ECLI:NL:RBMNE:2018:3989

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
UTR 17/5084
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en terugvordering van bijstandsrecht met betrekking tot hoofdelijke aansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van het recht op bijstand van eiser, [A], en de terugvordering van teveel betaalde bijstand door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. Het primaire besluit van 10 november 2016 leidde tot de beëindiging van de bijstandsverlening aan [A] en de terugvordering van een bedrag van € 96.127,10. Dit besluit werd gedeeltelijk herroepen in het bestreden besluit van 2 november 2017, waarbij het terug te vorderen bedrag werd vastgesteld op € 95.535,98. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 30 mei 2018 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de periode van 29 september 2010 tot en met 31 mei 2016 beoordeeld, waarin de kosten van bijstand van [A] mede van eiser zijn teruggevorderd. De rechtbank heeft artikel 59, tweede lid, van de Participatiewet (Pw) in overweging genomen, dat bepaalt dat indien bijstand als gezinsbijstand had moeten worden verleend, maar dit niet is gebeurd door het niet nakomen van de inlichtingenverplichting, de kosten van bijstand ook van de partner kunnen worden teruggevorderd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de te beoordelen periode niet duurzaam gescheiden leefde van [A]. De rechtbank heeft ook verwezen naar een eerdere uitspraak (UTR 17/5083) waarin het beroep van [A] ongegrond werd verklaard, maar gegrond voor wat betreft de proceskostenvergoeding. Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank geoordeeld dat de terugvordering van de bijstands kosten terecht is gebeurd. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/5084

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Maachi),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: E. Diepenbroek).

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van [A] ( [A] ) beëindigd en haar uitkering over de periode van 29 september 2010 tot en met 31 mei 2016 ingetrokken en teruggevorderd tot een bedrag van € 96.127,10. Op grond van het bepaalde in artikel 59, tweede lid, van de Participatiewet (Pw) heeft verweerder de kosten van bijstand mede van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 2 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit gedeeltelijk herroepen en het terug te vorderen bedrag vastgesteld op € 95.535,98.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De hier te beoordelen periode loopt van 29 september 2010 tot en met 31 mei 2016, de periode waarover verweerder de kosten van bijstand van [A] mede van eiser heeft teruggevorderd.
2. Artikel 59, tweede lid, van de Pw bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat de belanghebbende de inlichtingenverplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen, de kosten van bijstand mede kunnen worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. Voor de vaststelling dat eiser hier die persoon is, is vereist dat hij in de te beoordelen periode niet duurzaam gescheiden leefde met [A] .
3. Bij uitspraak van heden heeft de rechtbank het beroep van [A] , kenmerk UTR 17/5083, gericht tegen de intrekking en terugvordering van de teveel betaalde bijstand, ongegrond verklaard voor wat betreft de intrekking en terugvordering van bijstand, en gegrond verklaard voor wat betreft de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar. De rechtbank verwijst voor de inhoudelijke overwegingen naar deze uitspraak. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder de kosten van bijstand terecht mede van eiser heeft teruggevorderd.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzitter, en mr. M.L. Braaksma en mr. J.G. Nicholson, leden, in aanwezigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.