In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, is de kantonrechter op 3 januari 2018 tot de conclusie gekomen dat hij zich onbevoegd moet verklaren om van de vordering van ASR Schadeverzekering N.V. kennis te nemen. De zaak betreft een geschil tussen ASR en een gedaagde, die in de hoofdzaak en het incident als eiseres optreedt. ASR vordert een verklaring voor recht dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan, maar de kantonrechter oordeelt dat de vordering van ASR een onbepaalde waarde heeft en dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat deze onder de competentiegrens van € 25.000,-- blijft. De gedaagde heeft verweer gevoerd en vordert dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de handelskamer.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechtsverhouding tussen ASR en de gedaagde voortvloeit uit een ongeval dat de gedaagde op 16 januari 2013 heeft gehad, waarvoor ASR aansprakelijkheid heeft erkend. De kantonrechter concludeert dat de vordering van ASR niet onder de bevoegdheid van de kantonrechter valt en dat de zaak daarom naar de handelskamer moet worden verwezen. De beslissing houdt ook in dat partijen in de vervolgprocedure alleen bij advocaat kunnen procederen en dat de handelskamer zal beslissen over de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste rechtsgang en de noodzaak voor partijen om zich aan de procesregels te houden. ASR wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident, maar de vordering van de gedaagde om ASR te veroordelen tot betaling van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten wordt afgewezen, omdat hiervoor onvoldoende onderbouwing is gegeven.