ECLI:NL:RBMNE:2018:3839

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 augustus 2018
Publicatiedatum
13 augustus 2018
Zaaknummer
16/652208-18 en 13/219796-16 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en belediging van politieambtenaren met noodweer als verweer

Op 13 augustus 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw die zich schuldig had gemaakt aan mishandeling van haar (toenmalige) partner en het beledigen van politieambtenaren. De verdachte heeft op 20 februari 2018 in Vleuten haar partner met een mes in de schouder gestoken, wat leidde tot een steekwond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich op dat moment in een noodweersituatie bevond, omdat haar partner haar met een tafelpoot had geslagen. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor dit feit. Voor de mishandeling van haar partner op 25 juni 2014, waarbij zij hem in zijn bovenbeen stak, werd zij wel schuldig bevonden, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van opzet op zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met bijzondere voorwaarden waaronder een klinische behandeling en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast beledigde de verdachte op 25 juni 2014 politieambtenaren, waarvoor zij ook werd veroordeeld. De rechtbank legde een vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van twee jaar, waarbij de verdachte zich niet in de nabijheid van het slachtoffer mocht ophouden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/652208-18 en 13/219796-16 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 augustus 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats] ,
verblijvende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 juni 2018 en 30 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. V.A.S.E. Lantain en van hetgeen verdachte en mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
primairop 20 februari 2018 te Vleuten heeft geprobeerd aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hete soep over/tegen die [slachtoffer] te gooien en een mes in zijn schouder te steken;
subsidiairop 20 februari 2018 [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 2
primairop 25 juni 2014 te Vleuten heeft geprobeerd aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in zijn gezicht (boven zijn oog) en/of in zijn (boven)been te steken;
subsidiairop 25 juni 2014 te Vleuten [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 3
op 25 juni 2014 te Vleuten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] , ambtenaren gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft beledigd;

3.3 VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 wettig en overtuigend te bewijzen. Zij baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen zoals deze zich in het dossier bevinden. In het bijzonder heeft de officier van justitie het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] met een mes in zijn schouder heeft gestoken. [slachtoffer] heeft dit ten overstaan van de verbalisanten verklaard en verbalisanten hebben een steekwond bij [slachtoffer] geconstateerd. In de woning is een bebloed mes aangetroffen en verdachte heeft bekend dat zij [slachtoffer] in zijn schouder heeft gestoken.
Doordat verdachte met een mes in de schouder heeft gestoken heeft zij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De schouder is een kwetsbare plek in de buurt van de longen en de halsslagader.
De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door een pan hete soep over hem heen te gooien en vordert verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrij te spreken.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes in zijn bovenbeen te steken. [slachtoffer] heeft dit ten overstaan van de verbalisanten verklaard, verbalisanten hebben een steekwond bij [slachtoffer] in zijn been geconstateerd en verdachte heeft bekend dat zij [slachtoffer] in zijn been heeft gestoken. Dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld is niet aannemelijk geworden. Niet blijkt dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en bovendien is niet gebleken dat verdachte niet had kunnen vluchten.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat niet kan worden bewezen dat verdachte door met een mes in het bovenbeen te steken opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, derhalve dient verdachte te worden vrij gesproken van de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling
De officier van justitie acht eveneens niet bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te mishandelen door hem met een mes in zijn gezicht te steken en vordert verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe in het bijzonder het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 primair aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat steken met een mes in de schouder zonder meer tot zwaar lichamelijk letsel had kunnen leiden, hetgeen -ondanks een diepe snee- ook niet is ingetreden. De raadsman verzoekt daarom verdachte vrij te spreken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
De raadsman stelt zich voorts op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling door het gooien van (hete) soep, omdat de soep niet heet was en de soep niet op [slachtoffer] , maar op het dekbed terecht is gekomen.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 subsidiair een noodweerverweer gevoerd.
Ten aanzien van feit 2
De raadsman stelt zich evenals de officier van justitie op het standpunt dat steken in het bovenbeen zich zonder nadere informatie niet laat kwalificeren als een poging tot zware mishandeling en verzoekt verdachte vrij te spreken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 subsidiair aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De verklaringen van verdachte en [slachtoffer] staan lijnrecht tegenover elkaar. Aangezien er geen sprake is van objectief steunbewijs betekent dit dat de verklaring van verdachte dat zij uit noodweer heeft gehandeld niet zonder meer ter zijde kan worden geschoven. Bovendien heeft verdachte verklaard dat zij heeft gestoken, omdat zij met een hamer is geslagen en heeft [slachtoffer] aangegeven dat hij heeft gedreigd met een hamer. Gelet op deze stand van zaken is voldoende aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Nu verdachte met een hamer werd geslagen, voldoet steken in het been aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Gelet op voorgaande komt verdachte een geslaagd beroep op noodweer toe, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
Ten aanzien van feit 3
De raadsman heeft ten aanzien van feit 3 aangevoerd dat de woorden die verdachte heeft gebruikt -gelet op de feiten en omstandigheden waaronder zij deze heeft geuit- in redelijkheid niet door de agenten als beledigend kunnen zijn ervaren. Verdachte was zodanig onder invloed van drank en drugs en werd hardhandig ingerekend dat deze beledigingen kunnen worden gezien als een ongecontroleerde uiting van woede, waardoor het opzet op het beledigen van de agenten ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het aan verdachte onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 [1]
Op 20 februari 2018 kwam verbalisant naar aanleiding van een melding ter plaatse bij de [adres] te Vleuten. Verbalisant zag dat er een vrouw in de woning stond en herkende haar als [verdachte] . Achter [verdachte] stond een man in de deuropening. Verbalisant hoorde de man zeggen: ‘ze heeft me gestoken’. Deze man bleek te zijn [slachtoffer] . Verbalisant zag dat [slachtoffer] een steekwond op zijn linkerschouder had van ongeveer 1 bij 3 centimeter en hij zag dat er een constante straal bloed uit de wond kwam. [slachtoffer] is door een ambulancemedewerker onderzocht. Verbalisant hoorde van de ambulancemedewerker dat de wond ongeveer 4 tot 5 centimeter diep was. Hierop is [slachtoffer] met de ambulance overgebracht naar het ziekenhuis. [2]
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zij [slachtoffer] met een mes in zijn schouder heeft gestoken. [3]
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 20 februari 2018 te Vleuten [slachtoffer] in zijn schouder heeft gestoken.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte door met een mes in de schouder te steken heeft geprobeerd om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank overweegt in dat verband dat verdachte een mes ongeveer vijf centimeter diep in de schouder van [slachtoffer] heeft gestoken. In en rondom de schouder bevinden zich belangrijke onderdelen van het schoudergewricht (spieren en pezen). Door met een mes (diep) in de schouder te steken heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard, dat [slachtoffer] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en acht de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, althans te mishandelen door een pan hete soep over hem heen te gooien en zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 subsidiair [4]
Op 25 juni 2014 kregen verbalisanten een melding van huiselijk geweld. Ter plaatse spraken zij een vrouw, genaamd [verdachte] . [verdachte] verklaarde dat ze ruzie heeft gehad met haar vriend, dat zij een mes heeft gepakt uit zelfverdediging en dat zij daarmee haar vriend heeft gestoken in zijn bovenbeen. [verdachte] verklaarde dat ze op de [adres] te [woonplaats] woont. [5]
Verbalisanten zijn naar de woning gelopen en hebben meerdere malen hard op de deur gebonsd. Zij hoorden dat er werd geroepen: ‘doe maar rustig ik ben gestoken’. De deur werd opengedaan door een man die bleek genaamd [slachtoffer] . [6] [slachtoffer] verklaarde dat zijn vriendin [verdachte] hem met een mes had gestoken in zijn rechter bovenbeen. Verbalisant ziet dat er aan de rechter bovenzijde van de spijkerbroek een snee van ongeveer 1 centimeter zichtbaar was en dat de spijkerbroek ter hoogte van deze snee doordrenkt was met bloed. [7]
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zij [slachtoffer] met een mes in zijn bovenbeen heeft gestoken. [8]
Beroep op noodweer
Van noodweer is sprake indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daarvan is onder omstandigheden ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of verdachte, toen zij [slachtoffer] met een mes in zijn been stak, heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van haar lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] .
Op grond van het strafdossier en het verhandelde ter zitting acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat verdachte door [slachtoffer] is geslagen met een hamer. De verklaring hierover van verdachte wordt immers ondersteund door het bij verdachte geconstateerde letsel en de verklaring van [slachtoffer] dat het wel kan dat hij een klein hamertje in zijn handen had. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze gedraging van [slachtoffer] weliswaar worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar is op grond van het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat de situatie zodanig is geweest dat de gedragingen van verdachte -steken met een mes- geboden waren. Niet is aannemelijk geworden dat verdachte proportioneel en subsidiair heeft gehandeld. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat zij niet hard is geslagen met een hamer en daarom iets terug deed. Dat zij niet anders had kunnen reageren dan zij heeft gedaan en dat sprake was van een noodzakelijke verdediging, volgt hieruit niet.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gekozen gedragingen van de verdachte – als verdedigingsmiddel – in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 1] hebben aangifte gedaan van belediging, gepleegd op 25 juni 2014 te Vleuten. [9]
[verbalisant 1] , hoofdagent, heeft verklaard dat zij [verdachte] meermalen hoorde schreeuwen: ‘kankerhoeren en kankerwouten. Zij voelde zich hierdoor in haar eer en goede naam aangetast. Zij zag ook dat [verdachte] spuugde. Het leek of zij spuugde in de richting van collega [verbalisant 3] . Zij hoorde dat [verdachte] bleef schreeuwen en zei ‘jullie zijn zeugen’. [10] Verbalisant [verbalisant 2] , hoofdagent, hoorde de vrouw schreeuwen ‘kankerwijven, dikke kutzeug, kankerhoeren, laat me los’. [11]
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat het klopt dat zij deze woorden tegen de verbalisanten heeft gezegd. Verdachte verklaarde dat zij kankerhoer heeft gezegd en dat zij boos was. [12]
Bewijsoverweging
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 25 juni 2014 te Vleuten ambtenaren [verbalisant 3] , [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft beledigd.
De stelling van de raadsman dat de beledigingen een ongecontroleerde uiting van woede waren en daardoor door de agenten niet als beledigend kunnen zijn ervaren, dan wel niet met opzet door verdachte zijn begaan vindt geen steun in het recht en volgt de rechtbank daarom niet.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
(feit 1 primair)
op 20 februari 2018 te Vleuten, gemeente Utrecht, , ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in diens schouder, heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(feit 2 subsidiair)
op 25 juni 2014 te Vleuten, gemeente Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met
een mes in diens rechterbovenbeen, heeft gestoken, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
(feit 3)
op 25 juni 2014 te Vleuten, gemeente Utrecht, opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [verbalisant 1] , hoofdagent, en [verbalisant 2] , hoofdagent en [verbalisant 3] , aspirant, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerhoeren" en "kankerwouten" en "zeugen" en "dikke kutzeug" en in de richting van een van die ambtenaren heeft gespuugd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

6.1
Beroep op noodweer ten aanzien van feit 1 primair
6.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld, dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zichzelf mocht verdedigen. Bovendien volgt uit het dossier dat verdachte de woning niet
wildeverlaten. Zij had dus de woning wel
kunnenverlaten, mocht er al sprake zijn van een noodweersituatie. Ten slotte voert de officier van justitie aan dat de locatie van de steekwond niet past bij een reactie op een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, nu de steekwond zich aan de achterkant van de schouder bevindt.
6.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het voor verdachte gerechtvaardigd was om zichzelf te verdedigen nu er sprake was van een noodweersituatie. De raadsman verzoekt de rechtbank om aansluiting te zoeken bij de verklaring van verdachte. Ten overstaan van de politie heeft zij meteen verklaard dat zij heeft gehandeld uit zelfverdediging. Zij werd door [slachtoffer] geslagen met een tafelpoot waar een schroef uitstak en verbalisanten hebben bij verdachte letsel geconstateerd dat hierbij past. De verklaring van verdachte dat zij uit noodweer heeft gehandeld vindt derhalve steun in het dossier. Verdachte heeft [slachtoffer] met een mes in zijn schouder gestoken omdat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van haar lijf. Deze verdediging was noodzakelijk en ook aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste is voldaan. Verdachte stond in de keuken en kon niet vluchten en ook door [slachtoffer] is gebruik gemaakt van een (scherp) wapen.
6.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte maakt de rechtbank op er dat tussen hen die bewuste avond van 20 februari 2018 een conflict is ontstaan met betrekking tot het eten.
Verdachte werd blijkens haar verklaring, toen er ruzie was ontstaan over het eten, door [slachtoffer] geslagen met een stofzuigerslang op haar hand, rug en arm. Daarnaast heeft [slachtoffer] verdachte geslagen met een afgebroken tafelpoot, waar een spijker of schroef uitstak. Daarna is verdachte naar de keuken gegaan en heeft zij een mes gepakt. [slachtoffer] liep naar verdachte toe met een tafeltje en sloeg hiermee. Hij hield het tafeltje boven zijn hoofd. Toen heeft verdachte eenmaal gestoken in de schouder van [slachtoffer] .
De verklaring van verdachte wordt ondersteund door het bij verdachte aangetroffen letsel en de uitgewerkte 112-melding, waar verdachte onder andere zegt: ‘Hij wil me slaan. Kom alsjeblieft hierheen?!’.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte.
Onder deze omstandigheden was het noodzakelijk dat verdachte zich tegen de hiervoor aangenomen aanranding verdedigde. Verdachte kon zich daaraan -op dat moment- niet onttrekken. Er was dus sprake van een noodweersituatie. Naar het oordeel van de rechtbank was het handelen van verdachte – het steken met het mes – ook proportioneel en subsidiair. Daarbij betrekt de rechtbank dat [slachtoffer] in dit incident verdachte meermalen heeft geslagen met verschillende voorwerpen en dat verdachte de politie heeft gebeld om hulp in te schakelen. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachtes verdediging – het eenmaal steken van [slachtoffer] in de schouder - in dit geval in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Dit betekent dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Het feit is dus niet strafbaar en verdachte zal ten aanzien van dit feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
De rechtbank is van oordeel dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 2 subsidiair:mishandeling
feit 3:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Beroep op noodweerexces ten aanzien van feit 2 subsidiair
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een noodweersituatie en dat noodweerexces dus evenmin aan de orde is.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank het door hem namens de verdachte gedane beroep op noodweer verwerpt, aangevoerd dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, omdat zij handelde in een gemoedsopwelling, die het onmiddellijke gevolg is geweest van de wederrechtelijke aanranding.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden als gevolg van een hevige, door de aanranding, bij verdachte veroorzaakte gemoedsopwelling. Daarbij betrekt de rechtbank dat weliswaar aannemelijk is geworden dat verdachte is geslagen met een hamer, maar dat verdachte daarover zelf heeft verklaard dat dit niet hard was en dat zij ‘iets terug deed’. Dat zij toen in een hevige gemoedsopwelling verkeerde, volgt daaruit niet. Nu daarvan geen sprake is wordt het beroep op noodweerexces verworpen.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair en feit 3
Er is ook overigens geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 160 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een detox-opname bij Fivoor of soortgelijke instelling, een klinische behandeling bij FPA De Mare of soortgelijke instelling voor de duur van maximaal 12 maanden, aansluitend opname in een instelling voor begeleid wonen en een contactverbod met [slachtoffer] .
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de op te leggen straf verzocht om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel ex artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr), indien de rechtbank alleen tot een bewezenverklaring van feit 3 komt. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de eis van de officier van justitie te volgen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van haar (toenmalige) partner door hem met een mes in zijn been te steken. Door op deze manier te handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de stukken blijkt dat verdachte en het slachtoffer een geschiedenis hebben van conflicten over en weer, dat zij beiden die avond drugs hadden gebruikt en dat ook het slachtoffer geweld heeft gebruikt tegen verdachte. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat ook het slachtoffer een aandeel heeft gehad in het escaleren van de situatie. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het beledigen van de ter plaatse gekomen politieagenten. De verdachte heeft hiermee het respect en het gezag ten aanzien van ambtenaren die een publieke taak verrichten ondermijnd.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een rapportage Pro Justitia, opgemaakt door H. Scharft, GZ-psycholoog, opgemaakt op 7 mei 2018 en drs. E.H. van Barneveld-de Lange, psychiater, opgemaakt op 8 mei 2018.
De psycholoog concludeert dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een stoornis in het gebruik van cocaïne. Daarnaast is sprake van stoornissen in de emotieregulatie en cognitieve tekorten in combinatie met een kwetsbare realiteitstoetsing. Vanuit deze geconstateerde functietekorten acht de rapporteur het aannemelijk dat verdachte met meer angst dan de gemiddelde mens heeft gereageerd op het gedrag van het slachtoffer. Daarnaast is ze minder dan de gemiddelde mens in staat om hevige emoties adequaat te reguleren.
De psychiater concludeert dat er sprake is van een stoornis in het gebruik van GHB, cannabis en cocaïne. Daarnaast lijdt verdachte aan een ongespecificeerde schizofreniespectrum-stoornis en een borderline persoonlijkheidsstoornis. Voornoemde stoornissen beïnvloeden op directe wijze (negatief) de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. De rapporteurs hebben beiden geadviseerd om het ten laste gelegde aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Voornoemd advies is uitgebracht ten aanzien van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit, waarvoor verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging. Nu het onder 2 ten laste gelegde feit betrekking heeft op hetzelfde slachtoffer en uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte ten tijde van het plegen van feit 2 ook aan voornoemde stoornissen leed, zal de rechtbank de conclusies van de rapporteurs ook ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde doen gelden en verdachte ten aanzien van deze feiten verminderd toerekeningsvatbaar verklaren.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van een reclasseringsrapport van 8 mei 2018 en een aanvulling daarop van 19 juli 2018, opgemaakt door reclasseringswerker J. Mertens, die zich wat betreft de psychische of psychiatrische problematiek aansluit bij de Pro Justitia rapporteurs. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Geadviseerd wordt om aan verdachte een toezicht met bijzondere voorwaarden, waaronder een (langdurige) klinische behandeling, op te leggen.
Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 15 juni 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
De straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in aanmerking genomen. Het oriëntatiepunt voor mishandeling (met een slagwapen) is 120 uur taakstraf en voor belediging van een ambtenaar in functie een geldboete. De rechtbank acht een taakstraf en een geldboete, gelet op de geconstateerde problematiek bij verdachte, geen passende straf en zal in plaats daarvan aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op leggen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. De verdachte is op 25 juni 2014 aangehouden en gehoord over de feiten waarvoor verdachte strafbaar is. Pas ruim vier jaar later zijn deze feiten inhoudelijk behandeld. Daarmee is de redelijke termijn in aanzienlijke mate, namelijk met ruim twee jaar, overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. Zonder overschrijding van de redelijke termijn zou de rechtbank een geheel voorwaardelijke straf voor de duur van zes weken opleggen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand geheel voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is. De rechtbank zal aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf de hierna te noemen bijzondere voorwaarden koppelen en deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.
De verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen, dan wel gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [slachtoffer] .
Gelet op het feit dat uit het dossier naar voren komt dat vaker geweld plaatsvindt c.q. heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] en gelet op de verschillende rapportages over verdachte, waarbij het recidiverisico wordt ingeschat als matig-hoog of zelfs als hoog, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank komt tot een lagere strafoplegging dan de officier van justitie nu de rechtbank verdachte ten aanzien van feit 1 (primair) zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
De maatregel
Voorts zal de rechtbank voor de beveiliging van [slachtoffer] en voor het voorkomen van strafbare feiten bevelen dat verdachte zich niet mag ophouden bij de woning van [slachtoffer] en zich moet onthouden van contact met hem. Het contact- en locatieverbod zijn dus geen onderdeel van de bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijk op te leggen straf.
De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van 2 jaren. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, zal vervangende hechtenis voor een hierna te bepalen duur worden opgelegd.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte - gelet op het feit dat uit het dossier naar voren komt dat vaker geweld plaatsvindt c.q. heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] en gelet op de verschillende rapportages over verdachte, waarbij het recidiverisico wordt ingeschat als matig-hoog of zelfs als hoog - opnieuw een strafbaar feit zal begaan tegenover het slachtoffer, dan wel zich belastend tegenover hem zal gedragen, zal de rechtbank, gelet op artikel 38v lid 4 Sr, de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren.

9 BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1515,-. Dit bedrag bestaat uit € 265,- materiële schade en € 1250,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd en dat de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de door hem gevoerde verweren. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vordering niet voldoende is onderbouwd en dat er sprake is van eigen schuld.
9.3
Het oordeel van de rechtbankVerdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan en daarbij is geen maatregel opgelegd.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen. Reden daarvoor is dat verdachte ten aanzien van het in de proeftijd gepleegde feit wordt ontslagen van alle rechtsvervolging nu haar een geslaagd beroep op noodweer is toegekomen.

11.BESLAG

Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten een mes (goednummer: PL0900-2018050407-2144004), onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 38v, 38w, 57, 63, 266, 267 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van dat feit;
- verklaart het onder 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar ten aanzien van het onder 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1 (één) maand;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen drie dagen moet melden bij reclassering Inforsa Utrecht, op het adres [adres] te [woonplaats] . Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich zal laten opnemen in FPA De Mare, locatie De Schelde, althans een soortgelijke intramurale zorginstelling, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van de behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling aan verdachte zullen worden gegeven. De opname duurt (maximaal) 12 maanden, of zoveel korter als de leiding van de zorginstelling in overleg met de reclassering dit wenselijk acht, voorafgaand aan deze klinische opname dient verdachte mee te werken aan een detox-opname bij Fivoor in Den Haag, of soortgelijke instelling;
* na afloop van de klinische opname (aansluitend) zal verblijven in een nader te bepalen instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
Vrijheidsbeperkende maatregel
  • legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 (twee) jaren;
  • beveelt dat verdachte
  • zich niet ophoudt binnen een straal van 100 meter van de woning van [slachtoffer] : [adres] te [woonplaats] ;
  • zich onthoudt van contact –direct en indirect- met [slachtoffer] ;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval door veroordeelde niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 4 maanden;
- toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
- beveelt dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Benadeelde partij
  • verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de kosten van partijen aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
 mes (goednummer: PL0900-2018050407-2144004);
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, voorzitter, mrs. Y.N.M. Rijlaarsdam en E. van den Brink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Antonides, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 augustus 2018.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Primair
zij op of omstreeks 20 februari 2018 te Vleuten, gemeente Utrecht, althans in
het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen, met dat opzet (een pan/beker met) hete soep over, althans in
de richting van, voornoemde [slachtoffer] heeft gegooid en/of voornoemde
[slachtoffer] (van achter) met een mes in diens schouder, althans indiens
lichaam, heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
zij op of omstreeks 20 februari 2018 te Vleuten, gemeente Utrecht, althans in
het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer]
met een mes (van achter) in diens schouder, althans in diens lichaam, heeft
gestoken en/of (een pan) hete soep over, althans in de richting van,
voornoemde [slachtoffer] heeft heen gegooid, waardoor voornoemde [slachtoffer]
letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
zij op of omstreeks 25 juni 2014 te Vleuten, gemeente Utrecht, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een mes in diens
toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een mes in diens
gezicht (boven diens rechter oog) en/of in diens (rechter boven)been, althans
in diens lichaam heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
zij op of omstreeks 25 juni 2014 te Vleuten, gemeente Utrecht, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met
een mes in diens gezicht (boven diens rechter oog) en/of in diens (rechter
boven)been, althans in diens lichaam, heeft gestoken, waardoor voornoemde
[slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
zij op of omstreeks 25 juni 2014 te Vleuten, gemeente Utrecht, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en),
te weten [verbalisant 1] , hoofdagent, en/of [verbalisant 2] , hoofdagent,
en/of [verbalisant 3] , aspirant, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige
uitoefening van haar/zijn/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid
mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerhoeren" en/of "kankerwouten"
en/of "zeugen" en/of "dikke kutzeug", althans woorden van gelijke beledigende
aard en/of strekking, en/of in de richting van een of meer van die ambtenaren
heeft gespuugd.
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 februari 2018 PL0900-2018050407, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 59. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren;
2.een proces-verbaal van bevindingen, pagina 5-7;
3.de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 juli 2018;
4.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 30 juni 2014, genummerd PL0999-2014173545 Z opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 63. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren;
5.een proces-verbaal van bevindingen, pagina 6-8;
6.een proces-verbaal van bevindingen, pagina 12-13;
7.een proces-verbaal van bevindingen, pagina 19-21;
8.de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 juli 2018;
9.een proces-verbaal van aangifte door [verbalisant 3] , pagina 30 en 31; een proces-verbaal van aangifte; door [verbalisant 1] , pagina 32 en 33;
10.een proces-verbaal van bevindingen, pagina 7 en 8;
11.een proces-verbaal van bevindingen, pagina 9-11;
12.de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 juli 2018;