ECLI:NL:RBMNE:2018:3989
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging en terugvordering van bijstandsrecht met betrekking tot hoofdelijke aansprakelijkheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van het recht op bijstand van eiser, [A], en de terugvordering van teveel betaalde bijstand door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. Het primaire besluit van 10 november 2016 leidde tot de beëindiging van de bijstandsverlening aan [A] en de terugvordering van een bedrag van € 96.127,10. Dit besluit werd gedeeltelijk herroepen in het bestreden besluit van 2 november 2017, waarbij het terug te vorderen bedrag werd vastgesteld op € 95.535,98. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 30 mei 2018 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de periode van 29 september 2010 tot en met 31 mei 2016 beoordeeld, waarin de kosten van bijstand van [A] mede van eiser zijn teruggevorderd. De rechtbank heeft artikel 59, tweede lid, van de Participatiewet (Pw) in overweging genomen, dat bepaalt dat indien bijstand als gezinsbijstand had moeten worden verleend, maar dit niet is gebeurd door het niet nakomen van de inlichtingenverplichting, de kosten van bijstand ook van de partner kunnen worden teruggevorderd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de te beoordelen periode niet duurzaam gescheiden leefde van [A]. De rechtbank heeft ook verwezen naar een eerdere uitspraak (UTR 17/5083) waarin het beroep van [A] ongegrond werd verklaard, maar gegrond voor wat betreft de proceskostenvergoeding. Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank geoordeeld dat de terugvordering van de bijstands kosten terecht is gebeurd. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.