ECLI:NL:RBMNE:2018:4

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 januari 2018
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
6303827 UC EXPL 17-12054
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de kantonrechter en verwijzing naar de handelskamer in civiele procedure

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, is de kantonrechter op 3 januari 2018 tot de conclusie gekomen dat hij zich onbevoegd moet verklaren om van de vordering van ASR Schadeverzekering N.V. kennis te nemen. De zaak betreft een geschil tussen ASR en een gedaagde, die in de hoofdzaak en het incident als eiseres optreedt. ASR vordert een verklaring voor recht dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan, maar de kantonrechter oordeelt dat de vordering van ASR een onbepaalde waarde heeft en dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat deze onder de competentiegrens van € 25.000,-- blijft. De gedaagde heeft verweer gevoerd en vordert dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de handelskamer.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechtsverhouding tussen ASR en de gedaagde voortvloeit uit een ongeval dat de gedaagde op 16 januari 2013 heeft gehad, waarvoor ASR aansprakelijkheid heeft erkend. De kantonrechter concludeert dat de vordering van ASR niet onder de bevoegdheid van de kantonrechter valt en dat de zaak daarom naar de handelskamer moet worden verwezen. De beslissing houdt ook in dat partijen in de vervolgprocedure alleen bij advocaat kunnen procederen en dat de handelskamer zal beslissen over de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste rechtsgang en de noodzaak voor partijen om zich aan de procesregels te houden. ASR wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident, maar de vordering van de gedaagde om ASR te veroordelen tot betaling van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten wordt afgewezen, omdat hiervoor onvoldoende onderbouwing is gegeven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6303827 UC EXPL 17-12054 T/31668
Vonnis in incident van 3 januari 2018
inzake
de naamloze vennootschap
ASR Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen: ‘ASR’,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
gemachtigde: mr. P.J. klein Gunnewiek,
tegen:
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: ‘ [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] ’,
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident,
gemachtigde: mr. C.C.J. de Koning.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De dagvaarding van 4 september 2017, met producties.
1.2.
De incidentele conclusie strekkende tot onbevoegdheid, tevens conclusie van antwoord in de hoofdzaak.
1.3.
De conclusie van antwoord in het incident.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
ASR vordert bij dagvaarding voor recht te verklaren dat:
1) zij met betaling van € 7.251,12, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, aan haar verplichting ingevolge artikel 6:98 BW jegens [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] heeft voldaan,
2) zij met betaling van € 9.677,72, vermeerderd met een aanvullende betaling van
€ 500,--, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, aan haar verplichting ingevolge artikel 6:96 lid 2 BW jegens (de belangenbehartiger van) [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] heeft voldaan,
3) de kosten van deze procedure worden gecompenseerd in die zin dat ieder der partijen haar eigen kosten draagt.
2.2.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] voert verweer.

3.De vordering in het incident

3.1.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] vordert dat de kantonrechter van de afdeling Civiel recht van deze rechtbank zich onbevoegd verklaart om van deze zaak kennis te nemen en de zaak verwijst naar de handelskamer, met volledige veroordeling van ASR in de proceskosten, begroot op 2 uur tijdsbesteding tegen een uurtarief van € 285,-- te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 21% BTW, zijnde een bedrag van € 731,08.
3.2.
ASR voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 209 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv) wordt eerst beslist op het door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] opgeworpen incident.
4.2.
In artikel 93 Rv staat dat de kantonrechter behandelt en beslist: (a) vorderingen tot
€ 25.000,--, (b) vorderingen van onbepaalde waarde wanneer duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde heeft dan € 25.000,--, (c) zaken over bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst of huurovereenkomst, (d) andere zaken waarvan de wet dit bepaalt.
4.3.
ASR vordert een verklaring voor recht dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan. Dat is in beginsel een vordering van onbepaalde waarde op grond waarvan de kantonrechter niet bevoegd is, tenzij er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering van ASR geen hogere waarde dan € 25.000,-- vertegenwoordigt.
4.4.
ASR stelt dat op basis van de door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] beschikbaar gestelde informatie (medisch en schadetechnisch) de omvang van haar schadevergoedingsplicht tegenover [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] beneden de competentiegrens van € 25.000,-- blijft. Weliswaar stelt [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] dat haar schade hoger is, maar zij onderbouwt dat standpunt volgens ASR niet. ASR meent dat zij gezien het vorenstaande op terechte gronden de procedure aanhangig heeft gemaakt bij de sector kanton.
4.5.
De rechtsverhouding tussen ASR en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] vloeit voort uit het feit dat ASR erkent dat zij aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] op
16 januari 2013 is overkomen. ASR heeft een aantal (schade)betalingen aan [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] gedaan. Het enkele feit dat het totaal bedrag dat ASR tot nu toe aan schade heeft uitgekeerd aan [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] beneden de € 25.000,-- ligt, vormt anders dan ASR meent geen duidelijke aanwijzing dat ook het belang dat met de vordering is gemoeid geen hogere waarde heeft dan € 25.000,--. In dit verband moet betekenis toegekend worden aan het feit dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] stelt dat meer dan voldoende aannemelijk is dat de schade meer beloopt dan € 25.000,00. Het onderliggend geschil overschrijdt daarmee de competentiegrens.
4.6.
Gezien het vorenstaande is de kantonrechter dus niet bevoegd om van de vordering van ASR kennis te nemen. De vordering van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] om de zaak te verwijzen naar de handelskamer van deze rechtbank is daarmee toewijsbaar.
4.7.
Na verwijzing dient de zaak op grond van artikel 74 Rv voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bij de verwijzing bevindt. Bij deze rechtbank is de KEI-wetgeving van toepassing op geschillen die bij de handelskamer aangebracht moeten worden. Die regels houden onder meer in dat digitaal geprocedeerd moet worden en dat zaken niet met een dagvaarding worden ingeleid, maar met een procesinleiding. Deze regels gelden voor alle nieuwe geschillen, maar kunnen niet zonder meer toegepast worden op een zaak die reeds aanhangig is. Dat lijkt immers in strijd met het uitgangspunt dat verwezen moet worden in de stand waarin de zaak zich bij verwijzing bevindt. De zaak wordt daarom naar de handelsrol verwezen, waar beide partijen een advocaat moeten stellen. Daarna wordt de procedure in beginsel in de huidige vorm, op papier en volgens oud procesrecht, voortgezet tenzij de handelsrechter anders beslist. Denkbaar is dat anders geoordeeld wordt als de rechter bij het voorlopig oordeel over het geschil en de noodzaak van verwijzing misbruik van procesregels vermoedt, maar daarvan lijkt hier geen sprake.
4.8.
ASR wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van dit incident. De vordering van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] om ASR te veroordelen tot betaling van de daadwerkelijk door haar gemaakte proceskosten wordt afgewezen. Daarvoor bestaat alleen aanleiding wanneer sprake is van misbruik van procesrecht of wanneer een partij onrechtmatig handelt door een procedure te starten. Dat hiervan sprake is wordt onvoldoende door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] onderbouwd.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] toe en verklaart zich onbevoegd om van dit geschil kennis te nemen;
5.2.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de handelskamer van de afdeling Civiel recht van deze rechtbank, zittingslocatie Utrecht, op woensdag
17 januari 2018om 10.00 uur;
5.3.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure alleen bij advocaat kunnen procederen en dat hun advocaten zich op voormelde roldatum moeten stellen;
5.4.
wijst partijen erop dat de handelskamer zal beslissen over de proceskosten in deze procedure, waaronder het door de kantonrechter berekende vast recht van € 117,-- voor ASR;
5.5.
wijst ASR erop dat na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd is, dat deze verhoging kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat deze verhoging binnen 4 weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie zijn gestort;
5.6.
wijst [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] erop dat na verwijzing griffierecht verschuldigd is, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht binnen 4 weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie zijn gestort;
5.7.
wijst [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] erop dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
1º. een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging dan wel
2º. een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging); zie www.rvr.org;
5.8.
veroordeelt ASR in de proceskosten in dit incident, tot aan deze uitspraak aan deze zijde van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] vastgesteld op € 100,-- aan salaris voor haar gemachtigde.
5.9.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.O. Zuurmond en in het openbaar uitgesproken op
3 januari 2018.