ECLI:NL:RBMNE:2018:4237

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
UTR 17/1484
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake waardering onroerende zaken door gemachtigde

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de heffingsambtenaar van belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. De zaak betreft de waardering van een kinderdagverblijf voor de onroerende zaakbelasting, vastgesteld op € 946.000,- voor het belastingjaar 2016, met een waardepeildatum van 1 januari 2015. Na bezwaar van eiseres is de waarde verlaagd naar € 800.000,-. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze bestreden uitspraak op bezwaar.

De rechtbank heeft zich ambtshalve moeten buigen over de vraag of de gemachtigde [D] van [naam] bevoegd was om namens eiseres beroep in te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de primaire beschikking en de bestreden uitspraak op bezwaar op naam van eiseres B.V. zijn gesteld, en dat de gemachtigde een schriftelijke machtiging moest overleggen. Ondanks herhaalde verzoeken van de griffier heeft eiseres niet voldaan aan de vereisten voor het indienen van het beroep. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat de gemachtigde bevoegd was om op te treden.

De rechtbank heeft de beslissing genomen dat er geen ruimte is voor een inhoudelijke beoordeling van het beroep en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/1484

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 juli 2018 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

en
De heffingsambtenaar van belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht,verweerder
(gemachtigde: mr. M.F.M. Boerlage).

Procesverloop

Bij beschikking van 31 januari 2017 (de primaire beschikking) heeft verweerder op grond
van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz) de waarde van het pand [adres]
te [vestigingsplaats] voor het belastingjaar 2016 vastgesteld op € 946.000,- naar de waardepeildatum
1 januari 2015.
Bij uitspraak op bezwaar van 22 februari 2017 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft
verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de waarde verlaagd
naar € 800.000,-.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en taxatierapport ingediend.
Het beroep is op de zitting van 28 mei 2018 gevoegd behandeld met de beroepen met
zaaknummers UTR 17/1286, UTR 17/1282, UTR 17/1280, UTR 18/380, UTR 17/1448,
UTR 18/377 en UTR 18/378. Namens eiseres is verschenen [A] , werkzaam bij [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [B] en [C] , taxateurs.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of [D] (hierna: [D] ) van [naam] gemachtigd was namens eiseres beroep in te stellen en in beroep namens eiseres op te treden. Ter zitting is dit punt met partijen besproken.
2. Op grond van artikel 26a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan het beroep, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), slechts worden ingesteld door:
a. de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd;
b. de belanghebbende die de belasting op aangifte heeft voldaan of afgedragen of van wie de belasting is ingehouden, of
c. degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt.
Op grond van artikel 8:24, eerste lid, van de Awb kunnen partijen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Het tweede lid bepaalt dat de rechtbank van een gemachtigde een schriftelijke machtiging kan verlangen.
Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb bepaalt dat, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
3. De rechtbank stelt vast dat de primaire beschikking is opgelegd aan eiseres. De bestreden uitspraak op bezwaar is ten name van eiseres gericht aan [naam] B.V., die namens eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen de primaire beschikking. Het beroepschrift is namens eiseres ingediend door [D] van [naam] . De bij dit beroepschrift meegezonden machtiging van 12 april 2016 is ondertekend door [E] en als bedrijf staat “ [naam] BV” vermeld.
4.1
Bij brief van 7 april 2017 heeft de griffier [naam] (meer specifiek [D] ) meegedeeld dat het beroepschrift niet voldoet aan de voorwaarden die aan een beroepschrift worden gesteld en verzocht om binnen twee weken een uittreksel uit het handelsregister toe te sturen. Daarbij heeft de griffier er op gewezen dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren indien het geconstateerde verzuim niet (tijdig) wordt hersteld.
4.2
[naam] heeft daarop een drietal uittreksels van 11 april 2017 van de Kamer van Koophandel overgelegd. Het eerste uittreksel ziet op de besloten vennootschap [eiseres] B.V., het tweede uittreksel op de besloten vennootschap [naam] Holding B.V. en het derde uittreksel op de besloten vennootschap [bedrijfsnaam] B.V..
5.1
Bij brief van 26 juni 2017 heeft de griffier [naam] (meer specifiek [D] ) wederom meegedeeld dat het beroepschrift niet voldoet aan de voorwaarden die aan een beroepschrift worden gesteld. [D] is in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken
- verkort weergegeven - een schriftelijke machtiging ondertekend door [F] toe te sturen of aan de hand van stukken aannemelijk te maken dat [E] bevoegd is beroep in te stellen. Ook in deze brief heeft de griffier gewezen op de mogelijke niet-ontvankelijkverklaring van het beroep indien het verzuim niet (tijdig) wordt hersteld.
5.2
[naam] heeft daarop een nieuw uittreksel van de Kamer van Koophandel van
3 juli 2017 van [naam] B.V. overgelegd en een door [G] ondertekende machtiging, waarop als bedrijf “ [naam] ” staat vermeld.
6.1
Bij brief van 20 april 2018 heeft de griffier [naam] (meer specifiek [D] ) voor de derde maal meegedeeld dat het beroepschrift niet voldoet aan de voorwaarden die aan een beroepschrift worden gesteld. De griffier heeft erop gewezen dat [naam] geen volmacht heeft overgelegd waaruit blijkt dat [naam] bevoegd is om op te treden namens [eiseres] B.V.. De griffier heeft in de brief uiteengezet dat op 4 april 2017 een machtiging is toegezonden van [E] , maar dat deze persoon niet voorkomt in het uittreksel van de Kamer van Koophandel. Verder is op
4 juli 2017 een machtiging overgelegd van [G] , de bijbehorende stukken zien echter op
[naam]B.V. in plaats van op [eiseres] B.V.. Om die reden heeft de griffier verzocht binnen twee weken een machtiging te overleggen waaruit blijkt dat [naam] bevoegd is om op te treden namens [eiseres] B.V.. De griffier heeft tot slot wederom gewezen op de mogelijke niet-ontvankelijkverklaring van het beroep indien het verzuim niet (tijdig) wordt hersteld.
6.2
[naam] heeft daarop laten weten dat: “de tenaamstelling verkeerd is opgelegd op het aanslagbiljet door de gemeente BghU en [naam] B.V. moet zijn”. Ter onderbouwing hiervan heeft [naam] een overeenkomst tot indeplaatsstelling en een kopie van de website van [naam] B.V. meegezonden.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [D] van [naam] , ondanks het feit dat zij daartoe driemaal in de gelegenheid is gesteld, het geconstateerde verzuim niet hersteld. Vaststaat dat de primaire beschikking en de bestreden uitspraak op bezwaar op naam van [eiseres] B.V. zijn gesteld en dat het ingestelde beroep is ingediend namens diezelfde rechtspersoon. Dat betekent dat [D] een machtiging moet overleggen waaruit blijkt dat zij namens die rechtspersoon gerechtigd is om het onderhavige beroep in te dienen. Uit de uittreksels van de Kamer van Koophandel van 11 april 2017, die zien op deze rechtspersoon, blijkt dat (uiteindelijk) [F] enig bestuurder en alleen/zelfstandig bevoegd is. Een machtiging, waarin [F] [D] van [naam] machtigt om beroep namens [eiseres] B.V. in te stellen, is echter door [D] niet overgelegd. Ook ter zitting kon de aanwezige vertegenwoordiger van [naam] deze machtiging niet overleggen. De rechtbank heeft verder geen stukken ontvangen waaruit blijkt dat naast [F] andere personen bevoegd zijn tot het geven van een machtiging om namens [eiseres] B.V. beroep in te stellen. Dat de aanslag aan een verkeerde rechtspersoon zou zijn opgelegd - wat daarvan ook zij - maakt niet dat geen machtiging hoeft te worden overgelegd van de rechtspersoon namens wie [D] zelf stelt beroep in te dienen. Uit de overeenkomst tot indeplaatsstelling kan de rechtbank niet opmaken dat [eiseres] B.V. en [naam] B.V. als éénzelfde rechtspersoon moeten worden beschouwd, zodat ook hierin geen aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat de door [D] overgelegde machtigingen afdoende zijn. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat [D] namens eiseres gerechtigd is om het onderhavige beroep in te stellen.
8. De rechtbank stelt gelet op het vorenstaande vast dat niet is voldaan aan het in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb gestelde vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep. Eiseres is meermalen en tot aan de zitting in de gelegenheid is gesteld om het verzuim te herstellen, maar heeft dat om onbekende reden niet gedaan. Niet gebleken is dat eiseres het niet kon doen. De rechtbank verklaart het beroep dan ook met toepassing van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb niet-ontvankelijk. Dit betekent dat er dus geen ruimte is om het beroep tegen de bestreden uitspraak op bezwaar inhoudelijk te beoordelen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, voorzitter, en mr. N.M. Spelt en
mr. G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.