4.3.2De bewijsmiddelen
De verklaring van verdachte, afgelegd te terechtzitting van 14 augustus 2018, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Ik heb eerder bij [naam zorginstelling] gewerkt als vrijwilliger. Zij hebben mij de code gegeven om de gesloten afdeling op te gaan. Ik weet dat daar ook mensen met dementie verblijven. Ik kwam mevrouw [slachtoffer] tegen in de huiskamer, ik herkende haar van eerder. Ik ben met haar met de rolstoel gaan lopen. Het klopt niet dat ik op haar balkon stond, ik heb daar geen sleutel van. De in de tenlastelegging genoemde handelingen heb ik met mevrouw [slachtoffer] verricht, behalve het aftrekken door haar. Ik heb met mevrouw [slachtoffer] afgesproken dat wij niets tegen anderen zouden zeggen zodat niemand het zou weten.
Een proces-verbaal beschrijving camerabeelden verdachte [verdachte] d.d. 10 maart 2018, dossierpagina’s 124 t/m 126, inhoudende – zakelijk weergegeven – de bevindingen van [verbalisant]:
Na de aanhouding werd bij verdachte [verdachte] onder andere inbeslaggenomen een handcamera (…). Er werden twee simcards aangetroffen, één in de camera en één in een sok van verdachte [verdachte]. (…) De simcard welke in de sok van verdachte aangetroffen was (…). Filmbeelden van deze simcard werden veiliggesteld. (…) Op deze door mij, [verbalisant], uitgekeken film beelden is te zien dat er seksueel contact is tussen verdachte [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer] (…).Met haar rechterhand houdt [slachtoffer] de penis van verdachte [verdachte] vast. De linkerhand van verdachte ‘rust’ op de rechterpols van [slachtoffer]. (…) Op de bewegende beelden is te zien dat [slachtoffer], met haar rechterhand om de penis van verdachte, trekkende bewegingen maakt.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 12 maart 2018, dossierpagina’s 90 t/m 96, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van [getuige 1]:
V: Je hebt verteld dat jouw functie eerst verantwoordelijk verzorgende is. Dat je (…) aanspreekpunt bent voor familie, psycholoog en anderen die bezig zijn met zorg van die bewoner. Klopt dat? A: Klopt. (…)
V: Ik begrijp dus dat mw. [slachtoffer] in 2008 op de gesloten afdeling [afdeling], gevestigd op de 2e verdieping van het verzorgingtehuis, is komen wonen. Klopt dat?(…) A: Ja, het is geen verzorgingstehuis, het is een verpleeghuis.
V: Hoe is zij verbaal naar derden? A: Zij kan daarin ontremd zijn, zij is altijd vriendelijk, ze geeft heel veel complimentjes (…).Zij heeft geen besef wat zij zegt (…).
V: Als je haar iets vraagt en/of zegt te doen, hoe reageert zij dan? A: Ze is heel meegaand, ze gaat het gelijk doen.
V: Zegt mw. [slachtoffer] wel eens nee op iets, wat jij weet? A: Nee, ze gaat overal in mee.
A: Nee, ze weet wel in welke gang haar kamer is, maar kan niet specifiek naar haar eigen kamer gaan.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 16 maart 2018, dossierpagina’s 9 t/m 16, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van [getuige 2]:
O: Jij hebt eerder verklaard dat jij als welzijnsmedewerkster werkzaam bij [naam zorginstelling] bent.
A: Ja.
A: Mevrouw is heeft geen grip op wat zij zegt en doet. (…)
V: Welke symptomen heeft mevr. [slachtoffer]? (…)
A: (…) Je moet echt grenzen aangeven.
Een geschrift zijnde een medische verklaring betreffende [slachtoffer] d.d. 6 november 2012, dossierpagina 118, voor zover inhoudende:
Hierbij verklaart ondergetekende (…) dat mevrouw [slachtoffer] (…) op grond van reeds lang bestaande cognitieve functiestoornissen niet meer in staat is om zakelijke belangen
ten volle en naar behoren te behartigen. Patiënte dient in dit opzicht als handelings- en wilsonbekwaam te worden beschouwd.
Een geschrift zijnde een beschikking tot onderbewindstelling betreffende [slachtoffer] d.d. 21 januari 2013, dossierpagina 119, voor zover inhoudende:
De kantonrechter heeft rechthebbende niet gehoord, omdat uit de stukken voldoende blijkt
dat rechthebbende niet in staat is haar mening kenbaar te maken.
Een geschrift zijnde een samenvatting medische gegevens betreffende [slachtoffer] d.d. 6 november 2012, dossierpagina 120, voor zover inhoudende:
Reden van Inschrijving (opname in) psychogeriatrische instelling per 29-10-2003
toegenomen zorgbehoefte
Medische voorgeschiedenis
(…)
2002 CVA
2002 Vasculaire dementie
1983 CVA
4.3.3Bewijsoverwegingen
4.3.3.1 Achtergrond strafbaarstelling artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)
De wetgever heeft bij de invoering van de strafbaarstelling van ontucht met een wilsonbekwame, zoals opgenomen in artikel 247 Sr, een balans gezocht tussen aan de ene kant de bescherming van kwetsbare burgers zoals personen met een geestelijk stoornis, of gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens, en aan de andere kant hun vrijheid om aan eigen seksuele verlangens uitdrukking te geven. Dat blijkt uit de wetsgeschiedenis behorende bij voornoemd artikel, Kamerstukken Tweede Kamer, 1988-1989, 20 930, nr. 5. Seksuele handelingen met een geestelijk gestoorde zijn niet strafbaar, tenzij die persoon als gevolg van de gebrekkige ontwikkeling van zijn/haar geestvermogens niet of onvolkomen in staat is zijn/haar wil daaromtrent te bepalen, kenbaar te maken of weerstand daartegen te bieden. Bij de bepaling of hiervan sprake is gaat het om een relatief onvermogen, te weten een onvermogen om in een specifieke situatie zijn/haar wil te bepalen. Dit vergt een beoordeling aan de hand van alle omstandigheden van het geval, waarbij bijvoorbeeld het al dan niet bestaan van een ongelijke machtsverhouding als ook het beroep van een verdachte een rol kan spelen. Verder is voor een strafbaarstelling vereist dat degene die de seksuele handelingen verricht wist dat de geestelijk gestoorde – kort gezegd – zijn/haar wil daaromtrent niet of onvolkomen kon bepalen, kon kenbaar maken of weerstand kon bieden.
4.3.3.2 De gepleegde seksuele handelingen
De rechtbank acht, gelet op het dossier en de bekennende verklaring van verdachte daaromtrent, bewezen dat verdachte de ten laste gelegde seksuele handelingen met [slachtoffer] heeft verricht.
4.3.3.3 De geestvermogens van [slachtoffer]
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat op basis van het dossier onvoldoende vaststaat dat [slachtoffer] leed aan een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens. De bij [slachtoffer] reeds langere tijd bestaande cognitieve functiestoornissen en vastgestelde vasculaire dementie, maakt volgens de raadsman niet dat zij niet of onvolkomen in staat was haar wil omtrent de seksuele handelingen te bepalen. De raadsman heeft in dat kader aangevoerd dat de seksuele contacten met instemming van [slachtoffer] plaatsvonden en dat zij wel degelijk in staat was haar wil aangaande die contacten kenbaar te maken.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen bewezen dat
[slachtoffer] ten tijde van het plaatsvinden van de ontuchtige handelingen lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens. Uit de verklaringen van de specialisten ouderengeneeskunde [A] en [B] en de haar verzorgende welzijnsmedewerkers blijkt het volgende. Zij heeft op de leeftijd van 38 jaar een hersenbloeding gehad en onder meer als gevolg hiervan lijdt zij sinds 2002 aan vasculaire dementie. Zij is naar derden ontremd en kan moeilijk haar grenzen aangeven. Dit kenmerkt zich onder meer in het continu geven van complimenten aan anderen, zowel mannen als vrouwen, hetgeen niet bewust wordt gedaan maar wordt beschreven als een automatisme waarbij de woorden veelvuldig worden herhaald.
De gebrekkige ontwikkeling vindt voorts steun in het beeld dat van haar naar voren komt uit de uitgebreide beschrijving van het functioneren van [slachtoffer] door haar direct verzorgenden. De rechtbank gaat ervan uit dat hetgeen hiervoor is weergegeven omtrent haar beperkingen en functioneren ook geldt op seksueel gebied. Er is immers geen aanleiding te veronderstellen dat dit juist op seksueel gebied anders zou zijn.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande bewezen dat [slachtoffer] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens lijdt dat zij in de onderhavige situatie – te weten in relatie tot verdachte – niet of onvolkomen in staat was om haar wil omtrent het ondergaan van of meewerken aan seksuele handelingen te bepalen, kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
4.3.3.4 De wetenschap van verdachte
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte wist dat [slachtoffer] ten aanzien van de seksuele contacten – kort gezegd – wilsonbekwaam was.
De verdediging heeft bepleit dat op basis van het dossier onvoldoende vaststaat dat verdachte wetenschap had van het feit dat [slachtoffer] niet in staat was om haar wil te bepalen betreffende het seksuele contact. De raadsman voert hiertoe aan dat [slachtoffer] goed met verdachte kon communiceren, met hem flirtte en gedeeltelijke instemming gaf voor de verrichtte handelingen. Daarnaast benadrukt de raadsman dat uit psychologisch onderzoek naar verdachte blijkt dat hij over een zeer beperkt beoordelingsvermogen beschikt, waardoor hij niet had kunnen weten of begrijpen dat [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil te bepalen.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de medische informatie van mevrouw [slachtoffer] vloeit voort dat zij in 1983 een hersenbloeding heeft gehad. Ten gevolge hiervan, en onder andere diabetes mellitus, is bij haar vasculaire dementie vastgesteld. Uit de samenvatting medische gegevens d.d. 2012 blijkt dat zij sinds 2003 een toenemende zorgbehoefte heeft en zij is in 2013 onder bewind gesteld waarbij de kantonrechter in de beschikking overweegt dat zij niet is gehoord omdat voldoende blijkt dat zij niet in staat is haar mening kenbaar te maken. In de, ten behoeve van de onderhavige zaak, opgevraagde medische gegevens wordt het medische beeld bevestigd en gesteld dat zij sinds 1992 op een gesloten BOPZ-afdeling in verpleeghuis [naam zorginstelling] woont.
Verdachte heeft gedurende langere tijd als vrijwilliger op de gesloten afdeling gewerkt waar [slachtoffer] verblijft. Hij verklaart dat hij haar kent van deze periode op de afdeling en dat dit een gesloten afdeling betreft. Verdachte stelt dat hij wist dat dit een afdeling was waar personen met vasculaire dementie verblijven en welke beperkingen bij deze aandoening horen, maar dat hij, in tegenstelling tot de andere haar direct verzorgende welzijnsmedewerkers, niet dacht dat [slachtoffer] leed aan vasculaire dementie.
De verklaring van verdachte omtrent het gebeurde en het geestelijke vermogen van [slachtoffer] acht de rechtbank onaannemelijk, nu deze niet alleen geen steun vindt in de beschreven feitelijke gang van zaken, maar deze ook op essentiële punten wordt tegengesproken door meerdere getuigen.
Het feit dat verdachte de seksuele handelingen ook gefilmd heeft, maakt dat de rechtbank ernstig twijfelt over de door hem gestelde motieven om het verpleeghuis te bezoeken.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte wist dat er bij [slachtoffer] sprake was van een geestelijke stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van haar geestesvermogens en dat zij daardoor onvolkomen in staat was om haar wil omtrent het ondergaan van of meewerken aan seksuele handelingen te bepalen, kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder bewezen is verklaard.
Voor het overige vinden de verweren van de raadsman hun weerlegging in de voornoemde bewijsmiddelen.