RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Parketnummer: 16/660193-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 augustus 2018
geboren op [1970] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [woonplaats] , [adres] .
1
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C.J. Booij en van hetgeen verdachte en mr. J. Zevenboom, advocaat te Almere, naar voren heeft gebracht.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 22 november 2017 te Urk [slachtoffer 1] met een fileermes heeft bedreigd met de dood dan wel zware mishandeling;
op 22 november 2017 te Urk de auto van [slachtoffer 1] heeft vernield;
op 22 november 2017 te Urk [slachtoffer 2] met een fileermes heeft bedreigd met de dood dan wel zware mishandeling;
op 22 november 2017 te Urk [verbalisant 1] heeft bedreigd door een fileermes naar hem te gooien;
op 15 februari 2018 te [woonplaats] een ruit van de voordeur van de woning gelegen aan de [adres] heeft vernield;
op 15 februari 2018 te [woonplaats] zich schuldig heeft gemaakt aan huisvredebreuk ( [adres] ).
In de tenlastelegging onder 5 en 6 staat ten onrechte vermeld dat het gaat om de woning aan de [adres] (zijnde de woning van verdachte) in plaats van de woning aan de [adres] (zijnde de woning van aangever). Nu ook de raadsman van verdachte ter terechtzitting deze verwisseling heeft opgemerkt en daarop geen verweer heeft gevoerd, merkt de rechtbank deze vermelding aan als een kennelijke verschrijving en zal de rechtbank de tenlastelegging in zoverre verbeterd lezen. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging:
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 3 ten laste gelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank stelt vast dat er geen aangifte in het procesdossier is opgenomen ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 3. Daarbij komt, dat uit de stukken in het procesdossier niet volgt dat de heer [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zich bedreigd zou hebben gevoeld. De rechtbank overweegt dat de getuigenverklaring van [slachtoffer 1] , die aangeeft dat verdachte ‘in de aanvalshouding ging staan met het mes gericht op [slachtoffer 2] ’, ontoereikend is om tot een bewezenverklaring te komen.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder de feiten 1, 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1, 2, 5 en 6 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 4 ten laste gelegde. Uit de getuigenverklaringen valt geen eenduidig beeld op te maken en nu gerede twijfel bestaat dient verdachte te worden vrijgesproken.
5.3
Het oordeel van de rec
In het bijzonder feiten 1 en 2
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van bedreiging en vern
ieling van zijn autoportier. Aangever was op 22 november 2017 met zijn personenauto op Urk. Aangever hoorde dat er op een agressieve manier werd geschreeuwd. Hij zag een voor hem onbekende man lopen. Hij schrok, want hij zag dat deze man een lang fileermes in zijn handen had. Terwijl aangever naar de man keek zag hij dat deze zich naar hem omdraaide en op hem af kwam lopen stekend met het mes. Hij hoorde de man hard schreeuwen. Aangever voelde dit als zeer bedreigend en is snel in zijn auto gestapt en heeft de deuren op slot gedaan.[2] Aangever zag dat de man bij zijn bestuurdersportier waar hij in de auto zat ging staan. Hij zag en hoorde dat deze man opzettelijk en zeer hard tegen zijn auto aan trapte. Hij was enkel aan het overleven voor zijn gevoel in de auto.[3]
Getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zag dat de man een deuk in een deur van een auto trapte. Dit was de auto van [slachtoffer 1] .[4]
De verdachte heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat de verdenking, inhoudend dat hij op 22 november 2017 op Urk drie personen heeft bedreigd met een mes en een auto heeft vernield klopt.[5]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft aangifte gedaan van bedreiging met een misdrijf gepleegd op 22 november 2017, door de voor hem later bekend geworden verdachte [verdachte] . Verbalisant kreeg van de regionale meldkamer de opdracht om naar de Vliestroom te Urk te gaan. Verbalisant kwam ter plaatste.[6] Verbalisant zag dat de aangehouden verdachte het mes in één beweging vanaf de grond met kracht in zijn richting gooide, kennelijk met de bedoeling om hem daadwerkelijk te raken.[7] Door het gooien met het mes door de verdachte in zijn richting voelde verbalisant zich ernstig bedreigd. Hij had daardoor ernstig letsel op kunnen lopen dan wel moeten vrezen voor zijn leven, indien het mes hem geraakt zou hebben.[8]
Verbalisant [verbalisant 2] zag dat verdachte met een snelle beweging het mes beet had en dat hij deze met een krachtige beweging weggooide. Hij zag dat het mes langs collega [verbalisant 1] ging.[9]
Getuige [slachtoffer 1] zag dat de man het fileermes gooide in de richting van de politieman (de rechtbank begrijpt: verbalisant [verbalisant 1] ).[10]
Getuige [getuige 1] zag dat de man het mes op de grond liet vallen. Hij zag dat de persoon zich even later bukte en dat mes weer van de grond oppakte. De verbalisant (de rechtbank begrijpt: verbalisant [verbalisant 1] ) stapte min of meer opzij omdat even later dat mes door de lucht vloog.[11]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bovengenoemde bewijsmiddelen volgt dat wettig en overtuigend moet worden bewezen geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde onder de feiten 1, 2 en 4.
Ten aanzien van feit 4 overweegt de rechtbank dat er inderdaad verschillen bestaan tussen de getuigenverklaringen op het punt in welke richting het mes door verdachte is gegooid. De screenshots van de camerabeelden geven ook geen uitsluitsel over de precieze toedracht. Echter zowel uit de getuigenverklaringen van [slachtoffer 1] , [verbalisant 1] als [verbalisant 2] volgt, dat verdachte het mes in de richting of in ieder geval langs [verbalisant 1] heeft gegooid. Uit de verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat zij op dat moment op vijf meter afstand van de verdachte stonden. De rechtbank hecht dan ook bewijswaarde aan deze waarnemingen. Verder blijkt uit de verklaring van [getuige 1] dat [verbalisant 1] “min of meer opzij stapte”. De rechtbank neemt aan dat er geen aanleiding is om opzij te stappen, als [verbalisant 1] zich niet op enig moment bedreigd voelde door het in zijn richting geworpen mes. De enige getuige die met zoveel woorden heeft verklaard dat verdachte het mes niet in de richting van [verbalisant 1] heeft gegooid, is [getuige 2] . [getuige 2] stond echter blijkens zijn eigen verklaring op dat moment op 20 meter afstand. Dit maakt dat de rechtbank aan die verklaring niet zodanige waarde toekent dat daardoor gerede twijfel ontstaat aan de juistheid van de andere hiervoor weergegeven verklaringen over de richting waarin het mes is gegooid. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank ook de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het mes in de richting van [verbalisant 1] heeft gegooid.
In het bijzonder feiten 5 en 6
[benadeelde] heeft, mede namens Mercatus, aangifte gedaan van vernieling van de onderruit van zijn voordeur en van huisvredebreuk in zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] .[13] Op 15 februari 2018 hoorde aangever een hoop geschreeuw buiten. Hij herkende aan de stem dat het geschreeuw van [verdachte] zijn vriend (de rechtbank begrijpt: verdachte) vandaan kwam. Ook hoorde hij glasgerinkel beneden in zijn woning. Hij zag [verdachte] door het kapotte onderste raampje van zijn voordeur komen en vervolgens in zijn hal van zijn woning. Hij zag dat het onderste ruitje van zijn voordeur vernield was. Dat was eerder die morgen nog niet zo. Aangever heeft tegen [verdachte] gezegd dat hij weg moest gaan.[14]
In het procesdossier is een foto afgebeeld van een voordeur van een woning met nummer [nummer] (de rechtbank begrijpt: [adres] ), waarbij de onderste ruit eruit is. In de sponning zijn glasscherven waarneembaar.[15]
Getuige [getuige 3] woont aan de [adres] te [woonplaats] . Getuige werd op 15 februari 2018 wakker van een luid geschreeuw buiten.[16] Haar man heeft een manspersoon buiten zien staan op blote voeten in de sneeuw.[17]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bovengenoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde onder 5 en 6.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 22 november 2017 te Urk [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is verdachte dreigend met een fileermes, luid schreeuwend op die [slachtoffer 1] afgelopen en heeft hij met dat fileermes in de richting van die [slachtoffer 1] gestoken;
op 22 november 2017 te Urk opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto toebehorende aan [slachtoffer 1] heeft beschadigd;
op 22 november 2017 te Urk [verbalisant 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een fileermes in de richting van die [verbalisant 1] gegooid;
op 15 februari 2018 te [woonplaats] , gemeente Noordoostpolder, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de voordeur van een woning (gelegen aan de [adres] ), toebehorende aan Woningbouwvereniging Mercatus, heeft vernield;
op 15 februari 2018, te [woonplaats] , gemeente Noordoostpolder, wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen aan de [adres] en in gebruik bij [benadeelde] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder de feiten 1 tot en met 6 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, gelet op de rapporten die omtrent verdachte zijn opgesteld, gevorderd verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de ten laste gelegde feiten aan zijn cliënt wél toe te rekenen. De raadsman stelt dat zijn cliënt voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten onachtzaam heeft gehandeld door zijn medicatie niet te slikken en drugs te gebruiken. Zijn cliënt heeft zichzelf verwijtbaar in een epileptische toestand gebracht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Over verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
- een rapport van 4 maart 2018, opgemaakt door C. Veldman, psychiater, en V. Bon, arts in opleiding tot psychiater;
- een aanvulling op dit rapport van 11 april 2018;
- een rapport van 19 april 2018, opgemaakt door drs. T. ’t Hoen, GZ-psycholoog;
- een rapport van 16 mei 2018, opgemaakt door M. Vogelpoel, reclasseringswerker.
De rapporten, opgemaakt door psychiater C. Veldman en V. Bon, houden onder meer het volgende in. Verdachte heeft een ernstige hersenzieke, te weten temporale epilepsie met complexe aanvallen gepaard gaande met ernstige psychiatrische symptomen. Verdachte krijgt bij een aanval paranoïde denkbeelden, wordt angstig en krijgt het gevoel dat hij zich moet verdedigen. Het recidiverisico is hoog, indien de epilepsie niet goed behandeld wordt en de behandeling niet voldoende wordt gemonitord. Het risico is vanwege de omstandigheid dat hij alleen thuis woont waarschijnlijk hoger, omdat niemand opmerkt dat betrokkene ontregelt. Door behandeling, wanneer deze tot een stabiele aanvalsloze/ aanvalsarme situatie leidt, en wanneer er toezicht op de (medicamenteuze) behandeling is, neemt het risico op gevaarlijk gedrag sterk af. Ten tijde van het tenlastegelegde zou sprake zijn geweest van een epileptische aanval dan wel een post-ictale fase, de fase waarin verdachte herstelde van zijn aanval. De invloed van mogelijk drugsgebruik op de psychotische ontregeling ictaal of post-ictaal is met de huidige gegevens niet te bepalen, maar gezien het beloop in het verleden wordt niet waarschijnlijk geacht dat drugs een oorzakelijke rol speelde. Bij verdachte is sprake van een beperkt ziektebesef en –inzicht. Daarnaast is verdachte therapieontrouw. De psychiater adviseert het tenlastegelegde niet aan verdachte toe te rekenen en hem te plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
Het rapport, opgemaakt door psycholoog drs. T. ’t Hoen, houdt onder meer het volgende in.
In 2009 is partiële complexe epilepsie bij verdachte vastgesteld. Tijdens en direct na een aanval doen zich geregeld (kortdurende) verwardheid en psychotische verschijnselen voor, met een verstoorde realiteitszin, paranoïde achterdocht en acuut en impulsief agressief, alsmede gevaarlijk gedrag. Deze psychosen zijn alleen gekoppeld aan de epileptische aanvallen en doen zich daarbuiten niet voor. Er lijkt geen sprake te zijn van drugsgebruik. Verdachte wilde weer aan het werk en had zijn oud-werkgever hiervoor benaderd. Verdachte kreeg kort nadat hij aan het werk was gegaan een epileptische aanval en werd paranoïde en achterdochtig. In psychotische toestand heeft verdachte het mes gepakt. Hij had daardoor geen mogelijkheid zijn gedrag bij te sturen. Het voorgaande geldt ook voor hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd onder de feiten 5 en 6. De psycholoog adviseert de ten laste gelegde feiten (de feiten 1, 2 en 4) niet aan verdachte toe te rekenen. Indien verdachte opnieuw psychisch decompenseert is het risico op vergelijkbare onvoorspelbare en agressieve impulsdoorbraken in verhoogde mate aanwezig. Een goede instelling op anti-epileptische medicatie kan weliswaar de aanvallen niet stoppen, maar wel verminderen. Het ziektebesef is wel aanwezig, maar zijn ziekte-inzicht is beperkt. Hij onderkent onvoldoende het belang van een goede instelling op medicatie. Er zijn grote vraagtekens bij de zelfredzaamheid van verdachte, zeker op de langere termijn. Verdachte moet dan ook adequaat ingesteld worden en blijven op anti-epileptische medicatie en zal meer intensief begeleid en gecontroleerd moeten worden. Er wordt daarom geadviseerd om verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis.
Het rapport, opgemaakt door reclasseringswerker M. Vogelpoel, houdt onder meer het volgende in.
Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Verdachte heeft zijn handelen tijdens en na een epileptische aanval niet onder controle. Achteraf kan hij zich niets van zijn handelen herinneren. De reclassering sluit zich aan bij de adviezen van de psycholoog en de psychiater.
De rechtbank stelt vast dat de deskundigen in hun onderscheiden rapporten tot gelijkluidende conclusies komen. De rechtbank neemt die conclusies over en is van oordeel dat de bewezen geachte feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend, zodat zijn strafbaarheid daaraan komt te ontvallen. Hetgeen de raadsman daartegenover heeft gesteld is onvoldoende om tot een andersluidende conclusie te kunnen komen. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.
9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van het bepaalde in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de hulpverlening dient te worden ‘opgeplust’. Zijn cliënt heeft aangegeven niet te willen worden opgenomen in een psychiatrische ziekenhuis. Dit zal immers zijn woning, zijn sociale contacten en zijn schuldsanering frustreren. De raadsman stelt dat zijn cliënt trouw zijn medicatie slikt. Verder zijn de zoon en dochter van verdachte nu betrokken bij het bieden van een strikter kader.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezen geachte feiten. Verdachte heeft de heren [slachtoffer 1] en [verbalisant 1] grote angst aangejaagd door de geuite bedreigingen met het fileermes. Tevens is de heer [benadeelde] angst aangejaagd door het zonder toestemming binnendringen van zijn woning.
De rechtbank overweegt dat uit het overwogene onder het kopje strafbaarheid van verdachte volgt dat verdachte onder invloed van een epileptische aanval, dan wel direct na een dergelijke aanval, de strafbare feiten heeft begaan. De rechtbank stelt vast dat verdachte op dat moment geen controle had over zijn handelen. In dergelijke situaties vormt verdachte een gevaar voor zowel zichzelf als voor zijn omgeving.
De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van verdachte onder ogen gezien en het verzoek van de raadsman om de hulpverlening rondom verdachte ‘op te plussen’ – de rechtbank verstaat: te komen tot een minder diep ingrijpende modaliteit – meegewogen in haar oordeel. Gelet op de rapporten van de deskundigen en het advies van de reclassering is de rechtbank van oordeel dat er geen redelijke aanknopingspunten zijn voor een minder vergaand alternatief dan plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. Ondanks dat verdachte stelt op dit moment medicatietrouw te zijn, geeft dit gelet op de rapporten van de deskundigen onvoldoende zekerheid voor het ook medicatietrouw blijven. De rechtbank is van oordeel dat plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis de enige optie is waarbij de maatschappij en verdachte zelf op adequate wijze kunnen worden beschermd. De rechtbank acht het wenselijk dat met de behandeling van de verdachte zo spoedig mogelijk een aanvang wordt gemaakt, in elk geval nadat deze uitspraak voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis overeenkomstig het bepaalde in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht noodzakelijk is voor de duur van maximaal één jaar. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat is voldaan aan de wettelijke vereisten, te weten dat de strafbare feiten aan verdachte wegens voornoemde ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kunnen worden toegerekend en dat de veiligheid van verdachte, van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen de maatregel eist. Tevens is voldaan aan de voorwaarde van een dubbel rapportage van een psychiater en een psycholoog. De door deze deskundigen uitgebrachte adviezen zijn gedagtekend binnen de periode van een jaar voor aanvang van de terechtzitting.
10
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 37, 138, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
- verklaart het onder feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het onder de feiten 1, 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het onder de feiten 1, 2, 4, 5 en 6 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het onder de feiten 1, 2, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het onder de feiten 1, 2, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van die feiten;
- gelast dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van een jaar.
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Veldhuisen, voorzitter, mrs. M.J.A.L. Beljaars en V.C. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.S. Salet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 augustus 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 22 november 2017, te Urk, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte dreigend met een (fileer)mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, luid schreeuwend op die [slachtoffer 1] afgelopen en/of heeft hij een (fileer)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, getoond en/of voorgehouden aan die [slachtoffer 1] en/of met dat (fileer)mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van die [slachtoffer 1] gewezen en/of gestoken;
hij, op of omstreeks 22 november 2017, te Urk, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
hij, op of omstreeks 22 november 2017, te Urk, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (met) een (fileer)mes, althans (met) een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van die [slachtoffer 2] gewezen en/of getoond aan die [slachtoffer 2] ;
hij, op of omstreeks 22 november 2017, te Urk, althans in Nederland, [verbalisant 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een (fileer)mes in de richting van die [verbalisant 1] gegooid;
hij, op of omstreeks 15 februari 2018, te [woonplaats] , gemeente Noordoostpolder, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de voordeur van een woning (gelegen aan de [adres] ), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] en/of Mercatus, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
hij, op of omstreeks 15 februari 2018, te [woonplaats] , gemeente Noordoostpolder, althans in Nederland, wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen aan de [adres] en in gebruik bij [benadeelde] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, en/of wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege die [benadeelde] aanstonds heeft verwijderd.
[1] Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 23 november 2017, genummerd 2017354207, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 4 tot en met 2006. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
[5] Het proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris van 24 november 2017.
[12] Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 februari 2018, genummerd PL0900-2018045560, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 24. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.