RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zaaknummer/rekestnummer: 465059/HA RK 18-245
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 21 augustus 2018
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker sub 1] B.V. tevens handelende onder de naam [naam]
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
Stichting Affirmanti Incumbit Probatio
Statutair gevestigd te Wijk bij Duurstede en kantoorhoudende te Cothen,
(verder te noemen: verzoekers),
gemachtigde: de heer M. van Werkhoven (bestuurder en secretaris van de stichting Affirmantic Incumbit Probatio).
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting in kort geding van 2 augustus 2018 in de zaak C/16/461109 op welke zitting verzoeker de voorzieningenrechter mr. J.P.H. van Driel van Wageningen (hierna: de rechter) heeft gewraakt;
- de schriftelijke reactie van de rechter,
- een e-mail van verzoekers van 3 augustus 2018.
1.2. Het wrakingsverzoek is op 14 augustus 2018 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is de rechter verschenen. Verzoekers zijn niet verschenen.
Voorts waren aanwezig de belanghebbenden mevrouw [A] en mevrouw [B] , eiseressen in de zaak C/16/461109.
1.3. De uitspraak is bepaald op heden.
2.1. In het kort geding heeft de rechter een vordering behandeld van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Siska Gartika International B.V.
2. de vennootschap naar Maleisisch recht
Siska Gartika Skin Care SDN. BHD.,
(hierna: eiseressen) in verband met een geschil tussen de partijen over - zeer kort samengevat - distributie en licentie van een product, het gebruik van een merk-/handelsnaam en daarmee verband houdende publicaties.
2.2. Ter zitting van 2 augustus 2018 in de kort geding procedure hebben verzoekers de rechter gewraakt. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt. Verzoekers hebben als wrakingsgrond naar voren gebracht dat de rechter een productie van verzoekers niet accepteert, omdat deze te laat in het geding is gebracht, terwijl hij een e-mail van eiseressen - die evenmin tijdig in het geding was gebracht - wel heeft geaccepteerd. Verder heeft de rechter aan verzoekers gevraagd om de overeenkomst te bewijzen en niet aan eiseressen. Daaruit blijkt dat verzoekers ongelijk worden behandeld door de rechter. In een e-mail van 3 augustus 2018 aan de wrakingskamer hebben verzoekers de volgende nadere wrakingsgronden naar voren gebracht, waaruit volgens hen vooringenomenheid van de rechter blijkt:
- de rechter heeft buiten de rechtszaal op de gang (tijdens de schorsing), meerdere keren in fluistertoon contact gehad met de tegenpartij, zonder verzoekers daarin te betrekken;
- de rechter heeft een brief van de tegenpartij niet aan verzoekers laten lezen, maar deze brief wel ter zitting behandeld;
- de rechter vond dat een advocaat op zijn woord geloofd moet worden, dus het woord van de gemachtigde van verzoekers tegenover het woord van de advocaat van eiseressen is zwakker.
2.3. De rechter heeft niet in de wraking berust. Over het wel of niet accepteren van de stukken heeft hij verwezen naar de ‘24-uursregel’ in het landelijk proces-reglement kort geding en naar het proces-verbaal van de zitting van 2 augustus 2018 waaruit de gang van zaken over het (te laat) indienen van de stukken blijkt. De reden dat hij de betreffende productie 16 van verzoekers niet heeft geaccepteerd, was dat de advocaat van eiseressen had toegelicht dat zij deze productie pas op de dag van de zitting om 10.28 uur voor het eerst had ontvangen in een bestand dat zij wel kon openen. De niet tijdige verzending van deze productie en het feit dat de advocaat van eiseressen gemotiveerd bezwaar had gemaakt tegen deze productie, was de reden om dit stuk niet te accepteren. Over de productie van eiseressen die hij wel heeft geaccepteerd heeft de rechter toegelicht dat dit ging om e-mailcorrespondentie van twee pagina’s tussen de gemachtigde van verzoekers en de advocaat van eiseressen. Dit stuk was door verzoekers ontvangen op de dag voor de zitting om 13.43 uur. Dat was uitgaande van de 24-uurs regel, slechts dertien minuten te laat. De rechter had niet begrepen dat gedaagden deze productie slechts voorwaardelijk accepteerden. Verder heeft de rechter toegelicht dat het niet zo is dat een te late toezending van een productie per definitie tot de conclusie leidt dat het stuk buiten beschouwing moet worden gelaten. Als de procespartij door de late toezending bijvoorbeeld niet in zijn procesbelangen is geschaad, kan dat een reden zijn om de productie aan het procesdossier toe te voegen. De rechter wijst er op dat hij dat ook heeft gedaan met de andere producties (1 tot en met 15) van verzoekers, die te laat waren ingediend. De rechter is niet bekend met de argumenten waarom verzoekers vinden dat zij in hun belang zijn geschaad, als de e-mail die eiseressen in het geding hebben gebracht in het dossier wordt gevoegd. Daar is hij niet aan toegekomen, omdat hij werd gewraakt. Over de wrakingsgrond dat hij vooringenomen is omdat hij verzoekers ter zitting zou hebben opgedragen om de overeenkomst te bewijzen heeft de rechter naar voren gebracht dat hij zich ter zitting niet heeft uitgelaten over de verdeling van de bewijslast, maar slechts aan verzoekers heeft gevraagd hun stellingen over het bestaan van een overeenkomst nader toe te lichten. Verder heeft de rechter inhoudelijk gereageerd op de nader aangevoerde wrakingsgronden in de e-mail van 3 augustus 2018.
3.1. Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Artikel 37 lid 1 bepaalt dat het wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden en lid 3 van dit artikel bepaalt dat alle feiten en omstandigheden die tot wraking kunnen leiden tegelijk moeten worden voorgedragen.
3.2. Het proces-verbaal van de zitting van 2 augustus 2018 vermeldt dat, nadat de gemachtigde van verzoekers had meegedeeld dat zij de rechter wraakten, de rechter eerst heeft toegelicht waarom hij productie 16 van verzoekers niet accepteert. Daarna geeft het proces-verbaal de woorden van de gemachtigde van verzoekers als volgt weer:
“(dat) de e-mail van de advocaten van eiseressen die als productie 42 in het geding is gebracht pas op 1 augustus om 13.43 is verzonden en dus ook te laat is en dat die wel wordt geaccepteerd, terwijl de stukken van gedaagden niet worden geaccepteerd. Hij bespeurt vooringenomenheid bij de voorzieningenrechter. Ook omdat volgens hem door de voorzieningenrechter aan gedaagden wordt gevraagd om de overeenkomst te bewijzen en niet aan eiseressen. Gedaagden worden volgens hem ongelijk behandeld.”
De nadere wrakingsgronden die verzoekers in de e-mail van 3 augustus 2018 hebben genoemd, zijn ter zitting van 2 augustus 2018 niet naar voren gebracht. Deze wrakingsgronden zullen daarom bij de beoordeling van het wrakingsverzoek buiten beschouwing worden gelaten, omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 37 lid 1 en artikel 37 lid 3 Rv. Deze feiten en omstandigheden waren reeds ter zitting aan verzoekers bekend. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de rechter heeft gecheckt of de daarin beschreven feiten en omstandigheden de wrakingsgronden zijn. De gemachtigde van verzoekers heeft daarop bevestigend geantwoord.
3.3. De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.4. Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoekers is niet gesteld of gebleken.
3.5. De beslissing om een te laat ingediend stuk al of niet aan het procesdossier toe te voegen is een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking. Alleen indien die beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor de conclusie dat de rechter ten opzichte van verzoekers vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekers bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Van een onbegrijpelijke beslissing als hiervoor bedoeld is geen sprake. Uit de toelichting van de rechter blijkt immers dat hij ten aanzien van alle stukken heeft beoordeeld of hij deze stukken - ondanks het feit dat deze te laat waren ingediend - toch kon accepteren en hij heeft uiteengezet welke aspecten hij heeft betrokken bij zijn afweging om een stuk al of niet toe te laten. Een eventueel misverstand over de productie van eiseressen maakt dit niet anders.
3.6. De wrakingsgrond dat de rechter verzoekers heeft gevraagd om de overeenkomst te bewijzen en dit niet verlangde van eiseressen, kan evenmin leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek. De rechter heeft toegelicht dat hij zich ter zitting niet heeft uitgelaten over de bewijslast en uit het proces-verbaal van de zitting van 2 augustus 2018 blijkt ook niet dat hij dat gedaan heeft. De enkele stelling van verzoekers hierover is voor de wrakingskamer onvoldoende. Wel is duidelijk dat de rechter gesproken heeft over een overeenkomst. De behandelend rechter bepaalt over welke aspecten van het geschil hij verduidelijking wil. Dat de rechter daarbij aan een van beide partijen vraagt om zijn stellingen nader te onderbouwen, duidt niet op vooringenomenheid.
3.7. De conclusie is dat de feiten en omstandigheden die ten grondslag zijn gelegd aan het wrakingsverzoek geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke partijdigheid schade zou lijden. De wrakingskamer zal daarom het wrakingsverzoek ongegrond verklaren.
4.1. verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2. draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekers, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civielrecht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3. bepaalt dat de procedure met zaaknummer C/16/461109 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. G.J.J.M. Essink en mr. N.E.M. Kranenbroek als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2018.
de griffier mr. N.E.M. Kranenbroek
De voorzitter van de wrakingskamer en mr. Essink zijn verhinderd deze beslissing te tekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.