In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak, gelegen in [woonplaats]. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde E.L. Materman, heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van verweerder, de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, die de waarde van de woning op € 777.000,- had vastgesteld. Na bezwaar is deze waarde verlaagd naar € 693.000,-, maar eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning, gebouwd in 1935, een gebruiksoppervlakte heeft van 182 m2 en is gelegen op een perceel van 1.580 m2. Verweerder heeft ter onderbouwing van de waarde een taxatiematrix overgelegd, maar eiser heeft een taxatierapport ingediend waarin hij stelt dat de waarde niet hoger kan zijn dan € 599.000,-. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen tegen elkaar afgewogen, waarbij de onderhoudstoestand van de woning en de geschiktheid van referentiewoningen een belangrijke rol speelden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem verdedigde waarde van de woning niet te hoog is. De rechtbank heeft zelf de waarde van de woning vastgesteld op € 653.000,-, en het beroep van eiser gegrond verklaard. Verweerder is veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,- en dient het betaalde griffierecht van € 45,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.