ECLI:NL:RBMNE:2018:423

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
6565685 UV EXPL 18-3 JH/1050
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing concurrentiebeding in kort geding; belangenafweging tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Chubb Fire & Security B.V. [eiser] vorderde schorsing van een concurrentiebeding dat hem belemmerde om in dienst te treden bij Saval B.V. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat het concurrentiebeding door een reorganisatie bij Chubb aanmerkelijk zwaarder was gaan drukken. De rechter stelde vast dat de functie van [eiser] na de reorganisatie niet ingrijpend was gewijzigd en dat zijn salaris gelijk was gebleven. Bovendien had Chubb [eiser] expliciet laten weten dat hij bij een overstap naar een concurrent aan het concurrentiebeding zou worden gehouden. De belangenafweging tussen [eiser] en Chubb leidde tot de conclusie dat het belang van Chubb bij handhaving van het concurrentiebeding zwaarder woog dan het belang van [eiser] bij schorsing ervan. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. In reconventie werd Chubb in het gelijk gesteld, en [eiser] werd bevolen het concurrentiebeding na te komen en hem werd verboden werkzaamheden voor Saval te verrichten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6565685 UV EXPL 18-3 JH/1050
Kort geding vonnis van 31 januari 2018
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. B. van den Berg,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Chubb Fire & Security B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen Chubb,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: M. de Jong.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding met 13 producties, de door mr. Van den Berg bij brief van 15 januari 2018 nagezonden producties 14 en 15 en akte wijziging van eis van 16 januari 2018, en de door mr. De Jong op 15 januari 2018 toegezonden producties 1 tot en met 10 en eis in reconventie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 januari 2018. [eiser] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens Chubb waren aanwezig [A] (supervisor sales support) en [B] (HR business partner), eveneens bijgestaan door de gemachtigde. Beide partijen hebben aan de hand van een pleitnota hun standpunten toegelicht. Van de mondelinge behandeling heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

In conventie en in reconventie

2.1.
[eiser] is op 1 september 1998 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) Chubb als tekenaar beveiligingssystemen. Door de jaren heen heeft hij verschillende functies gehad binnen de organisatie. Vanaf 1 januari 2009 tot 1 april 2017 was [eiser] werkzaam als Hoofd Proposal & Engineering. Zijn laatstverdiende brutoloon bedroeg € 4.786,15 per maand, vermeerderd met emolumenten.
2.2.
Op 11 juni 2009 zijn partijen het volgende concurrentiebeding overeengekomen:
“Artikel 1
Het is de werknemer verboden zonder schriftelijke toestemming van werkgever binnen een periode van één jaar na beëindiging van de dienstbetrekking direct of indirect gelijke of soortgelijke werkzaamheden te verrichten als bij werkgever worden verricht, of bij zodanige werkzaamheden op enigerlei wijze betrokken te zijn bij cliënten van werkgever, al dan niet tegen vergoeding.
Artikel 2Bij overtreding van dit verbod heeft werkgever recht op een direct opeisbare boete van
€ 5000,-- voor elke dag dat de werknemer in overtreding is, onverminderd het recht van werknemer om volledige vergoeding van de werkelijk geleden schade te vorderen. (…)”
2.3.
Begin 2017 heeft er een reorganisatie plaatsgevonden binnen de organisatie van Chubb. Als gevolg van deze reorganisatie is de organisatiestructuur gewijzigd.
2.4.
Op 17 februari 2017 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en [C] , Business Unit Manager FSY bij Chubb. In de schriftelijke bevestiging van dit gesprek van diezelfde datum staat onder meer het volgende:
“Jullie hebben gesproken over jouw overweging om onze arbeidsovereenkomst op te zeggen om een arbeidsovereenkomst met een concurrent aan te kunnen gaan. [C] heeft aangegeven dat hij je bijdrage waardeert en je om die reden graag wil behouden voor onze organisatie. Tevens heeft hij aan je bevestigd dat we je aan je concurrentiebeding zullen houden zoals je die hebt ondertekend bij het aanvaarden van je huidige functie.”
2.5.
Chubb heeft [eiser] op 24 februari 2017 schriftelijk meegedeeld dat hij met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2017 zal deelnemen aan een bonusregeling met een minimale uitkering van 7,5% van het salaris, te betalen per kwartaal, en een maximale uitkering van 20% voor het kalenderjaar 2017.
2.6.
Bij brief van 29 maart 2017 heeft Chubb [eiser] bericht dat hij vanwege reorganisatie met ingang van 1 april 2017 is geplaatst in de functie van Calculator FSY (Fire Systems). Bij brief van 12 april 2017 heeft Chubb [eiser] meegedeeld dat de bevestigingsbrief van 29 maart 2017 onjuist was en dat hij met ingang van 1 april 2017 is geplaatst in de functie van teamleider Calculatoren FSY. Een formele omschrijving van deze functie is nog niet vastgesteld.
2.7.
[eiser] heeft zijn arbeidsovereenkomst met Chubb bij brief van 30 november 2017 opgezegd tegen 1 januari 2018. Op zijn verzoek om ontheffing van zijn verplichtingen uit het concurrentiebeding heeft Chubb afwijzend gereageerd.
2.8.
[eiser] is op 1 januari 2018 in dienst getreden van Saval B.V. In de door hem op 29 november 2017 ondertekende arbeidsovereenkomst met Saval is opgenomen dat hij wordt aangesteld in de functie van Manager Competence Center en dat zijn brutoloon € 4.772,85 per maand bedraagt, vermeerderd met emolumenten waaronder een jaarlijkse gratificatie van 7,7% van het jaarloon. In de tussen [eiser] en Saval gesloten arbeidsovereenkomst is een concurrentie- en relatiebeding opgenomen voor de duur van één jaar. In afwachting van de uitkomst van dit kort geding heeft Saval [eiser] vrijgesteld van werk gedurende vier weken met behoud van loon.

3.Het geschil

In conventie en in reconventie

3.1.
[eiser] vordert na wijziging eis bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair het concurrentiebeding vanaf 1 januari 2018 te schorsen, althans een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter geraden acht;
subsidiair Chubb te gebieden dat zij zal gedogen dat [eiser] vanaf 1 januari 2018, dan wel een redelijk te achten datum, werkzaamheden verricht voor Saval als Manager Competence Center, zolang het bedrijf gevestigd is buiten een straal van 70 kilometer van Utrecht;
meer subsidiair Chubb te gebieden dat zij zal gedogen dat [eiser] vanaf 1 januari 2018 werkzaamheden verricht voor Saval als Manager Competence Center, zolang hij zich tot 1 januari 2019 onthoudt van het benaderen van de in de akte wijziging eis vermelde relaties;
uiterst subsidiair Chubb te veroordelen tot betaling van € 4.768,-- bruto per maand ter zake van een voorschot op de door Chubb te betalen vergoeding ex artikel 7:653 lid 4 BW vanaf 1 februari 2018 voor de duur van de beperking, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag;
zowel primair als subsidiair veroordeling van Chubb in de proceskosten, alsmede de nakosten.
3.2.
Chubb voert verweer. In reconventie vordert zij [eiser] te bevelen het concurrentiebeding na te komen en hem te verbieden in dienst te treden bij Saval, zulks op straffe van de verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
Op hetgeen partijen aan hun vorderingen c.q. verweren ten grondslag hebben gelegd, wordt hierna ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
Vooropgesteld wordt dat in voldoende mate is gebleken van een spoedeisend belang van [eiser] bij het door hem gevorderde.
4.2.
Het concurrentiebeding is tussen partijen op 11 juni 2009 overeengekomen, derhalve ruim voor de datum van invoering van de wijziging door de WWZ. Op grond van het overgangsrecht dient de vordering van [eiser] te worden beoordeeld op basis van het artikel 7:653 BW, zoals dat luidde vóór 1 juli 2015.
4.3.
Voor toewijzing van de voorziening zoals door [eiser] wordt gevorderd, moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren
bodemprocedure zal worden toegewezen. Beoordeeld dient derhalve te worden of - kort gezegd - al dan niet aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat het concurrentiebeding geheel of ten dele dient te worden vernietigd. Voor een uitgebreid onderzoek naar de feiten is in deze procedure geen plaats. Verder dient rekening gehouden te worden met het feit dat schorsing in kort geding veelal leidt tot een situatie die in een bodemprocedure niet of nauwelijks meer te herstellen valt. Ook dat noopt tot terughoudendheid.
4.4.
[eiser] heeft aan zijn vordering allereerst ten grondslag gelegd dat het concurrentiebeding haar werking heeft verloren, omdat er door de reorganisatie sprake is van een zodanige ingrijpende wijziging van de arbeidsverhouding dat het concurrentiebeding daardoor aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken. Daarnaast stelt [eiser] dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de overstap naar Saval geen probleem zou zijn, omdat het afgelopen jaar diverse commerciële medewerkers naar concurrenten zijn vertrokken zonder dat zij door Chubb zijn gehouden aan hun concurrentiebeding. [eiser] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat Chubb geen gerechtvaardigd belang heeft bij onverkorte instandhouding van het concurrentiebeding en dat de belangenafweging op grond van 7:653 lid 2 BW in zijn voordeel dient uit te vallen. In het hiernavolgende zullen de verschillende grondslagen van de vordering afzonderlijk worden behandeld.
Concurrentiebeding zwaarder gaan drukken
4.5.
Een concurrentiebeding in de zin van art. 7:653 BW moet opnieuw schriftelijk worden overeengekomen indien de wijziging in de arbeidsverhouding van zo ingrijpende aard is, dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder gaat drukken.
4.6.
[eiser] heeft gesteld dat hij als gevolg van de reorganisatie vanaf 1 april 2017 een functie heeft gekregen die inhoudelijk gezien minder uitdagend is. Er is volgens [eiser] sprake van een demotie, omdat hij in de functie van Teamleider Calculatoren geen leidinggevende bevoegdheden en verantwoordelijkheden meer heeft, maar slechts coördinerende taken. Zo is hij niet langer gemachtigd om in het systeem verlofaanvragen en beoordelingsgesprekken in te voeren en te accorderen. De door Chubb gedane toezeggingen om hem een leidinggevende c.q. een aan Hoofd Proposal & Engineering gelijkwaardige functie te geven, zijn niet nagekomen. Volgens [eiser] is het concurrentiebeding door de demotie een groter beletsel gaan vormen om in zijn branche elders wel in een vergelijkbare functie aan het werk te gaan.
4.7.
Tegenover het door [eiser] gestelde heeft Chubb aangevoerd dat, hoewel de functiebenaming is gewijzigd, de functie-inhoudelijke wijzigingen beperkt waren. Waar [eiser] vóór de reorganisatie met zijn team verantwoordelijk was voor zowel de schets- als de detailontwerpen van de brandbeveiligingsinstallaties, was hij na de reorganisatie alleen nog verantwoordelijk voor de schetsontwerpen. Vóór de reorganisatie stuurde hij een lokaal team van engineers aan en na de reorganisatie kreeg hij de verantwoordelijkheid voor een landelijk team. Zijn tijdsbesteding is volgens Chubb gelijk gebleven. [eiser] besteedde zowel voor als na de reorganisatie ongeveer 80% van zijn tijd aan coördinatie en 20% van zijn tijd aan het uitdenken van technisch gecompliceerde opdrachten.
4.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de door [eiser] gestelde omstandigheden gelet op de uitdrukkelijke betwisting door Chubb onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de aard van zijn werkzaamheden na de reorganisatie ingrijpend is gewijzigd. Uit de enkele omstandigheid dat hij niet langer gemachtigd is om in het systeem verlofaanvragen en beoordelingsgesprekken in te voeren en te accorderen kan, gelet op de uitdrukkelijke betwisting door Chubb, niet zonder meer worden afgeleid dat hem zijn leidinggevende taken en verantwoordelijkheden zijn ontnomen. Evenmin zijn er andere concrete feiten of omstandigheden die duiden op een demotie. Vast staat dat het loon van [eiser] na de reorganisatie gelijk is gebleven en dat hij zijn leaseauto mocht behouden. Aan [eiser] is in februari 2017 bovendien nog een extra bonusregeling toegekend. Naar het oordeel van de kantonrechter is overigens ook niet aannemelijk geworden dat het overeengekomen concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken. Het is voorshands niet aannemelijk dat het beding door de reorganisatie een grotere belemmering is geworden om een nieuwe gelijkwaardige werkkring elders te vinden. De stelling van [eiser] dat het beding opnieuw overeengekomen had moeten worden, faalt derhalve.
4.9.
Uit het voorgaande vloeit voort dat [eiser] aan het concurrentiebeding gehouden kan worden, tenzij, zoals [eiser] betoogt, hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Chubb hem niet zou houden aan het concurrentiebeding, dan wel hij in verhouding tot het te beschermen belang van Chubb door het beding onbillijk wordt benadeeld.
Gerechtvaardigd vertrouwen
4.10.
[eiser] heeft gesteld dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de overstap naar Saval geen probleem zou zijn, omdat andere collega’s ook niet aan het concurrentiebeding zijn gehouden. Chubb heeft ter zitting erkend dat er twee werknemers naar concurrenten zijn vertrokken zonder dat zij zich heeft beroepen op de met die werknemers overeengekomen concurrentiebedingen. Volgens Chubb ging het in die gevallen evenwel om één werknemer uit België die niet betrokken was bij Chubb Nederland en om één zogenoemde “poor performer”. In het vertrek van voornoemde medewerkers zag Chubb geen bedreiging. Chubb stelt dat zij van geval tot geval beoordeelt of en zo ja in welke mate een werknemer aan zijn concurrentiebeding moet worden gehouden. Bij brief van 17 februari 2017 heeft zij [eiser] uitdrukkelijk laten weten dat zij hem bij een vertrek naar een concurrent wel aan zijn concurrentiebeding zou houden.
4.11.
Gelet op het verweer van Chubb heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij, ondanks de duidelijke bevestiging bij brief van 17 februari 2017, er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Chubb hem bij een overstap naar Saval niet aan het concurrentiebeding zou houden. Deze stelling van [eiser] kan dan ook niet als grondslag voor de vordering dienen.
Belangenafweging
4.12.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of [eiser] door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van Chubb in de zin van artikel 7:653 lid 2 BW. In het kader van deze belangenafweging kan aan de zijde van de werkgever onder meer van belang zijn de vrees voor benadeling doordat de werknemer kennis draagt van bedrijfsgeheimen en persoonlijk contact heeft gehad met klanten of andere relaties van de werkgever, de lange duur van het dienstverband, de omstandigheid dat het dienstverband op initiatief van de werknemer is geëindigd en de omstandigheid dat de werkgever in belangrijke mate heeft geïnvesteerd in de opleiding en deskundigheid van de werknemer. Aan de zijde van de werknemer kan onder meer de mogelijkheid van een positieverbetering een rol spelen alsook het risico dat hij loopt om bij onverkorte toepassing van het beding ernstig nadeel te ondervinden bij het vinden van een passende werkkring, het grondrecht van de vrijheid van arbeidskeuze en de korte duur van de arbeidsovereenkomst.
4.13.
Chubb heeft ter zitting gesteld dat haar belang bij handhaving van het concurrentiebeding ligt bij de bescherming van haar bedrijfsdebiet. Chubb heeft aangegeven dat zij onder een concurrent die ondernemingen verstaat, die soortgelijke activiteiten ontplooien op de markt van brandbeveiligingssystemen én die gebruik maken van de systemen en producten vanuit de Swiss Securitas Group (SSG). [eiser] is door zijn functie als Hoofd Proposal & Engineering bekend met bedrijfsgevoelige informatie, zoals alle kostprijscalculaties, de prijsstrategie van Chubb en de kortingen die zij krijgt van haar primaire leveranciers. Dit maakt dat [eiser] bij Saval het prijsniveau van Chubb vrij nauwkeurig kan benaderen in geval van directe concurrentie op een project. Volgens Chubb weet [eiser] in het bijzonder veel van de systemen en producten van haar voornaamste leverancier Securiton, onderdeel van SSG. Saval is, net als Chubb, een landelijk opererend bedrijf op het gebied van brandbeveiligingssystemen. Ook Saval krijgt haar producten geleverd vanuit en werkt samen met SSG. Gelet op deze omstandigheden is de overstap naar Saval volgens Chubb niet te ondervangen door een relatiebeding. Chubb stelt dat zij tijd nodig heeft om de door het vertrek van [eiser] opgelopen achterstand, bestaande uit het weglekken van technische kennis en ervaring, te verwerken, zonder dat [eiser] Saval laat profiteren van zijn specifieke wetenschap van de prijsstrategie van Chubb waardoor zij op oneerlijke wijze een voorsprong kan behalen in tenders voor nieuwe projecten. Chubb heeft [eiser] ter zitting geprezen om zijn vakkennis en inzet en heeft [eiser] aangeboden weer bij haar in dienst te treden.
4.14.
[eiser] heeft hiertegenover vrijwel uitsluitend aangevoerd dat het bekleden van de functie van Manager Competence Center bij Saval een aanzienlijke positieverbetering voor hem betekent, nu hij bij Saval een functie op managementniveau krijgt, wat hij bij Chubb nooit heeft gehad. Hij heeft gesteld dat hij bij Saval de kans krijgt zich meer te ontwikkelen richting regelgeving, het behouden van erkenningen, het aanpassen van werkprocessen en het geven van lezingen en presentaties. Uit het door [eiser] ter zitting gestelde begrijpt de kantonrechter evenwel dat de nadruk slechts in de eerste periode van circa één tot drie jaar op voormelde werkzaamheden zal komen te liggen en dat [eiser] vervolgens (of ondertussen) een afdeling voor Saval zal oprichten die vergelijkbaar is aan de afdeling waarover [eiser] bij Chubb teamleider was. Nu ook het salaris van [eiser] bij Saval nagenoeg gelijk is aan het salaris bij Chubb, acht de kantonrechter voorshands niet aannemelijk dat er sprake is van een aanzienlijke positieverbetering.
4.15.
Het belang van [eiser] is in het licht van het voorgaande onvoldoende zwaarwegend om tot schorsing van het concurrentiebeding te kunnen concluderen. Nu [eiser] niet, althans niet gemotiveerd, heeft weersproken dat hij bij Chubb voornamelijk bezig was met het maken van aanbiedingen en in dat kader op de hoogte was van de inkoopprijzen van producten, acht de kantonrechter het hanteren van het concurrentiebeding niet buiten proportie ten opzichte van het doel dat Chubb daarmee wil dienen, te weten bescherming van haar bedrijfsdebiet. De omstandigheid dat Saval niet Securiton maar een andere productlijn van SSG afneemt, zoals [eiser] heeft betoogd, maakt dit niet anders.
Niet aannemelijk is dat het gewenste beschermingsniveau met het door [eiser] (meer) subsidiair gevorderde geografisch beding en/of een relatiebeding kan worden bereikt,
aangezien de naleving daarvan doorgaans moeilijk te controleren is. Onweersproken is voorts dat zowel Chubb als Saval landelijk actief zijn. De primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen worden derhalve afgewezen.
4.16.
Uit het door [eiser] gestelde is niet aannemelijk geworden dat hij niet elders een baan kan vinden of zal kunnen vinden, waardoor hij in zijn levensonderhoud kan voorzien. Ter zitting heeft Chubb verklaard dat zij bereid is om het concurrentiebeding te matigen, in die zin dat het [eiser] is toegestaan om in dienst te treden bij een ander brandbeveiligingsbedrijf, indien dat bedrijf geen producten voert van SSG én indien er een relatiebeding wordt overeenkomt. Zoals hiervoor reeds overwogen heeft Chubb [eiser] bovendien aangeboden om weer bij haar in dienst te treden, welk aanbod in elk geval nog twee weken na de datum van dit vonnis geldig is. Dit brengt mee dat ook de uiterst subsidiaire vordering tot toekenning van een voorschot op de vergoeding gedurende de periode dat [eiser] na beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan het concurrentiebeding gebonden blijft, afgewezen dient te worden.
4.17.
[eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure in conventie aan de zijde van Chubb. Deze kosten worden begroot op
€ 600,-- aan salaris gemachtigde.
Reconventie
4.18.
Chubb heeft in reconventie gevorderd [eiser] te bevelen het concurrentiebeding na te komen en hem te verbieden in dienst te treden bij Saval, één en ander op straffe van de verbeurte van een dwangsom.
4.19.
Gelet op het hiervoor in conventie overwogene, zal het gevorderde bevel tot nakoming van het concurrentiebeding worden toegewezen. Nu [eiser] reeds bij Saval in dienst is getreden, is de vordering om hem dit te verbieden niet toewijsbaar. De kantonrechter zal echter wel het mindere toewijzen, namelijk het verbod om werkzaamheden voor Saval te verrichten.
4.20.
De gevorderde dwangsom wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Vast staat dat [eiser] bij overtreding van het concurrentiebeding reeds een contractueel overeengekomen boete verschuldigd is. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien op grond waarvan daarnaast een dwangsom moet worden toewezen.
4.21.
[eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure in reconventie aan de zijde van Chubb. Deze kosten worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Chubb, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 600,-- aan salaris gemachtigde;
In reconventie:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
gebiedt [eiser] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis tot nakoming van het met Chubb overeengekomen concurrentiebeding;
verbiedt [eiser] om werkzaamheden te verrichten voor Saval;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Chubb, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil;
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2018.