Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[veroodeelde] ,
- veroordeelde;
- de raadsvrouw van veroordeelde, mr. D.G. Nagel, advocaat te Almere;
- de officier van justitie, mr. A.M.V.C. Fellinger.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 augustus 2018 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de omzetting van zijn taakstraf. De veroordeelde, geboren in 1994, had een taakstraf van 160 uren opgelegd gekregen, met een vervangende hechtenis van 71 dagen. Het bezwaarschrift was ingediend op 17 juli 2018, na een kennisgeving van de officier van justitie op 3 juli 2018. De rechtbank heeft op 10 augustus 2018 een openbare zitting gehouden, waar zowel de veroordeelde als zijn raadsvrouw, mr. D.G. Nagel, en de officier van justitie, mr. A.M.V.C. Fellinger, aanwezig waren.
De officier van justitie stelde dat het bezwaarschrift ongegrond verklaard moest worden, omdat er geen nieuwe omstandigheden waren die de situatie van de veroordeelde zouden rechtvaardigen. De veroordeelde had meerdere kansen gekregen om zijn taakstraf uit te voeren, maar was herhaaldelijk niet verschenen en had zich niet aan de afspraken gehouden. De verdediging pleitte voor gegrondverklaring van het bezwaarschrift, met de argumentatie dat de veroordeelde na zijn detentie geen inkomen en huisvesting had, wat zijn situatie bemoeilijkte.
De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde niet voldoende had aangetoond dat hij in staat was om de taakstraf alsnog naar behoren uit te voeren. Ondanks positieve signalen van een reclasseringsinstantie, was er onvoldoende vertrouwen dat de veroordeelde zijn taakstraf zou kunnen voltooien, vooral gezien de lopende verdenking van een zedendelict. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift ongegrond en bevestigde de beslissing van de officier van justitie om de vervangende hechtenis van 71 dagen ten uitvoer te leggen.