ECLI:NL:RBMNE:2018:3958

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
16/705227-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in diefstalzaak met geweld en onvoldoende bewijs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal van een sealbag met daarin een geldbedrag van € 9.185,-. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat de camerabeelden waarop de verdachte zou zijn herkend, niet van voldoende kwaliteit waren om een betrouwbare identificatie te maken. De rechtbank oordeelde dat de beelden niet scherp genoeg waren en dat de specifieke kenmerken van de verdachte niet waarneembaar waren. Bovendien waren er geen objectieve bewijsmiddelen die aantoonden dat de verdachte zich ten tijde van het strafbare feit in de buurt van de plaats delict bevond. De officier van justitie had betoogd dat de verdachte in vereniging met anderen de diefstal had gepleegd, maar de rechtbank vond de bewijsvoering onvoldoende overtuigend. De rechtbank verklaarde de tenlastelegging niet bewezen en sprak de verdachte vrij. Daarnaast werden de benadeelde partijen, [slachtoffer] en [benadeelde], niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte was vrijgesproken. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen bij de burgerlijke rechter indienen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/705227-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 augustus 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1978] te [geboorteplaats] (Portugal)
thans uit anderen hoofde gedetineerd te PI Alphen aan den Rijn,
locatie Maatschapslaan.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N.T.R.M. Franken en van hetgeen mr. J.A. Huibers, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1op 20 juni 2016 te Veenendaal, al dan niet in vereniging, een sealbag met daarin een geldbedrag van € 9.185,- heeft gestolen van [slachtoffer] en/of [benadeelde] waarbij geweld is gebruikt

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging het ten laste gelegde heeft gepleegd.
De overval is vastgelegd op camerabeelden. Verdachte wordt op de camerabeelden herkend. Deze herkenningen zijn overtuigend gelet op de aard en hoeveelheid hiervan. Tevens past verdachte in het signalement van de dader en is er in het dossier een bijna 100% herkenning door een verbalisant. Verdachte is na zijn daad er met een gestolen auto vandoor gegaan. Uit onderzoek is gebleken dat [A] in deze auto heeft gereden en mogelijk ook op de dag van de overval. Verdachte heeft als enige van de in de meldingen genoemde personen een link met deze [A] . Daarnaast lijkt in een OVC-gesprek door [A] over de overval te worden gesproken. In dat gesprek wordt ook de voornaam van verdachte genoemd. Kortom: verdachte is degene die de overval heeft gepleegd.
Door verdachte is bij overval geweld gebruikt waardoor bij aangever [slachtoffer] letsel is ontstaan. Verdachte is gevlucht met een vluchtauto, waarbij een ander dan verdachte de bestuurder was. Verdachte is daardoor medepleger van de diefstal met geweld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
Het wettig bewijs ontbreekt volgens hem. Er zijn onvoldoende bewijsmiddelen waaruit de betrokkenheid van verdachte blijkt. Uit de meldingen en de daarover opgemaakte processen-verbaal blijkt dat naar aanleiding van de beelden meerdere personen als dader zijn aangewezen. De herkenningen van verdachte zijn niet voor het bewijs bruikbaar, omdat ze niet concreet genoeg zijn en de reden van wetenschap steeds ontbreekt. De herkenning door de verbalisant is niet een 100% herkenning, hetgeen betekent dat verdachte dan níet is herkend. Het OVC-gesprek mist alle context. De gsm van verdachte is niet te herleiden naar de plaats delict. Verdachte komt pas in beeld nadat bekend is dat [A] in de vluchtauto heeft gezeten. De zaak tegen [A] is geseponeerd en daarmee houdt ook de link met verdachte op.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De vraag die voor een bewezenverklaring centraal staat is of de herkenning van verdachte aan de hand van de (stills van) camerabeelden voldoende betrouwbaar is. Voor die betrouwbaarheid zijn onder meer de kwaliteit en duidelijkheid van de beelden en de zichtbaarheid van de dader met voldoende onderscheidende kenmerken van belang.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de stills van de betreffende camerabeelden niet van dusdanige kwaliteit en ook niet dusdanig duidelijk dat daarop een goede en objectief te waarderen herkenning van verdachte kan worden gebaseerd. Dat de beelden van onvoldoende kwaliteit zijn blijkt ook uit de bevindingen van een verbalisant die de beelden heeft uitgekeken. Door die verbalisant is (op pagina 228 van het dossier) aangegeven dat zij bij het uitkijken de beelden niet scherp genoeg kreeg en dat zij daarom verdachte niet voor 100% heeft herkend. Juist de specifieke (gezichts- en gelaats-)kenmerken die verdachte volgens de verbalisant onderscheidend maken (te weten zijn bijzondere oren en een lippiercing) heeft de verbalisant op de stills niet kunnen waarnemen.
In het dossier bevinden zich ook zogeheten M-meldingen, hetgeen meldingen zijn van personen die de camerabeelden via de media (Opsporing Verzocht en/of Bureau Hengeveld) hebben bekeken en menen hierop iemand te herkennen. Uit deze M-meldingen blijkt dat verdachte op de camerabeelden verschillende malen zou zijn herkend. Deze herkenningen leiden bij de rechtbank niet tot de overtuiging dat daarmee vaststaat dat verdachte ook daadwerkelijk degene is die op de beelden is te zien. Daarbij overweegt de rechtbank ten eerste dat, zoals reeds besproken, de camerabeelden niet van goede kwaliteit en onvoldoende duidelijk zijn. Ten tweede speelt bij deze overtuiging ook een rol dat op basis van de getoonde de beelden, naast verdachte, ook twaalf andere personen zijn herkend. Eén van deze andere personen (in het dossier omschreven als ‘persoon 1’) werd daarbij onmiddellijk door een verbalisant herkend. Tot slot is in geen van de herkenningen omschreven aan de hand van welke specifieke persoonskenmerken verdachte wordt herkend.
Voornoemde herkenningen zijn op basis van het voorgaande onvoldoende betrouwbaar, maar ook onvoldoende specifiek, om als (overtuigend) bewijs te dienen dat verdachte degene is die het ten laste gelegde heeft gepleegd.
Ten slotte bevat het dossier in deze zaak geen objectieve bewijsmiddelen waaruit volgt dat verdachte zich ten tijde van het strafbare feit in de buurt van de plaats delict heeft bevonden. De gesprekken waar door de officier van justitie naar wordt verwezen zijn onvoldoende concreet om de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde feit te kunnen aannemen.
Dit alles tezamen maakt dat niet wettig is bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken.

5.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] en [benadeelde] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. [slachtoffer] vordert een bedrag van € 9.200,-. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. [benadeelde] vordert een bedrag van € 7.935,-. Ook dit bedrag bestaat uit materiële schade.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer] dient niet-ontvankelijk in zijn vordering te worden verklaard. Het geld dat is gestolen was van [benadeelde] . [slachtoffer] heeft het bedrijf overgedaan aan [B] . Nu [slachtoffer] niet meer de eigenaar van het bedrijf [benadeelde] is, is hij ook geen eigenaar van het gestolen geld.
De vordering van [benadeelde] komt wel voor vergoeding in aanmerking. De vordering is door [B] ondertekend. Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt dat [B] zes jaar geleden het bedrijf [benadeelde] heeft overgenomen. [B] is daarom bevoegd om een vordering in te dienen. Van de geleden schade is een deel door de verzekeraar vergoed. De vordering van € 7.935,- dient te worden vergoed door verdachte, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Primair dienen zowel [slachtoffer] als [benadeelde] in hun vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard in verband met de bepleitte vrijspraak van verdachte. Subsidiair dienen de benadeelde partijen in hun vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat
[slachtoffer] geen rechthebbende is van het geld en bij de vordering van [benadeelde] een machtiging ontbreekt.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal [slachtoffer] en [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering nu verdachte van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
Benadeelde partij [benadeelde]
- verklaart [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mrs. A. Blanke en M. Eversteijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.D.M. Osinga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 augustus 2018.
Mr. A. Blanke is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 juni 2016 te Veenendaal, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een sealbag met daarin een geldbedrag (ter waarde van ongeveer 9185 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] (geboren op [1934] ) en/of [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- ( onverhoeds) de sealbag die voornoemde [slachtoffer] vast had heeft/hebben vastgepakt en/of vastgegrepen en/of vastgehouden en/of
- ( meermalen) aan de sealbag heeft/hebben getrokken en/of gerukt (ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] ten val is gekomen en/of letsel heeft bekomen);
(
art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)