Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
2.TENLASTELEGGING
zich op 21 februari 2016 te Cabauw, gemeente Lopik, als bestuurder van een personenauto zodanig heeft gedragen dat hij gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.
3.VOORVRAGEN
4.WAARDERING VAN HET BEWIJS
5.BEWEZENVERKLARING
auto en
profiel van ten minste 1,6 mm is voorgeschreven en
uitbrak en verdachtes voertuig (vervolgens) ondersteboven in de naast de weg gelegen sloot
is geraakt, waardoor een ander, namelijk medepassagier van die auto,
van een stof, te weten een concentratie van 0,25 mg/l amfetamine in zijn, verdachtes,
bloed, waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan
de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden
heeft overschreden, te weten dat hij met 61 km/u en eens zo snel als toegestaan reed.
6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
8.OPLEGGING VAN STRAF
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het rapport van de reclassering van 21 juni 2018. De reclassering schat het recidiverisico op laag/gemiddeld, gelet op het amfetaminegebruik van verdachte, de omstandigheid dat hij al eerder met zijn auto te water is geraakt en het feit dat verdachte medicatie gebruikt die de rijvaardigheid kan beïnvloeden. De reclassering heeft de rechtbank geadviseerd verdachte een taakstraf op te leggen, gecombineerd met een (deels) voorwaardelijk gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en behandelverplichting. Met de geadviseerde behandeling wordt onder meer beoogd dat verdachte zich bewuster wordt van de risico’s van zijn medicijn- en middelengebruik.
Gelet op het recidiverisico en op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, acht de rechtbank het wenselijk verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zodat de door de reclassering geadviseerde voorwaarden daaraan kunnen worden verbonden.
Om recht te doen aan de ernst van het feit moeten naar het oordeel van de rechtbank ook een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, alsmede een deels onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid worden opgelegd. De rechtbank ziet in de jonge leeftijd van verdachte en in zijn persoonlijke omstandigheden echter wel aanleiding om in straf verminderende zin af te wijken van de door de officier van justitie geëiste straffen.
De raadsvrouw van verdacht heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de straf ook rekening te houden met het lange tijdsverloop sinds het bewezen verklaarde. Ten aanzien van een mogelijke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, overweegt de rechtbank als volgt. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat door de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Op grond van de jurisprudentie heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 21 februari 2016. Nu het vonnis is gewezen op 6 september 2018 is de hierboven genoemde termijn met ruim een half jaar overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding zal moeten worden verdisconteerd in de hierna te vermelden op te leggen straf.
De rechtbank acht – alles overwegende – in beginsel passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De rechtbank zal de duur van de gevangenisstraf, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, echter matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met daaraan verbonden de meldplicht en behandelverplichting, zoals geadviseerd door de reclassering.
De rechtbank acht tevens passend en geboden een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
9.BESLAG
10.BENADEELDE PARTIJ
11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
- 14a, 14b, 14c, 14d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994
12.BESLISSING
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
jaren;
gelegd, tenzij verdachte de hierna te vermelden algemene voorwaarde niet heeft
nageleefd.
- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2016 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam benadeelde partij] aan de Staat
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.