ECLI:NL:RBMNE:2018:3889

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
16-706949-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor diefstal door middel van babbeltruc met betrekking tot een bejaarde vrouw

Op 31 juli 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, een verkort vonnis gewezen in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1999, die wordt beschuldigd van diefstal door middel van een babbeltruc. De verdachte heeft op of omstreeks 30 mei 2017 in Amersfoort, samen met een ander, een gouden horloge en drie gouden kettingen gestolen van een bejaarde vrouw. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen, waarbij de officier van justitie, mr. H. Leepel, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. B.H.J. van Rhijn, hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen.

De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte is schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en dat er een grote kans op herhaling bestaat.

De officier van justitie heeft een jeugddetentie van 30 dagen geëist, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De verdediging heeft zich hierbij aangesloten. De rechtbank heeft deze eis overgenomen en de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 30 dagen, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, mits de verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/706949-17 (P)
Verkort vonnis van de meervoudige kamer van 31 juli 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
thans uit andere hoofde gedetineerd in de [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H. Leepel en van hetgeen mr. B.H.J van Rhijn, advocaat te Doorn, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op of omstreeks 30 mei 2017 te Amersfoort al dan niet samen met een ander in een woning aan de [adres] een horloge en drie kettingen heeft gestolen van [slachtoffer] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit vonnis zullen worden opgenomen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 30 mei 2017 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een gouden horloge en drie gouden kettingen, toebehorende aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1925).
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7.1
OPLEGGING VAN STRAF
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een jeugddetentie van 30 dagen, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De officier van justitie heeft bij de formulering van haar eis rekening gehouden met het tijdsverloop in de zaak en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de strafmodaliteit aangesloten bij de eis van de officier van justitie.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan diefstal door middel van een zogenaamde babbeltruc waarbij een zeer bejaarde mevrouw het slachtoffer is geworden. Verdachte deed aan het slachtoffer doen voorkomen of hij een blaasontsteking had en daarom naar het toilet moest. Vervolgens begaf verdachte zich naar de slaapkamer van het slachtoffer en nam hij de sieraden weg, terwijl de medeverdachte het slachtoffer aan de eettafel afleidde. De rechtbank rekent de verdachte deze lafhartige werkwijze zeer ernstig aan. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen van het slachtoffer. Verdachte heeft daarbij tevens misbruik gemaakt van de kwetsbare positie die de hoge leeftijd van het slachtoffer met zich meebrengt. Verdachte heeft zich louter laten leiden door financieel gewin.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 juni 2018. Uit deze documentatie blijkt dat verdachte meermalen eerder is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Voorts blijkt daaruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, omdat verdachte op 13 maart 2018 door de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland (voor soortgelijke feiten) is veroordeeld waarbij aan verdachte 100 dagen jeugddetentie waarvan
25 dagen voorwaardelijk is opgelegd.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 11 juli 2018. In het rapport concludeert de Raad dat de kans op herhaling groot is en dat interventies binnen het jeugdstrafrecht ontoereikend zijn gebleken. Met betrekking tot de strafmodaliteit refereert de Raad zich aan het oordeel van de rechtbank nu er meerdere mogelijkheden zijn om verdachte af te straffen zonder dat daarbij vanuit pedagogisch oogpunt één van de varianten beter aansluit. Indien een voorwaardelijke straf wordt opgelegd, adviseert de Raad dit te doen in het kader van een voorwaardelijke jeugddetentie. Ter terechtzitting heeft [A] , zittingsvertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, het rapport en advies van de Raad bevestigd en aangevuld in die zin dat er rekening mee dient te worden gehouden dat de emotionele ontwikkeling van verdachte achterblijft bij zijn leeftijdsontwikkeling. Het is volgens hem daarom de vraag of verdachte gebaat is bij een volwassendetentie.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het tijdverloop in deze zaak.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf een passende straf is. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder rekening gehouden met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

8.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
30 dagen;
- bepaalt dat de jeugddetentie
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W.V. van Duursen, voorzitter, mrs. A.C. van den Boogaard en E.J. van Rijssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.J. van der Waaij, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 juli 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 mei 2017 te Amersfoort, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met
het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de
[adres] ) heeft weggenomen een (gouden) horloge en/of drie (gouden)
kettingen, althans een of meer siera(a)d(en), in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1925), in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht