2018.