ECLI:NL:RBMNE:2018:3703

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2018
Publicatiedatum
6 augustus 2018
Zaaknummer
16/659285-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaken door gebrek aan bewijs en ondersteunend materiaal

Op 6 augustus 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 47-jarige man uit Amersfoort, die werd beschuldigd van seksueel misbruik van zijn nichtje. De rechtbank heeft de man vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen die 20 jaar geleden zouden hebben plaatsgevonden. In zedenzaken is het vaak zo dat er slechts twee personen aanwezig zijn bij de vermeende seksuele handelingen: het slachtoffer en de dader. Dit maakt het moeilijk om tot een veroordeling te komen zonder aanvullend bewijs dat de aangifte ondersteunt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer, maar de heimelijk opgenomen gesprekken tussen het slachtoffer en de verdachte bieden onvoldoende bewijs. De verdachte sprak in de opname over 'fouten' en 'spijt', maar de rechtbank vond deze verklaringen te vaag en niet specifiek genoeg om de seksuele handelingen vast te stellen. Ook de verklaringen van familieleden, die het verhaal van het slachtoffer bevestigden, werden als onvoldoende beschouwd, omdat deze gebaseerd waren op wat zij van het slachtoffer hadden gehoord.

De rechtbank concludeerde dat er geen wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen en sprak hem vrij van de tenlasteleggingen. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank heeft bepaald dat de benadeelde partij haar vordering kan indienen bij de burgerlijke rechter.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659285-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 augustus 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. J.R.F. Esbir Wildeman, van hetgeen verdachte en mr. A. Oass, advocaat te Haarlem naar voren hebben gebracht en van hetgeen door mr. T.C. Cooman, advocaat te Utrecht, namens de benadeelde partij naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1op tijdstippen in de periode van 1 januari 1998 tot en met 12 januari 1999 te Amersfoort met [slachtoffer] die toen nog geen twaalf jaren was, handelingen heeft gepleegd die (mede) hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2op tijdstippen in de periode van 13 januari 1999 tot en met 1 januari 2003 te Amersfoort en/of Hoogland met [slachtoffer] die toen nog geen zestien jaar was, handelingen heeft gepleegd die (mede) hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en verwijst daartoe naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Het heimelijk opgenomen gesprek tussen aangeefster en verdachte en de verklaring van de broer van verdachte, die op feitelijkheden de verklaring van aangeefster bevestigt, kunnen dienen als ondersteunend bewijs voor de aangifte. De verklaring van verdachte over de opname, namelijk dat hij het hierop enkel heeft over kriebelen op de rug, is volgens de officier van justitie, gelet op de context van de aangifte, onaannemelijk.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er onvoldoende wettig bewijs is nu zich in het dossier geen objectief ondersteunend bewijs voor de aangifte bevindt. Daarnaast ontbreekt de overtuiging dat het ten laste gelegde is gebeurd nu de aangifte onduidelijkheden bevat en aangeefster op enig moment zelf heeft aangegeven niet zeker te weten of ze haar herinneringen hieromtrent kan vertrouwen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Beoordelingskader
Aan verdachte zijn zedendelicten ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich vaak door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Ook in de onderhavige zaak is dit het geval. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen met zich mee dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, derde lid van het Wetboek van Strafvordering is echter de enkele verklaring van een getuige (in dit geval het slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. In het dossier moet zich aldus ander bewijsmateriaal bevinden dat de verklaring van aangeefster op specifieke punten ondersteunt. Hiervoor is niet voldoende dat getuigen – de auditu ofwel ‘van horen zeggen’ – verklaren over wat zij (destijds) van aangeefster hebben gehoord. De bron van deze verklaringen blijft dan immers steeds aangeefster.
Beoordeling van de stukken in het dossier
De rechtbank moet in deze zaak de vraag beantwoorden of aan het hiervoor genoemde bewijsminimum is voldaan.
De rechtbank stelt voorop dat zij in het dossier geen aanwijzingen ziet die maken dat de rechtbank aan de verklaring van aangeefster twijfelt. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het dossier echter onvoldoende ondersteunend bewijs voor de verklaring van aangeefster worden gevonden. De heimelijke opname van het gesprek tussen aangeefster en verdachte biedt, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende bevestiging, aangezien hieruit onvoldoende expliciet en concreet blijkt dat verdachte de delicten zou hebben bekend, zoals door aangeefster en diverse familieleden wordt gesteld. Verdachte spreekt in de opname onder meer over ‘fouten die hij niet had mogen maken’, ‘wat ik heb gedaan is niet goed te praten’, ‘ik zat aan je’ en ‘het hebben van spijt’. Weliswaar vindt de rechtbank verdachtes verklaring dat dit slechts over het ‘kriebelen’ gaat niet aannemelijk, maar uit het gesprek blijkt onvoldoende expliciet waar deze fouten uit hebben bestaan, waaraan verdachte heeft gezeten of waar hij spijt van heeft. Van doorslaggevend belang hierbij is dat het niet duidelijk wordt of dit de seksuele handelingen zijn die in de tenlastelegging worden genoemd. Op basis hiervan is de rechtbank niet in staat om vast te stellen dat sprake is geweest van de seksuele handelingen, zoals deze verder zijn omschreven in de tenlastelegging. Ook in de rest van het dossier bevindt zich, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende ondersteunend bewijs voor de verklaring van aangeefster. De verklaringen van de familie van aangeefster en de broer van verdachte zijn immers afkomstig van een en dezelfde bron, de aangeefster, en worden aangemerkt als
‘de auditu-verklaringen’. Nu geen sprake is van voldoende wettig bewijs, dient verdachte van het hem ten laste gelegde te worden vrijgesproken.

5.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.983,20, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1. en 2. ten laste gelegde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering nu verdachte van het hem ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij
  • verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, voorzitter, mrs. A.C. van den Boogaard en M.W.V. van Duursen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Kruijswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 augustus 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 1998 tot en met
12 januari 1999 te Amersfoort, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [1987] , die de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal:
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht, en/of
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] , en/of
- een of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht, en/of
- gewreven over de vagina van die [slachtoffer] ;
(art 244 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 januari 1999 tot en met
01 januari 2003 te Amersfoort en/of Hoogland, althans in de gemeente Amersfoort, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [1987] , die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal:
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht, en/of
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] , en/of
- een of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht, en/of
- gewreven over de vagina van die [slachtoffer] ;
(art 245 lid 1 Wetboek van Strafrecht)