ECLI:NL:RBMNE:2018:4030

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
24 augustus 2018
Zaaknummer
C/16/452893 / HA ZA 18-6
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake serviceovereenkomst voor onderhoud bedrijfswagens en bevoegdheid van vennoten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen MAN Financial Services B.V. en een vennootschap onder firma, aangeduid als [gedaagde 1 CS]. De eiseres, MAN Financial Services, vorderde betaling van een bedrag van € 26.506,86 aan hoofdsom en € 1.040,07 aan buitengerechtelijke incassokosten, als gevolg van beëindigde serviceovereenkomsten voor het onderhoud van bedrijfswagens. De overeenkomsten waren oorspronkelijk niet met MAN Financial Services gesloten, maar de eiseres stelde dat zij deze had overgenomen van MAN Truck & Bus B.V. De rechtbank heeft onderzocht of er sprake was van een rechtsgeldige overname van de contracten en of de gedaagden, die samen [gedaagde 1 CS] worden genoemd, bevoegd waren om de vennootschap te vertegenwoordigen.

De rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet voldoende concreet hadden betwist dat MAN Financial Services de contracten had overgenomen. Bovendien werd vastgesteld dat de gedaagden, ondanks hun verweer, niet hadden aangetoond dat de ondertekening van de contracten door [gedaagde 2] niet rechtsgeldig was. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de betaling van de vordering van MAN Financial Services, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden eveneens aan de zijde van de eiseres toegewezen.

De rechtbank heeft de vordering van MAN Financial Services in zijn geheel toegewezen en de gedaagden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, met rente en kosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de eiseres het vonnis kan laten uitvoeren, ook als de gedaagden in hoger beroep gaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/452893 / HA ZA 18-6
Vonnis van 29 augustus 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAN FINANCIAL SERVICES B.V.,
gevestigd in Amersfoort,
eiseres,
advocaat mr. F. Penders in Amsterdam,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde 1] V.O.F.,
2.
[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
allen gevestigd dan wel wonend in [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. C.A. Gobbens in Breda.
Eiseres zal hierna MAN Financial Services genoemd worden. Gedaagden zullen samen [gedaagde 1 CS] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdheid;
  • de beslissing van de rolrechter tot verval van recht om te antwoorden in het incident;
  • het incidentele vonnis van 22 november 2017, waarin de zaak verwezen is naar deze rechtbank;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek;
  • de akte met nadere producties van MAN Financial Services;
  • de antwoordakte van [gedaagde 1 CS] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
[gedaagde 1 CS] heeft met MAN Nederland Dealer B.V. dan wel MAN Truck & Bus B.V. serviceovereenkomsten gesloten voor het onderhoud van bedrijfswagens. Bij het sluiten van zo’n overeenkomst wordt op basis van de verwachte onderhoudskosten een maandtarief afgesproken; bij beëindiging wordt een eindafrekening gemaakt op basis van de daadwerkelijk gemaakte kosten. In deze zaak gaat het om de contracten met nummer [nummer] van 7 juni 2013 voor de wagen met kenteken [kenteken] en nummer [nummer] van 3 juni 2014 voor de wagen [kenteken] . De overeenkomsten zijn beëindigd vanwege betalingsachterstanden.
2.2.
MAN Financial Services vordert nu van [gedaagde 1 CS] betaling van € 26.506,86 aan hoofdsom (het saldo van de facturen voor de eindafrekeningen) en € 1.040,07 aan buitengerechtelijke incassokosten, met rente en kosten.
2.3.
De overeenkomsten zijn oorspronkelijk niet gesloten met MAN Financial Services. MAN Financial Services stelt dat zij het servicecontract van MAN Truck & Bus heeft overgenomen, zoals bedoeld in artikel 6:159 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW):
Een partij bij een overeenkomst kan haar rechtsverhouding tot de wederpartij met medewerking van deze laatste overdragen aan een derde bij een tussen haar en de derde opgemaakte akte.
Als onderbouwing is (een gedeelte van) een ‘Asset Purchase Agreement’ overgelegd en een brief van 18 december 2014 van MAN Truck & Bus en MAN Financial Services, met een mededeling van de overname aan klanten en relaties en een verzoek aan degenen die niet instemmen met de overname om dat binnen 14 dagen kenbaar te maken. De ‘Asset Purchase Agreement’ is inderdaad niet volledig overgelegd, en de namen en handtekeningen eronder zijn (om onduidelijke redenen) onleesbaar gemaakt. Op de bijlage bij de laatst overgelegde versie zijn echter verschillende contracten van [gedaagde 1 CS] vermeld, en [gedaagde 1 CS] geeft geen concrete redenen waarom hij eraan twijfelt dat MAN Financial Services deze contracten van MAN Truck & Bus heeft overgenomen. Daarmee is deze stelling onvoldoende concreet weersproken.
2.4.
Voor die overname was wel medewerking van [gedaagde 1 CS] nodig. Die hoefde daar niet per definitie uitdrukkelijk mee in te stemmen. Een wederpartij kan ook zonder een expliciete verklaring instemmen met een contractsoverneming. Een verklaring kan immers besloten liggen in een of meer gedragingen, en dus ook in een zwijgen (artikel 3:37 lid 1 BW). Of dat inderdaad zo is, hangt af van de omstandigheden van het individuele geval (Hoge Raad 23 april 1999, NJ 1999/497).
2.5.
Daarbij is op zich niet doorslaggevend dat [gedaagde 1 CS] niet gereageerd heeft op de brief van 18 december 2014, omdat niet vaststaat dat hij die ontvangen heeft. Ook is niet zonder meer voldoende dat hij na de overname facturen kreeg van MAN Financial Services in plaats van MAN Truck & Bus, en dat hij ook aan MAN Financial Services is gaan betalen. Het is echter wel zo dat de contracten inmiddels beëindigd zijn, en dat het alleen nog gaat om een vordering op [gedaagde 1 CS] . Die vordering had MAN Truck & Bus ook aan MAN Financial Services kunnen cederen. Daarvoor was geen medewerking van [gedaagde 1 CS] nodig geweest, maar alleen een mededeling aan hem. In zo’n geval is er minder reden om heel terughoudend te zijn met het aannemen van medewerking. Daarom beschouwt de rechtbank het contract tussen MAN Truck & Bus en [gedaagde 1 CS] – althans de daaruit voortvloeiende vordering op [gedaagde 1 CS] – als overgegaan op MAN Financial Services.
2.6.
De volgende vraag is wie aan de zijde van [gedaagde 1 CS] partij is bij de overeenkomsten. De contracten stonden op naam van de vennootschap onder firma, gedaagde sub 1. Ze zijn ondertekend door [gedaagde 2] , gedaagde sub 2, maar volgens [gedaagde 1 CS] was die niet bevoegd om de VOF te vertegenwoordigen voor een bedrag hoger dan € 10.000, zoals hier aan de orde was.
2.7.
Dat verweer is echter onvoldoende concreet. Ook als [gedaagde 2] niet op grond van het vennootschapscontract bevoegd was om deze contracten te sluiten, kan hij die bevoegdheid gehad hebben op grond van een volmacht, die schriftelijk, mondeling of impliciet verleend kan zijn. Of dat zo was, is onduidelijk. Het is wel zo dat de VOF daarna vrachtwagens heeft aangeboden voor onderhoud aan MAN Tilburg, dat voor MAN Financial Services de servicecontracten uitvoerde, althans dat zij niet verhinderd heeft dat [gedaagde 2] dat deed, en dat de VOF facturen betaald heeft. Ook als [gedaagde 2] feitelijk niet bevoegd was om de overeenkomsten te sluiten, mocht MAN Financial Services op grond van die gedragingen van de VOF redelijkerwijs aannemen dat hij een toereikende volmacht had (artikel 3:61 lid 2 BW), of dat de VOF de rechtshandeling bekrachtigd heeft (artikel 3:69 BW). Dat laatste kan namelijk ook schriftelijk, mondeling of impliciet. Op grond hiervan moet de VOF beschouwd worden als partij bij de overeenkomsten.
2.8.
De servicecontracten staan dus vast, en dat [gedaagde 1 CS] wagens heeft laten onderhouden door MAN Financial Services staat ook vast. Dan de hoogte van de bedragen. MAN Financial Services heeft daarvan een specificatie overgelegd, waar [gedaagde 1 CS] niet op ingaat. Volgens [gedaagde 1 CS] is die specificatie geen bewijs. Dat klopt, maar bewijs is ook pas nodig wanneer een stelling voldoende concreet betwist wordt. De specificatie is weliswaar vrij summier, maar geeft wel van ieder bedrag een datum en een korte aanduiding van de reparatie. Dat zijn voldoende aanknopingspunten voor een meer concrete betwisting. [gedaagde 1 CS] zal toch zelf ook weten wanneer hij de wagen heeft weggebracht en wat er toen (ongeveer) aan de hand was; hij kan dus tenminste in grote lijnen controleren of het klopt, en aangeven wat er volgens hem niet klopt. Omdat hij dat niet doet, is de hoogte van het bedrag onvoldoende weersproken. Ook dit verweer gaat dus niet op.
2.9.
De hoofdsom zal daarom worden toegewezen. Ook de wettelijke handelsrente zal betaald moeten worden. Omdat MAN Financial Services niet toelicht wanneer het verzuim precies is ingetreden, gaat de rente in op de dag van de dagvaarding.
2.10.
MAN Financial Services maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Daarop is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing. Volgens [gedaagde 1 CS] zijn deze kosten tegen beter weten in gemaakt, omdat MAN Financial Services wist dat het bezwaar een principieel karakter had. Daarvoor verwijst hij naar een mail van 13 februari 2017 aan het incassobureau:
Onderstaande zaak loopt nog op een geschil tussen MAN Financial Service en mij.
Hierbij hebben wij echter jullie niet bij nodig, dit weten de mensen aldaar ook.
Daarom raad ik aan inzake, u zelf op afstand te houden, om zo deze zelf op te kunnen lossen.
Dat is niet een mail die inhoudelijk zoveel verduidelijkt dat die MAN Financial Services (of het incassobureau) had moeten weerhouden van verdere actie. Uit de stukken blijkt verder dat er verschillende aanmaningen gestuurd zijn en dat er een betalingsregeling getroffen is; het niet-nakomen daarvan was aanleiding voor het beëindigen van de contracten. Alles bij elkaar heeft MAN Financial Services voldoende onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht die recht geven op een afzonderlijke vergoeding. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het tarief van het Besluit en zal worden toegewezen. Hierover is de gewone wettelijke rente verschuldigd; ook deze gaat in op de dag van de dagvaarding.
2.11.
Omdat [gedaagde 1 CS] de in het ongelijk gesteld wordt, wordt hij ook in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van MAN Financial Services worden begroot op:
- dagvaarding € 88,35
- griffierecht 1.924,00
- salaris advocaat
1.390,00(2,0 punten × tarief € 695,00)
Totaal € 3.402,35

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1 CS] (gedaagden sub 1, 2 en 3) hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan MAN Financial Services € 27.546,93 te betalen, met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (BW) over € 26.506,86 en de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 1.040,07, allebei met ingang van 9 mei 2017;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1 CS] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van MAN Financial Services tot op heden begroot op € 3.402,35, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt [gedaagde 1 CS] – als zij niet binnen veertien dagen na dit vonnis betalen – hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat,
met daarbij, als het vonnis vervolgens aan hen betekend is, de explootkosten en € 82,00 aan salaris advocaat,
alles met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over deze nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening tot de voldoening;
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2018. [1]

Voetnoten

1.type: nig (4123)