In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan over de vordering tot verlenging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ) van een veroordeelde, geboren in 1992. De vordering tot verlenging werd ingediend door de officier van justitie op 9 juli 2018, met het verzoek om de termijn van de maatregel met 16 maanden te verlengen. De rechtbank heeft de stukken in het dossier bestudeerd, waaronder een eerder vonnis van 29 december 2015 waarin de PIJ-maatregel was opgelegd, en een verlengingsadvies van een gedragswetenschapper van de inrichting waar de veroordeelde verblijft.
Tijdens de zitting op 31 juli 2018 zijn de officier van justitie, de veroordeelde, zijn raadsman en de deskundige gehoord. De officier van justitie heeft de verlenging van de maatregel gevorderd, terwijl de verdediging zich hierbij aansloot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde de afgelopen periode significante vooruitgang heeft geboekt, met name in zijn gedrag en ontwikkeling. Er zijn geen incidenten meer voorgevallen sinds september 2016, en de veroordeelde heeft deelgenomen aan verschillende therapieën en programma's.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verlenging van de PIJ-maatregel noodzakelijk is voor de algemene veiligheid en de verdere ontwikkeling van de veroordeelde. Gezien de omstandigheden en het advies van de deskundige, heeft de rechtbank besloten de maatregel met 16 maanden te verlengen, zodat de behandeling kan worden voortgezet en er een geschikte woonvoorziening kan worden gevonden. De rechtbank heeft daarbij de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht in acht genomen.