ECLI:NL:RBMNE:2018:4107

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
465181 / HA RK 18-247
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kinderrechter in omgangszaak

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 augustus 2018 een beslissing genomen op het verzoek tot wraking van mr. M.A.A. Meer-Siebers, de behandelend kinderrechter in een zaak betreffende de omgangsregeling van de minderjarige dochter van verzoekster en de vader. Het wrakingsverzoek is ingediend door verzoekster op 7 augustus 2018, naar aanleiding van een zitting op 6 augustus 2018 waarbij de vader niet aanwezig was. Verzoekster heeft aangevoerd dat de rechter in strijd met het procesreglement stukken van de vader heeft achtergehouden en dat er sprake is van vooringenomenheid van de rechter ten opzichte van haar. De rechter heeft echter toegelicht dat het hier gaat om een informele rechtsingang voor minderjarigen en dat zij geen kennis mag nemen van eerdere procedures. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectieve grond is voor de vrees van partijdigheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en de procedure in de oorspronkelijke stand voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken op 28 augustus 2018.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 465181 / HA RK 18-247
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 28 augustus 2018
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres
(verder te noemen: verzoekster),

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek tot wraking bij e-mail van 7 augustus 2018,
- de schriftelijke reactie van de rechter.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 14 augustus 2018 met gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verzoekster verschenen. De rechter is met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen. De belanghebbende [belanghebbende] (hierna: de vader) is niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. M.A.A. Meer-Siebers als behandelend kinderrechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer C/16/462840/ FL RK 18-1319, betreffende een verzoek van de minderjarige dochter van verzoekster en de vader, tot toepassing van de informele rechtsingang van artikel 1:253a juncto artikel 1:377g BW. De rechter heeft op 9 juli 2018 met de dochter gesproken en heeft de ouders op laten roepen voor een gesprek op 6 augustus 2018. Verzoekster was op die dag verschenen, de vader was met bericht van verhindering niet verschenen. De rechter heeft ter zitting besloten dat er een nieuw gesprek zou plaatsvinden waarbij verzoekster en de vader worden opgeroepen. Van de zitting van 6 augustus 2018 is een proces-verbaal opgemaakt.
2.2.
Verzoekster heeft aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter in strijd met het procesreglement moedwillig stukken van de vader heeft achtergehouden. Het gaat om het e-mailbericht van de vader dat hij niet ter zitting zal verschijnen. Verzoekster vindt het onbegrijpelijk dat zij ter zitting van de rechter heeft moeten vernemen dat de vader, na het zelf starten van jarenlange procedures en de uiteindelijke onderlinge overeenstemming tussen de ouders, nu stelt dat hij geen energie meer heeft om naar de zitting te komen. De rechter heeft de vader niet beperkt in zijn ongewenste gedrag en het in geheim corresponderen. Dit duidt volgens verzoekster op vooringenomenheid van de rechter ten opzichte van haar. Verder heeft de rechter volgens verzoekster gezegd dat de omgangsregeling iets is tussen vader en dochter en niet iets tussen ouders. Met deze gedachtegang handelt de rechter in strijd met het belang van het kind. Mogelijk is er bij de rechter sprake van empathie voor de man, hetgeen de schijn van vooringenomenheid en partijdigheid oproept. De rechter kan volgens verzoekster ook geen deugdelijke beslissing nemen, omdat zij geen kennis heeft van het gehele dossier. De rechter gaat daarmee voorbij aan hetgeen de ouders samen zijn overeengekomen over de omgang en alles wat daarbij speelt en heeft gespeeld.
2.3.
De rechter heeft toegelicht dat het hier gaat om de informele rechtsingang voor minderjaren op grond waarvan de rechter, ambtshalve naar aanleiding van een verzoek van een minderjarige een beslissing kan nemen over, onder andere, omgang. De rechter heeft in dat kader op 9 juli 2018 een gesprek gehad met de dochter. Na dit gesprek met de dochter heeft de rechter er voor gekozen beide ouders uit te nodigen voor een gesprek. De vader heeft in een e-mail meegedeeld dat hij niet aanwezig zal zijn in verband met vakantie en dat hij ook niet om een nieuwe datum verzoekt. Op de zitting van 6 augustus 2018 heeft de rechter, nadat verzoekster haar standpunt had toegelicht, gezegd dat zij het jammer vond dat de vader niet aanwezig was omdat het hier gaat om een probleem dat speelt tijdens de omgang tussen hem en de dochter en dat zij dat graag met hem zou willen bespreken. Om die reden heeft zij besloten dat zij de vader nog een keer gaat oproepen voor een gesprek. Volgens de rechter is er geen sprake van achterhouden van stukken door haar. Er is slechts de e-mail van de vader dat hij niet komt en deze e-mail heeft zij ter zitting besproken. Er is ook geen schending van hoor en wederhoor. Beide ouders zijn uitgenodigd voor het gesprek en beide ouders zullen opnieuw worden uitgenodigd. Verder heeft de rechter naar voren gebracht dat zij niet heeft gesteld dat de omgangsregeling slechts iets is tussen vader en dochter, maar dat het probleem waarmee de dochter kampt ziet op de relatie tussen haar en haar vader en dat zij het daarom jammer vond dat de vader er niet was en dat zij het belangrijk vond nog eens te proberen om daarover in gesprek te gaan. Over het bezwaar van verzoekster dat zij niet bekend is met het hele dossier in de zaak tussen verzoekster en de vader, heeft de rechter opgemerkt dat de informele rechtsingang van de minderjarige een aparte procedure betreft, waarbij de rechter niet ambtshalve acht mag slaan op wat zich in eerdere procedures heeft afgespeeld.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Artikel 37 lid 1 bepaalt dat het wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden en lid 3 van dit artikel bepaalt dat alle feiten en omstandigheden die tot wraking kunnen leiden tegelijk moeten worden voorgedragen.
3.2.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoekster in aanvulling op de wrakingsgronden naar voren gebracht dat de rechter de knoop had moeten doorhakken en op grond van hetgeen haar ter zitting van 6 augustus 2018 bekend was geworden, een beslissing had moeten nemen. Door dat niet te doen geeft zij er blijk van mee te gaan met de emoties en het traineren van de vader. Verder heeft verzoekster ter zitting van de wrakingskamer gesteld dat zij, door de beslissing van de rechter om de vader na de zitting alsnog de kans te bieden om te worden gehoord, in een nadeliger positie is gebracht, omdat de vader nu bekend is met het standpunt dat verzoekster ter zitting heeft verwoord. De wrakingskamer laat deze aanvulling op de wrakingsgronden buiten beschouwing, wegens strijd met het bepaalde in artikel 37 lid 1 en artikel 37 lid 3 Rv. Deze feiten en omstandigheden waren verzoekster bekend op het moment dat zij haar wrakingsverzoek deed. Zij had deze bezwaren tegelijkertijd met de andere wrakingsgronden in haar e-mail van 7 augustus 2018 kunnen vermelden.
3.3.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.4.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoekster is niet gesteld of gebleken.
3.5.
Het feit dat de e-mail van de vader niet is doorgezonden aan verzoekster is onvoldoende reden om aan te kunnen nemen dat de rechter vooringenomen is. Verzoekster heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan geoordeeld kan worden dat het niet doorzenden van de e-mail van de vader is ingegeven door vooringenomenheid van de rechter ten opzichte van verzoekster. De rechter heeft de inhoud van de e-mail ter zitting besproken, dus van geheimhouding van een stuk is geen sprake. Daar komt bij dat uit het proces-verbaal van de zitting van 6 augustus 2018 blijkt dat verzoekster op dat moment de door de rechter gegeven samenvatting van de e-mail voor kennisgeving heeft aangenomen en geen bezwaar heeft gemaakt tegen het feit dat zij daarvan geen afschrift heeft ontvangen.
3.6.
Het betoog van verzoekster dat de rechter er ten onrechte vanuit is gegaan dat de omgangsregeling iets is tussen vader en dochter, kan evenmin leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek. Uit de toelichting van de rechter blijkt dat zij heeft bedoeld te zeggen dat het bij het verzoek dat de dochter heeft ingediend gaat om de problemen die zij ervaart in de relatie met haar vader. Zoals blijkt uit het proces-verbaal heeft de rechter ook dit punt ter zitting duidelijk gemaakt. Deze benadering van de rechter biedt geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat de rechter vooringenomen of niet onpartijdig zou zijn. Dat zij van mening is dat in beginsel beide ouders moeten worden betrokken bij de omgangsregeling blijkt ook uit het feit dat zij beide ouders wenst te horen.
3.7.
Omdat de informele rechtsgang van de minderjarige een afzonderlijke procedure met, zo ziet de wrakingskamer, een eigen dossier is, waarbij geen acht wordt geslagen op wat zich in eerdere procedures heeft afgespeeld, is ook het feit dat de rechter geen kennis heeft van een of meer andere, de omgangsregeling rakende rechtbankdossiers, geen grond om de rechter te wraken.
3.8.
De conclusie is dat de feiten en omstandigheden die ten grondslag zijn gelegd aan het wrakingsverzoek geen grond opleveren voor het oordeel dat er sprake is van vooringenomenheid van de rechter, of dat de vrees van verzoekster voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civielrecht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/462840dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, en mr. A. van Dijk en mr. N.E.M. Kranenbroek als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2018.
de griffier mr. N.E.M. Kranenbroek
De voorzitter van de wrakingskamer en mr. Van Dijk zijn verhinderd deze beslissing te tekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open