1.5Voor het gebied gold voorheen het peilbesluit [naam] 2008. Op grond daarvan was voor het gehele gebied een bovenpeil van 3,83m + NAP van toepassing. De peilen in het gebied waren voorheen (soms) hoger dan dit vastgestelde peil.
De aanloop naar deze procedure en de door de voorzieningenrechter te verrichten toets
2. Het bestreden besluit is nodig om het projectplan verder uit te voeren. Verweerder wil daarmee het peil in het gebied aanpassen, waarbij voor de verschillende functies verschillende peilen ingesteld zullen worden. Het bestreden besluit voorziet erin dat voor de huiskavel van verzoekster een zomerpeil van 4,70m + NAP en een winterpeil van 4.50m + NAP wordt ingesteld, te regelen door stuw 1. Voor de natuurkavel ten westen van de huiskavel voorziet het bestreden besluit in een zomerpeil van 4,48m + NAP en een winterpeil van 4.88m + NAP, te regelen door stuw 2. Dat peil geldt ook voor de scheisloot die tussen deze natuurkavel en de huiskavel van verzoekster ligt.
3. Vanwege de afspraak die partijen op de zitting hebben gemaakt over stuw 1 en stuw 3 en de gedeeltelijke intrekking van het verzoek, gaat het geschil dat aan de voorzieningenrechter is voorgelegd alleen nog over het bij stuw 2 ingestelde peil.
4. Verzoekster heeft nadat zij beroep heeft ingesteld eerder een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Dat verzoek is bij uitspraak van 18 oktober 2017 afgewezen, omdat verweerder inmiddels had toegezegd de bij het bestreden besluit vastgestelde peilen niet eerder te zullen instellen dan nadat de hoofdzaak is afgerond. Toch heeft verweerder het peil bij stuw 2 nu ingesteld op (nagenoeg) hetzelfde peil als dat van het bestreden besluit. Het peil is in ieder geval hoger dan het bovenpeil van 3,83m + NAP, wat juridisch mogelijk was onder het oude peilbesluit. Verweerder geeft dus uitvoering aan het bestreden besluit. Hij handelt daarmee in strijd met de toezegging die hij in de eerdere voorlopigevoorzieningprocedure heeft gedaan. Verzoekster heeft daarom een belang bij haar nieuwe verzoek. De spoedeisendheid van dat belang is niet in geschil, gelet op de reële verwachting dat het in het Nederlandse klimaat binnen korte tijd gedaan kan zijn met de huidige droogte. Van verzoekster kan niet worden verwacht dat zij stil blijft zitten totdat (langdurige) regen zich daadwerkelijk aandient.
5.Gelet op het procesverloop is de verwachting dat in de hoofdzaak niet eerder dan in het laatste kwartaal van 2018 door de rechtbank uitspraak zal worden gedaan. De vraag die daarom voorligt is of onverwijlde spoed vereist dat in de tussenliggende periode een voorlopige voorziening wordt getroffen die belemmert dat verweerder het bestreden besluit uitvoert zoals hij dat nu doet, door bij stuw 2 een peil van 4.50m + NAP te hanteren. Voor de beantwoording van deze vraag zal de voorzieningenrechter de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorziening afwegen tegen de belangen van verweerder die daartegen pleiten. Daarbij laat hij de vraag of het bestreden besluit – voor zover dat gaat over het peil bij stuw 2 – rechtmatig is of niet in het midden. De beantwoording van deze vraag vergt de inbreng van een deskundige en de StAB heeft nog geen bericht uitgebracht aan de rechtbank. De aard van de zaak en de omstandigheid dat de rechtbank het in de hoofdzaak noodzakelijk achtte de StAB te benoemen maakt dat ook een voorlopig rechtmatigheidsoordeel nu niet gegeven kan worden. Partijen hebben op de zitting laten weten dat zij van de StAB inmiddels een conceptrapport hebben ontvangen waarop zij kunnen reageren, maar daarvan heeft de voorzieningenrechter geen kennis genomen.
De belangen van partijen en de weging daarvan door de voorzieningenrechter
6.Verzoekster verbouwt mais op de gronden direct naast de scheisloot, op de grens met de natuurkavel. Zij wijst erop dat het water in de scheisloot in een nattere periode zal stijgen, door het gewijzigde peil van stuw 2. Verzoekster vreest ervoor dat de landbouwgrond dan zo nat zal worden dat de maisoogst in het najaar zal mislukken. Ook zal er structuurschade (verdichting) in de grond optreden, waar zij bij het bewerken van het land nog jaren last van zal hebben. Het oude bovenpeil van 3,83m + NAP dat juridisch gold vóór het bestreden besluit hoeft van verzoekster niet te worden gehanteerd, maar in afwachting van een uitspraak in de hoofdzaak wil zij dat het peil voor stuw 2 wordt verlaagd naar 4.20m + NAP om de genoemde schade te voorkomen.
7.Verweerder stelt zich op het standpunt dat het noodzakelijk is om het peil nu al met de stuwen te beïnvloeden, omdat de meeste waterstaatkundige werken uit het projectplan inmiddels zijn uitgevoerd. Verweerder heeft toegelicht dat hij op deze manier ten minste het gemiddelde peil wil handhaven zoals dat feitelijk bestond vóór de uitvoering van het projectplan, in afwachting van het oordeel van de rechtbank in de hoofdzaak. Als er in de tussentijd niets wordt gedaan dan zal het gebied grotendeels ‘leeglopen’, omdat de afvoercapaciteit door de maatregelen uit het projectplan veel groter is geworden. Dat vindt verweerder ongewenst. Specifiek voor de natuurkavel ten westen van verzoeksters huiskavel stelt verweerder dat het nu gehanteerde peil van 4.50m + NAP bij stuw 2 nodig is om ook daar de oude situatie te behouden. Een lagere waterstand in dit deel van het Natura 2000‑gebied is volgens verweerder schadelijk voor de natuurwaarden.
8.De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster verder niet heeft onderbouwd dat de gevreesde schade in een natte(re) periode ook daadwerkelijk zal optreden. Het door haar in de hoofdzaak ingebrachte deskundigenrapport ‘Hydrologische kanttekeningen’ van de Bakelse Stroom van 19 december 2017 gaat voornamelijk over de verbrede watergang aan de noord-noord-westzijde van de huiskavel, maar niet over het peil in de scheisloot. De voorzieningenrechter acht het echter op voorhand niet uitgesloten dat de maisoogst als gevolg van het hogere peil bij stuw 2
zou kunnenmislukken en dat dit tot de genoemde structuurschade
zou kunnenlijden. Het lijkt er namelijk op dat het huidige peil van 4.50m + NAP bij stuw 2 hoger is dan het voormalige fluctuerende peil in de scheisloot zoals verweerder dat op de zitting op de kaarten heeft laten zien. Verweerder heeft op zijn beurt zijn kant van het verhaal verder ook niet onderbouwd: specifieke informatie over de gevolgen van een lager of te laag peil bij stuw 2 voor de natuurwaarden ontbreekt. Maar ook hier acht de voorzieningenrechter verweerders angst voor het ‘leeglopen’ van het gebied niet op voorhand onaannemelijk. Daarbij laat hij de partijdiscussie over de invloed die kwel heeft op de waterstand in het gebied buiten beschouwing. Ook dat vergt immers een technisch-inhoudelijke beoordeling, waarvoor het deskundigenbericht van de StAB moet worden afgewacht. De uitkomst daarvan
kanzijn dat kwel een minder grote invloed heeft voor de waterstand in de natuurkavel dan verzoekster denkt. In dit scenario is het vervolgens niet uitgesloten dat hierdoor grote schadelijke verdrogingsgevolgen voor het Natura 2000-gebied
zouden kunnenoptreden.
9.Alles afwegend en in de huidige stand van de hoofdzaak vindt de voorzieningenrechter dit belang van verweerder zwaarder wegen dan het (financiële) belang voor de bedrijfsvoering van verzoekster. Het voorkomen van potentieel grote natuurschade is nu belangrijker dan het risico op het mislukken van de maisoogst van dit jaar en de mogelijke gevolgen op de langere termijn voor de geschiktheid van verzoeksters gronden voor de landbouw en veeteelt. Daarbij weegt de voorzieningenrechter nadrukkelijk de deskundigheid van verweerder op waterstaatsgebied mee. Deze deskundigheid maakt dat de voorzieningenrechter verweerders inschatting voor de gevolgen van droogteschade niet zomaar terzijde schuift, ook al is die inschatting niet nader onderbouwd. Het verzoek wordt afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.