ECLI:NL:RBMNE:2018:4128

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
464805 / HA RK 18-238
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak met verkeersongeval en alcoholgebruik

Op 28 augustus 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot wraking behandeld van een verzoeker in een strafzaak. Het wrakingsverzoek volgde op een regiezitting op 1 augustus 2018, waar de verzoeker, beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval onder invloed van alcohol en THC, getuigen had willen horen en nader onderzoek had willen laten verrichten. De rechtbank had echter de verzoeken van de verzoeker afgewezen, met uitzondering van het onderzoek naar het gebruik van alcohol of drugs door de buschauffeur van de betrokken bus. De verzoeker betwistte de afwijzing van zijn getuigenverzoeken en stelde dat de rechters vooringenomen waren, omdat zij zich baseerden op een verkeersongevallenanalyse die hij betwistte. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 14 augustus 2018, werd de afwijzing van de verzoeken door de rechters verdedigd. Zij stelden dat de afwijzingen voldoende gemotiveerd waren en dat de verzoeker niet in zijn verdedigingsbelang was geschaad. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters. De wrakingskamer concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door de verzoeker waren aangevoerd, geen grond opleverden voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou lijden. Het wrakingsverzoek werd dan ook ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 464805 / HA RK 18-238
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 28 augustus 2018op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
advocaat: mr.C.N.M.G. Starmans.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 augustus 2018 in de zaak met parketnummer 16/707559-16, op welke terechtzitting verzoeker tegen de meervoudige strafkamer, bestaande uit mr. G. Perrick voorzitter, en mr. D. Riani el Achab en mr. B.G.W.P. Heijne als leden (hierna: de rechters) een verzoek tot wraking heeft ingediend;
- de schriftelijke reactie van de rechters.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 14 augustus 2018 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
- mr. Riani el Achab namens de rechters;
- de belanghebbenden [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] .
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
De zitting van 1 augustus 2018 betrof een regiezitting in de strafzaak waarin aan verzoeker ten laste is gelegd dat hij als bestuurder van een auto een verkeersongeval heeft veroorzaakt na voorafgaand gebruik van alcohol/THC, door te snel te rijden, een rood verkeerslicht te negeren en in botsing te komen met een lijnbus, waardoor twee inzittenden van de auto zijn overleden. Verzoeker heeft betwist dat hij te hard zou hebben gereden en dat hij door rood zou zijn gereden. Hij heeft ter zitting van 1 augustus 2018 de rechtbank verzocht 10 getuigen te horen en ten aanzien van drie punten nader onderzoek te verrichten. De getuigen zijn in de pleitnota met de nummers 1 tot en met 10 aangeduid. De getuigen 1 en 2 kunnen volgens verzoeker verklaren over de snelheid van de auto van verzoeker en over het verkeerslicht. Het verzoek om de getuigen 3 tot en met 7 te horen houdt verband met camerabeelden van Rijkswaterstaat waarop mogelijk de toedracht van het ongeval is te zien. Aanleiding daarvoor is een mededeling van getuige 6 die werkzaam is bij Rijkswaterstaat. Daarnaast zouden de getuigen 4 en 5 kunnen verklaren over de verkeerslichten die op de dagen na het ongeval rond het tijdstip van het ongeval oranje knipperden en op dat tijdstip dus niet werkten volgens verzoeker. De getuigen 8 tot en met 10 zijn betrokken bij het technisch onderzoek van het ongeval en het maken van een ‘verkeersongevallenanalyse’. Daarbij gaat het bij de getuigen 8 en 10 om het onderzoek naar het (overschrijven en veiligstellen van) de logbestanden van de verkeerslichten op de plaats van het ongeval. Verder heeft verzoeker de rechtbank gevraagd nader onderzoek te doen naar de camera’s in de buurt van de plaats van het ongeval, in het bijzonder die van Rijkswaterstaat, naar de werking van de verkeerslichten rond hetzelfde tijdstip op de dagen na het ongeval en naar het gebruik van alcohol/drugs door de buschauffeur van de bus waar verzoeker mee in botsing was gekomen. De rechtbank heeft de getuigenverzoeken en de onderzoekwensen afgewezen, met uitzondering van het onderzoek naar het gebruik van alcohol of drugs door de buschauffeur. De rechtbank heeft de afwijzingen als volgt gemotiveerd:
- de getuigenverklaringen van de getuigen 1 en 2 zijn kort na het ongeluk afgelegd en deze verklaringen worden door elkaar en door de verkeersongevallenanalyse ondersteund;
- getuige 3 heeft tegenover de politie niets over de snelheid van de bus verklaard. Ook dit getuigenverzoek zal, mede gelet op de verkeersongevallenanalyse worden afgewezen;
- hetgeen getuigen 4, 5 en 7 zouden kunnen verklaren gaat over whatsappberichten die door getuige 6, de medewerker van Rijkswaterstaat zouden zijn gestuurd. Getuige 6 zou blijkens die berichten camerabeelden van Rijkswaterstaat van het ongeval hebben gezien. In het dossier zit op pagina 142 een proces-verbaal waaruit blijkt dat er door Rijkswaterstaat geen camerabeelden zijn gemaakt. Getuige 6 heeft zijn rol wellicht interessanter gemaakt dan deze daadwerkelijk was. Gelet op het niet bestaan van de camerabeelden bestaat er geen aanleiding de getuigen 4 tot en met 7 te horen;
- over de getuigenverzoeken 8 tot en met 10 heeft de rechtbank beslist dat met het opmaken van een aanvullend proces-verbaal kan worden volstaan. De rechtbank heeft geconstateerd dat in het dossier op verschillende plekken uitleg wordt gegeven over het al dan niet overschrijven van de logbestanden. De rechtbank geeft de opdracht om één aanvullend proces-verbaal op te maken waarin een overzicht wordt gegeven van de bevindingen over het al of niet overschrijven van de logbestanden.
- de rechtbank is van oordeel dat geen aanvullend proces-verbaal behoeft te worden gemaakt over de in het onderzoek vermelde storingen. Uit het dossier blijkt dat deze storing geen betrekking hebben op de verkeerslichten in de rijrichting van de auto van verzoeker of de rijrichting van de bus
- een nader onderzoek naar camerabeelden van Rijkswaterstaat heeft de rechtbank afgewezen, omdat uit het dossier blijkt dat er van het ongeval geen camerabeelden van Rijkswaterstaat bestaan. De rechtbank geeft wel opdracht om een aanvullend proces-verbaal op te stellen over de mogelijke aanwezigheid van andere camera’s en indien er andere camera’s blijken te zijn en er beelden van die camera’s beschikbaar zijn, zullen deze aan het dossier moeten worden toegevoegd,
- bij de afwijzing van het verzoek om nader onderzoek te verrichten naar de werking van de verkeerslichten heeft de rechtbank er op gewezen dat het gaat om de werking van de verkeerslichten ten tijde van het ongeval, waarover zich in het dossier een uitgebreide analyse bevindt.
2.2.
Verzoeker heeft ter zitting van 1 augustus 2018 naar voren gebracht dat het wrakingsverzoek niet ziet op de afwijzing van de getuigenverzoeken, maar op de motivering daarvan. Verzoeker heeft in dat verband toegelicht dat de rechtbank de verkeersongevallenanalyse bij haar motivering heeft gebruikt, terwijl die door verzoeker wordt betwist. Het afwijzen van getuige 6 baseert de rechtbank erop dat deze getuige zijn rol mogelijk interessanter heeft gemaakt. Het verzoek om getuige 3 te horen is afgewezen omdat zij niets over de snelheid van de bus heeft verklaard, maar deze getuige heeft later tegenover derden daar juist wel over verklaard. Ook bij de afwijzing van deze getuige heeft de rechtbank de verkeersongevallenanalyse betrokken, ondanks de betwisting van de juistheid daarvan door verzoeker. Volgens verzoeker gaat de rechtbank uit van de stukken die in het dossier zitten en staat zij niet open voor het opnemen van nieuwe informatie. Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker zijn verzoek toegelicht en daarbij geconcludeerd dat de rechtbank door bij het afwijzen van zijn verzoeken gebruik te maken van gegevens die door verzoeker zijn betwist, kennelijk al het standpunt heeft ingenomen dat verzoeker met een veel te hoge snelheid heeft gereden en dat het verkeerslicht voor hem op rood heeft gestaan. Daarmee geven de rechters blijk van vooringenomenheid. Verder heeft verzoeker ter zitting van de wrakingskamer uitvoerig toegelicht waarom de beslissingen om zijn verzoeken af te wijzen ook inhoudelijk onjuist zijn.
2.3.
De rechters hebben niet in de wraking berust. In hun schriftelijke reactie stellen zij zich op het standpunt dat verzoeker door de afwijzing niet in zijn verdedigingsbelang is geschaad en dat de afwijzing van de verzoeken voldoende is gemotiveerd. Zij verwijzen daartoe naar hetgeen in het proces-verbaal van de zitting van 1 augustus 2018 is vermeld. De rechters hebben benadrukt dat de beslissingen die zij op de verzoeken hebben genomen niet zijn gebaseerd op door hen reeds vastgestelde feiten of op een reeds door hen gevormd oordeel over vragen die pas aan de orde dienen te komen bij de eindbeslissing. De rechters hebben erop gewezen dat de punten waarop verzoeker de uitkomsten van de ongevallenanalyse had betwist voor een deel werden beantwoord in het proces-verbaal en dat de afwijzing van de verzoeken niet uitsluitend waren gebaseerd op de ongevallenanalyse, maar dat daarbij ook andere aspecten zijn betrokken, zoals de constatering dat de getuigenverklaringen met elkaar overeenkomen. Dat over de datering van het technisch onderzoek nog een aanvullend proces-verbaal moest worden gemaakt door de politie, maakt volgens de rechters niet dat zij de verkeersongevallenanalyse niet konden gebruiken bij de beoordeling van de verzoeken. Ter zitting van de wrakingskamer is namens de rechters naar voren gebracht dat weliswaar is gezegd dat getuige 6 wellicht zijn rol wat belangrijker heeft gemaakt, maar dat de reden om het punt van de camerabeelden niet verder uit te zoeken was dat uit het dossier was gebleken dat er geen camera’s van Rijkswaterstaat aanwezig waren op de plaats van het ongeval. De verzoeken zijn bezien in het licht van de inhoud van het gehele strafdossier. Het feit dat verzoeker de verkeersongevallenanalyse heeft betwist was onvoldoende reden om dit rapport niet te gebruiken bij de beoordeling van de verzoeken. Daarbij hebben de rechters ook betrokken dat de betwisting door verzoeker enkele niet inhoudelijke punten betrof, en summier was onderbouwd en dat ook de verzoeken summier waren gemotiveerd.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechters tegenover verzoeker is niet gesteld of gebleken.
3.4.
De beslissing om een getuige al of niet te horen is een procesbeslissing. Dit geldt ook voor het al of niet honoreren van een verzoek tot het doen van een nader onderzoek. Of een dergelijke beslissing juist is, of voldoet aan alle aan een dergelijk besluit te stellen (motiverings)eisen, kan niet door de wrakingskamer worden beoordeeld. Het is niet aan de wrakingskamer om de rechterlijke waardering die ten grondslag ligt aan de beslissingen inhoudelijk te toetsen. Dat kan worden voorgelegd aan de hoger beroepsinstantie. Alleen indien een beslissing of de daaraan ten grondslag gelegde motivering zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor de conclusie dat de rechters ten opzichte van verzoeker vooringenomen zijn, of althans dat de bij verzoeker bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer dient dus te beoordelen of de beslissingen van de rechters zo onbegrijpelijk zijn, dat deze niet anders kunnen worden uitgelegd dan dat deze zijn ingegeven door vooringenomenheid.
3.5.
Van onbegrijpelijke beslissingen als hiervoor bedoeld is geen sprake. De rechters hebben uiteengezet dat zij de verzoeken hebben bezien in het licht van het gehele strafdossier en zij hebben toegelicht welke afwegingen zij bij hun beslissing tot afwijzing van de verzoeken hebben gemaakt. Zij hebben deze afwijzingsgronden ook ter zitting van 1 augustus 2018 aan verzoeker meegedeeld. De wrakingskamer verwijst naar hetgeen hierover vermeld is onder 1.3. De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissingen, noch de daarbij door de rechters gemaakte afwegingen tot het oordeel leiden dat sprake moet zijn van vooringenomenheid. De wrakingskamer merkt daarbij nog het volgende op. Zij heeft niet kunnen vaststellen dat de rechters een of meer onderdelen van het strafdossier reeds als bewijsmiddel in het licht van artikel 350 Sv. gewaardeerd hebben. Verwijzing naar die onderdelen bij de motivering van voornoemde procesbeslissingen brengt dat namelijk niet mee.
3.6.
De conclusie is dat de feiten en omstandigheden die ten grondslag zijn gelegd aan het wrakingsverzoek geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke partijdigheid schade zou lijden. De wrakingskamer zal daarom het wrakingsverzoek ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechters, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling straf- familie- en jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16/707559-16 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, en mr. G.J.J.M. Essink en mr. N.E.M. Kranenbroek als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2018.
De voorzitter en mr. Essink zijn verhinderd te tekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.