ECLI:NL:RBMNE:2018:4288

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
466309 / HA RK 18-261
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechtbank in een bestuursrechtelijke zaak

Op 3 september 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op het verzoek tot wraking van de rechtbank door verzoekster. Dit verzoek was ingediend naar aanleiding van een eerdere beslissing van 25 juni 2018, waarbij het beroep van verzoekster ongegrond was verklaard. Het wrakingsverzoek werd op 20 augustus 2018 ingediend, maar de wrakingskamer heeft besloten af te zien van een mondelinge behandeling.

De wrakingskamer overwoog dat op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een wrakingsverzoek alleen kan worden ingediend tegen een individuele rechter die de zaak behandelt. Verzoekster had echter verzocht om de gehele rechtbank te wraken, wat niet mogelijk is volgens de wet. Bovendien was de rechter die de beslissing op het beroep had genomen, niet meer betrokken bij de zaak op het moment dat het wrakingsverzoek werd ingediend, aangezien de behandeling van de zaak was geëindigd met de einduitspraak.

Hieruit volgde dat verzoekster niet-ontvankelijk werd verklaard in haar wrakingsverzoek. De wrakingskamer besloot dat, gezien de kennelijke niet-ontvankelijkheid, een mondelinge behandeling niet nodig was. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Zaaknummer/rekestnummer: 466309 / HA RK 18-261
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
3 september 2018
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: verzoekster.

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft een verzoek ingediend tot wraking van de rechtbank naar aanleiding van de beslissing van 25 juni 2018 op het beroep van verzoekster, geregistreerd onder zaaknummer UTR 17/2774 AW V162. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid was in deze zaak de verweerder. Het verzoek is gedateerd op 20 augustus 2018 en ingediend op 21 augustus 2018 door afgifte aan de rechtbank.
1.2.
De wrakingskamer heeft, gelet op het volgende, afgezien van een mondelinge behandeling.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 8:15 Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Hieruit volgt dat een wrakingsverzoek slechts kan worden ingediend tegen een individuele rechter die de zaak behandelt. De wet biedt niet de mogelijkheid van wraking van een rechtscollege in zijn geheel, zoals door verzoekster verzocht.
2.2.
Voor het geval verzoekster heeft beoogd de behandelend rechter in het beroep van verzoekster met bovengenoemd zaaknummer te wraken, overweegt de wrakingskamer het volgende. Het middel van wraking is toegekend aan een partij die wenst te voorkomen dat een rechter die tegenover een partij een vooringenomenheid koestert, althans aan een partij die daarover vrees heeft die objectief gerechtvaardigd is, (nog langer) bemoeienis met de zaak zal hebben. Dat doel kan niet meer worden bereikt als de rechter een einduitspraak heeft gedaan omdat de behandeling van de zaak daarmee is geëindigd. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om, wanneer de behandeling van de zaak is geëindigd door het wijzen van een einduitspraak, wraking te verzoeken van de rechters die deze uitspraak hebben gedaan.
2.3.
De rechter heeft bij beslissing van 25 juni 2018 het beroep van verzoekster geregistreerd onder zaaknummer UTR 17/2774 AW V162, ongegrond verklaard. Die beslissing is een eindbeslissing waarmee de behandeling van het beroep is geëindigd. Het wrakingsverzoek is na het wijzen van deze beslissing op 25 juni 2018 ingediend. Hieruit volgt dat de rechter het beroep niet meer behandelde op het moment dat het onderhavige wrakingsverzoek werd gedaan.
2.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het onderhavige wrakingsverzoek.
2.5.
Op grond van deze kennelijke niet-ontvankelijkheid kan, overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 9.1, gelezen in samenhang met paragraaf 4 van het wrakingsprotocol van deze rechtbank, een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek achterwege blijven.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
3.1.
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
3.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de gewraakte rechter, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel- en Bestuursrecht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, mrs. A. van Dijk en
G.J.J.M. Essink als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.