ECLI:NL:RBMNE:2018:3764

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2018
Zaaknummer
16/234670-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking door werknemer van ProRail met betrekking tot toners en desktop computers

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 augustus 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. De verdachte heeft een grote hoeveelheid toners en 24 desktop computers van zijn werkgever, ProRail, weggenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 100 uur. De zaak is behandeld op tegenspraak, waarbij de rechtbank kennis heeft genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.J. Booij, en de verdediging door mr. M.L. Groen, advocaat te Waddinxveen.

De tenlastelegging omvatte drie feiten, waarvan de verdachte voor feit 1 en feit 2 is veroordeeld. Feit 1 betreft de verduistering van toners in de periode van 3 januari 2011 tot en met 18 juni 2013, en feit 2 betreft de verduistering van 26 desktop computers op 11 juli 2013. Feit 3, dat betrekking had op het vervalsen van een geschrift, is door de rechtbank niet bewezen verklaard, en de verdachte is daarvan vrijgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de op te leggen straf.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de lange periode waarin de verduisteringen hebben plaatsgevonden, en de schade die de verdachte aan zijn werkgever heeft toegebracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte op grove wijze misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van zijn werkgever, en dat zijn handelen in verband staat met zijn cocaïneverslaving. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de vordering van de officier van justitie tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/234670-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 augustus 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 juni 2018 en 25 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. C.J. Booij en van hetgeen verdachte en mr. M.L. Groen, advocaat te Waddinxveen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
in de periode van 3 januari 2011 tot en met 18 juni 2013 te Utrecht een grote hoeveelheid toners toebehorende aan ProRail, uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als werknemer van ProRail, heeft weggenomen;
feit 2
(primair) op 11 juli 2013 te Utrecht 26 desktop computers toebehorende aan ProRail, uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als werknemer van ProRail, heeft weggenomen, dan wel (subsidiair) de diefstal van die 26 desktop computers;
feit 3
(primair) op 15 juni 2017 te Gouda een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen heeft vervalst door dat geschrift te voorzien van een handtekening als ware deze gezet door ProRail en/of [A] dan wel (subsidiair) dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst.

3.VOORVRAGEN

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de feiten 1 en 2 op de tenlastelegging zeer gedateerd zijn, namelijk laatstelijk uit 2013. De redelijke termijn is aangevangen op 14 juni 2015 toen de advocaat-generaal in de artikel 12 Sv-procedure adviseerde het beklag van ProRail tegen het niet vervolgen gegrond te verklaren dan wel op 13 augustus 2015, toen het Gerechtshof het beklag gegrond verklaarde.
Ook daarna is niet voortvarend gehandeld, nu deze zaak pas in februari 2017 aan een specifieke opsporingsambtenaar is toegewezen, waarna verdachte pas in september 2017 voor het eerst werd gehoord en pas in 2018 is gedagvaard.
Gelet op de eenvoud en de pleegdata van de ten laste gelegde feiten, de weigering van de politie om werk te maken van de aangiftes en de lange periode van inactiviteit na de beslissing van het Gerechtshof, heeft het Openbaar Ministerie geen belang meer bij een verdere vervolging van verdachte. De raadsman meent dan ook dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden dient te worden met de overschrijding van de redelijke termijn, maar dat deze overschrijding niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert met de verdediging dat in deze strafzaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan overschrijding van de redelijke termijn worden gecompenseerd door vermindering van de straf, die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor een dergelijke beslissing moeten zwaarwegende – bijkomende - argumenten bestaan. Dergelijke argumenten zijn uit het dossier noch uit hetgeen door de raadsman is aangevoerd, gebleken.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman. De rechtbank acht de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de dagvaarding geldig is de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van het ten laste gelegde en er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en heeft zich daarbij gebaseerd op de bewijsmiddelen zoals deze zich in het dossier bevinden. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van feit 3 primair vrij gesproken dient te worden, nu niet kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die de handtekening die boven de naam van [A] is geplaatst op de (concept)vaststellingsovereenkomst heeft gezet.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 en feit 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman integrale vrijspraak bepleit. Met betrekking tot het onder feit 3 subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de bewuste concept-vaststellingsovereenkomst met daaronder twee handtekeningen weliswaar bij de conclusie van antwoord is gevoegd, maar dat verdachte dit stuk niet heeft gebruikt als zijnde echt en onvervalst. In de conclusie van antwoord is immers vermeld dat het slechts een concept betreft en dat het niet tot een vaststellingsovereenkomst tussen verdachte en Pro Rail is gekomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1
Vrijspraak feit 3
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het onder feit 3 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, nu op basis van het dossier niet bewezen kan worden dat het verdachte is geweest die de handtekening, als zijnde die van ProRail en/of [A] , op de concept vaststellingsovereenkomst heeft gezet. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 3 primair.
Met betrekking tot het onder feit 3 subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Door de officier van justitie is ten aanzien van feit 3 subsidiair een wijziging tenlastelegging gevorderd welke ter terechtzitting is toegestaan. Daarbij heeft de officier van justitie desgevraagd te kennen gegeven dat de oorspronkelijke tekst van feit 3 subsidiair geheel vervangen dient te worden door de gewijzigde tekst.
De oorspronkelijke tekst van de tenlastelegging ten aanzien van feit 3 subsidiair luidde als volgt:
hij op of omstreeks 15 juni 2017 te Gouda, in elk geval in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een vaststellingsovereenkomst/productie als ware het echt en onvervalst, door die vaststellingsovereenkomst/productie met de conclusie van antwoord in de civiele procedure in te brengen.
Na de wijziging tenlastelegging is de tekst als volgt komen te luiden:
hij op of omstreeks 15 juni 2017 te Gouda, in elk geval in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten dat de overgelegde (concept) vaststellingsovereenkomst is ondertekend door ProRail in persoon van [A] .
Gelet op de tekst van de aldus gewijzigde tenlastelegging kunnen vraagtekens worden geplaatst bij de geldigheid en kwalificeerbaarheid daarvan.
De rechtbank begrijpt evenwel dat de officier van justitie heeft bedoeld de tenlastelegging te wijzigen in die zin dat verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst door de concept vaststellingsovereenkomst, voorzien van een valse handtekening, in te brengen in de civiele procedure. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de raadsman de wijziging van de tenlastelegging kennelijk ook zo heeft begrepen, gelet op zijn bij dupliek gehandhaafde verweer.
De rechtbank komt dan ook toe aan een inhoudelijke beoordeling van het aan verdachte gemaakte verwijt.
De rechtbank stelt voorop dat de tekst van de concept vaststellingsovereenkomst door ProRail is opgesteld en vervolgens door ProRail aan verdachte is verstrekt. De echtheid en de juistheid van door verdachte in de civiele procedure ingebrachte concept vaststellingsovereenkomst staat in zoverre niet ter discussie. Op enig moment, voordat verdachte het stuk in de civiele procedure inbracht, is echter door een onbekend gebleven persoon een handtekening op de concept vaststellingsovereenkomst geplaatst als ware deze ondertekend door ProRail. De rechtbank constateert op basis van de zich in het dossier bevindende civiele processtukken dat verdachte in de civiele procedure nimmer op de gewraakte handtekening heeft gewezen of zich daarop heeft beroepen en nimmer heeft betoogd dat de vaststellingsovereenkomst tot stand zou zijn gekomen. Verdachte heeft daarentegen juist het standpunt ingenomen dat de overeenkomst niet tot stand is gekomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte een vervalst geschrift, te weten de concept vaststellingsovereenkomst met daaronder de gewraakte handtekening, als ware het echt en onvervalst heeft gebruikt. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 3 subsidiair.
4.3.2
Feit 1
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft dit ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 juli 2018; [2]
- de aangifte van [A] namens ProRail van 13 september 2013. [3]
4.3.2
Feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft dit ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 juli 2018; [4]
- de aangifte van [aangever] namens ProRail van 9 september 2013. [5]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op meer tijdstippen in de periode van 03 januari 2011 tot en met 18 juni 2013 te Utrecht (telkens) opzettelijk een grote hoeveelheid toners, die geheel toebehoorden aan ProRail, en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als werknemer van die ProRail onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 2
op 11 juli 2013 te Utrecht opzettelijk 24 desktop computers, die geheel toebehoorden aan ProRail, en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als werknemer van die ProRail onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 3 en het meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 en 2
telkens, verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich had.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 1 maand, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een taakstraf van 100 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Verdachte is door de civiele rechter al onherroepelijk veroordeeld om een bedrag van € 101.000,- aan schadevergoeding te betalen aan ProRail. Daarmee is hij al voldoende gestraft. Mocht de rechtbank in deze strafrechtelijke procedure toch een straf willen opleggen, dan dient in ieder geval rekening te worden gehouden met de schending van de redelijke termijn. Slechts een voorwaardelijke straf kan volgens de verdediging nog aan de orde zijn.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking en heeft daarbij een grote hoeveelheid toners en 24 desktop computers van zijn werkgever weggenomen. Verdachte heeft in die periode keer op keer het besluit genomen om goederen weg te nemen, waardoor hij zijn (toenmalige) werkgever een enorm bedrag aan schade heeft toegebracht. Dit schadebedrag was voor de werkgever, gelet op de lange periode en de grote hoeveelheid goederen die zijn weggenomen, vele malen hoger dan het bedrag dat verdachte, naar eigen zeggen, met het verkopen van de goederen heeft verdiend. Verdachte heeft, door aldus te handelen, op grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen van zijn werkgever.
Het geld dat verdachte had verdiend aan de weggenomen goederen, heeft verdachte naar eigen zeggen allemaal uitgegeven aan drugs. Verdachte heeft zich bij dit alles kennelijk slechts laten leiden door het oogmerk om met het verdiende geld in zijn cocaïneverslaving te kunnen voorzien, ten koste van anderen. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 12 juni 2018, waaruit volgt dat hij niet recentelijk nog is veroordeeld voor soortgelijke feiten en de rechtbank zal hier dan ook niet in het voor- of nadeel van verdachte rekening mee houden.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In deze zaak neemt de rechtbank als uitgangspunt de datum van de beschikking van het Gerechtshof waarin is beslist dat strafvervolging diende te worden ingesteld, te weten 13 augustus 2015.
Tussen 13 augustus 2015 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van bijna 3 jaar. In de onderhavige zaak is er dan ook sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM van bijna 1 jaar. Deze overschrijding dient gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten die gedurende een lange periode zijn gepleegd en de enorme schade die daardoor is ontstaan, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf hebben opgelegd. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en het tijdsverloop, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 100 uur te vervangen door 50 dagen hechtenis bij niet of niet naar behoren verrichten van de taakstraf.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 maand;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bos, voorzitter, mrs. C.A.M. van Straalen en E.J.W. Verhaagh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Passchier, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 augustus 2018.
Mr. G.A. Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de (gewijzigde) tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 03 januari 2011 tot en met 18 juni 2013 te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een grote hoeveelheid, in elk geval één of meerdere, toners, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan Prorail, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als werknemer van die Prorail, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
( art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 11 juli 2013 te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk één of meerdere (26) desktop computers, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan Prorail, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e)
goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als werknemer van die Prorail, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
( art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1
ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 juli 2013 te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één of meerdere (26) desktop computers, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Prorail, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van
Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 15 juni 2017 te Gouda, in elk geval in Nederland, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten (een vaststellingsovereenkomst die gevoegd was als) een productie bij een conclusie van antwoord valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door:
-één of meerdere handtekeningen en/of parafen op die productie/vaststellingsovereenkomst te zetten, alsware Prorail en/of [A] voornoemde geschriften van handtekeningen en/of parafen had(den) voorzien, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken;
( art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 juni 2017 te Gouda, in elk geval in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten dat de overgelegde (concept) vaststellingsovereenkomst is ondertekend door ProRail in persoon van [A] .

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 30 januari 2018, genummerd PL0900-2017379999 Z, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 115, inclusief bijlagen. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 juli 2018.
3.Het proces-verbaal van aangifte [A] namens ProRail van 13 september 2013, pagina 12 tot en met 14.
4.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 juli 2018.
5.Het proces-verbaal van aangifte [aangever] namens ProRail van 9 september 2013, pagina 9 tot en met 11.