ECLI:NL:RBMNE:2018:368

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
6475203
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de vraag naar dringende reden in arbeidsrechtelijke context

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, de besloten vennootschap [verweerster] B.V. Het geschil betreft een ontslag op staande voet dat door de werkgever is gegeven op 28 september 2017, naar aanleiding van het vermoeden dat [verzoeker] zonder toestemming een bitcoinmachine had geïnstalleerd op de werkplek, wat in strijd zou zijn met het personeelshandboek en het protocol inzake internetgebruik. De werknemer heeft verzocht om vernietiging van het ontslag en om betaling van een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, en andere vergoedingen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven, omdat de werkgever na de ontdekking van de bitcoinmachine op 26 september 2017 een dag heeft gewacht met het ontslag. De rechter oordeelt dat de werkgever voldoende tijd had om onderzoek te doen en advies in te winnen, waardoor het ontslag als onverwijld kan worden beschouwd. Echter, de rechter heeft ook geoordeeld dat er geen dringende reden voor het ontslag was, omdat de werknemer niet opzettelijk de regels heeft overtreden en er onvoldoende bewijs was dat het gebruik van de bitcoinmachine daadwerkelijk schade heeft veroorzaakt aan de werkgever.

De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van de gevorderde vergoedingen, waaronder de transitievergoeding en de gefixeerde schadevergoeding, en heeft de verzoeken van de werkgever tot schadevergoeding afgewezen. De rechter heeft benadrukt dat ontslag op staande voet een uiterste maatregel is die alleen gerechtvaardigd kan worden bij ernstige verwijtbaarheid van de werknemer. In dit geval was de kantonrechter van oordeel dat de gedragingen van de werknemer niet zodanig ernstig waren dat ontslag op staande voet gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 6475203 AE VERZ 17-90 RK/1069
en
zaaknummer 6494941 AE VER 17-94 RK/1069
Beschikking van 15 februari 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. S.B.H. Dijkstra,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. A.J. Noordam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedures blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 20 november 2017;
- het verweerschrift van [verweerster] ;
- het verzoekschrift van [verweerster] , ter griffie ingekomen op 29 november 2017;
- het verweerschrift van [verzoeker] .
1.2.
De verzoeken zijn ter zitting van 18 januari 2018 behandeld. Van de zitting is aantekening gehouden.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [1982] , is sinds 1 juli 2011 voor onbepaalde tijd in dienst van [verweerster] , laatstelijk als systeembeheerder tegen een salaris van € 3.750,00 bruto, te vermeerderen met vakantietoeslag en emolumenten.
2.2.
[verweerster] is een landelijke organisatie met ervaring op het gebied van schuldhulpverlening en insolventie en helpt mensen met schulden bij het vinden van een oplossing voor hun problematiek. Zij voert minnelijke en wettelijke schuldregelingen uit en biedt ondersteuning in de vorm van budgetbeheer, beschermingsbewind, budgetcoaching en cursussen. De directie is in handen van de heer [A] en mevrouw [B] .
2.3.
[verweerster] maakt gebruik van een personeelshandboek. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
“3.5 NevenwerkzaamhedenZonder voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever is het voor de werknemer gedurende de duur van het dienstverband niet toegestaan, buiten deze dienstbetrekking om werkzaamheden te verrichten, al dan niet tegen betaling van loon of een onkostenvergoeding, welke strijdig kunnen zijn met de belangen van werkgever. Dit is ter beoordeling van de werkgever.
4.3
BedrijfseigendommenBinnen [verweerster] kan in sommige gevallen gebruik worden gemaakt van een laptop, navigatie of telefoon. De werknemer heeft ten opzichte van deze eigendommen een zorgplicht, bijvoorbeeld de eigendommen niet onbeheerd achter te laten en op een correcte wijze gebruik te maken van de eigendommen.
4.13
InternetGebruik van het systeem van [verweerster] is onderworpen aan een gebruikersovereenkomst tussen [verweerster] en de werknemer. Door toegang te hebben tot het systeem en alle informatie en documenten die het systeem bevatten, gaat de werknemer er expliciet mee akkoord dat deze uitsluitend zakelijk gebruikt roden. Gebruik van internet is enkel toegestaan als dit noodzakelijk is voor de werkzaamheden. Privé gerelateerd internetgebruik is in principe niet toegestaan. Daarnaast verleent de werknemer voordat hij/zij inlogt op het systeem toestemming tot het monitoren van zijn/haar werkzaamheden als de directie van [verweerster] hiervoor aanleiding heeft.Voor de aanvullende richtlijnen omtrent internet en e-mailgebruik, verwijzen wij naar de bijlage ‘Internet en E-mailprotocol’.”
2.4.
[verzoeker] houdt zich in zijn privé-tijd bezig met het zogenaamde ‘minen van bitcoins’. Hij heeft thuis enkele bitcoinmachines staan. Op een gegeven moment - omstreeks het voorjaar van 2017 - heeft [verzoeker] een zogenaamde bitcoinmachine geïnstalleerd in een serverkast in de vestiging van [verweerster] in [vestigingsplaats] . Met deze machine kon hij virtueel bitcoins delven.
2.5.
Het delven van de bitcoins vond plaats via het wifi-netwerk van [verweerster] , van welk netwerk medewerkers gebruik konden maken voor privégebruik.
2.6.
Tijdens een bedrijfsetentje op 21 september 2017 is bij mevrouw [B] het vermoeden ontstaan dat [verzoeker] zich ook mogelijk op het werk bezig hield met het delven van bitcoins. Zij heeft op 26 september 2017 de door [verzoeker] geïnstalleerde bitcoinmachine in de serverruimte in [vestigingsplaats] ontdekt. Zij heeft [verzoeker] hiervoor op 27 september op non-actief gesteld.
2.7.
[B] heeft op 27 september 2017 met [verzoeker] over haar ontdekking gesproken. Op 28 september 2017 heeft [verweerster] [verzoeker] op staande voet ontslagen. Dit ontslag is bij brief van diezelfde dag schriftelijk aan [verzoeker] bevestigd. In de brief staat onder meer het volgende:
“Dinsdag 26 september 2017 eind van de middag heb ik een vermoeden gekregen, dat u onze computersystemen niet alleen voor bedrijfsdoeleinden gebruikt, maar ook voor privé doeleinden. Om dit vermoeden verder te kunnen onderzoeken, heb ik u gisteren geschorst. Dit onderzoek heb ik gisteren uitgevoerd.
Ik heb vastgesteld, dat u onze computersystemen niet alleen gebruikt heeft voor bedrijfsdoeleinden, maar ook voor privé doeleinden. Het betreft niet een eenmalig incidenteel gebruik, maar grootschalig gebruik voor het maken en handelen in zgn bit-coins.
U heeft hiermee gehandeld in strijd met de voorschriften, zoals deze zijn vastgelegd in ons personeelshandboek en het protocol inzake internet gebruik.Met dit gebruik heeft u ons bedrijf niet alleen blootgesteld aan gevaren van buitenaf (virus, hacken en gijzeling) maar ook diefstal (de kosten van het energie verbruik alleen al zijn door mij becijferd op ca. € 2.100,-).
Daarnaast bent u werkzaam als systeembeheerder. Met het gebruik is door u misbruik gemaakt van uw positie binnen de onderneming, waardoor het vertrouwen in u onherstelbaar is geschaad.Ik geef u hierbij ontslag op staande voet. Dit betekent, dat uw dienstverband per direct is beëindigd.(…)”
2.8.
Het personeel bij [verweerster] heeft toestemming om mobiele telefoons en laptops aan te sluiten op de stroomvoorziening op kantoor. Privégebruik van de mobiele telefoon tijdens werktijd moet zoveel mogelijk worden vermeden.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, na vermindering van eis, om ten laste van [verweerster] een transitievergoeding toe te kennen van € 8.886,16 bruto, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 9.330,47 bruto en een billijke vergoeding van € 50.000,00 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast verzoekt hij om veroordeling van [verweerster] tot betaling van een behoorlijke eindafrekening van € 4.810,43 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50%, tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.568,52, tot betaling van een bedrag van € 923,17 netto aan nog te declareren onkosten en tot overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie.
3.2.
Aan zijn verzoek legt [verzoeker] het navolgende ten grondslag. Hij bestrijdt dat sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Het is hem onduidelijk wat [verweerster] hem verwijt. [verweerster] heeft slechts in algemene bewoordingen opgeschreven wat haar ertoe bracht om op te zeggen, zonder dit te motiveren. Niet vast te stellen is bovendien of [verweerster] onverwijld opzegde. [verzoeker] begrijpt niet waarom [verweerster] onmiddellijk grijpt naar de arbeidsrechtelijk zwaarste sanctie. [verzoeker] is bovendien van mening dat niet onverwijld is opgezegd.
3.3.
[verweerster] voert verweer. Zij heeft onder meer betoogd, kort samengevat, dat [verzoeker] heeft gehandeld in strijd met de voorschriften van het personeelshandboek en het protocol inzake internetverbruik door gebruik van computersystemen voor privé doeleinden. Hij heeft het bedrijf blootgesteld aan gevaren van buitenaf, diefstal gepleegd door het ontvreemden van elektriciteit en het vertrouwen onherstelbaar beschadigd. Zij zal de eindafrekening opmaken en uitbetalen, maar hierop de door [verzoeker] verschuldigde gefixeerde schadevergoeding in mindering brengen.

4.Het tegenverzoek

4.1.
[verweerster] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verzoeker] te veroordelen de wettelijke gefixeerde schadevergoeding te betalen van € 4.050,00 bruto en de schade als gevolg van onrechtmatig handelen begroot op € 999,78 aan onrechtmatig stroomverbruik.
4.2.
[verzoeker] heeft verweer gevoerd. Hij stelt zich op het standpunt dat geen sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet en [verweerster] deze bedragen daarom niet in mindering mocht brengen.

5.De beoordeling

5.1.
Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn heeft [verzoeker] het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet tijdig ingediend.
5.2.
Kern van het geschil is de vraag of het op 28 september 2017 aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet vernietigd dient te worden.
5.3.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
Onverwijldheid
5.4.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. Dit wordt door [verweerster] betwist. Voor het antwoord op de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de feiten die aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd, bekend zijn geworden bij degene die bevoegd was het ontslag te verlenen.
5.5.
Als een werkgever vermoedt dat sprake is van een dringende reden tot ontslag van een werknemer, maar hij eerst een onderzoek wil instellen naar de juistheid van dat vermoeden, dan dient hij daarbij met de grootst mogelijke voortvarendheid te handelen. Of de werkgever voldoende voortvarend heeft gehandeld, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij valt onder meer te denken aan de aard en omvang van een eventueel noodzakelijk onderzoek, de behoedzaamheid die bij het instellen van dat onderzoek geboden kan zijn om geen onrust in het bedrijf van de werkgever te wekken, het verzamelen van bewijsmateriaal, de eventuele noodzaak tot het inwinnen van (juridisch) advies, het horen van de werknemer en het plegen van intern overleg. Daarnaast moet de werkgever zorg in acht nemen om te vermijden dat de werknemer in zijn gerechtvaardigde belangen zou worden geschaad, als het vermoeden onjuist blijkt. Waar het dus om gaat is dat de werkgever na het ontdekken van de als dringende reden gekwalificeerde feiten onverwijld ontslag verleent.
5.6.
De kantonrechter stelt vast dat [verweerster] na het ontdekken van de bitcoin-machine op 26 september 2017 [verzoeker] op 27 september 2017 op non-actief heeft gesteld en heeft gesproken en de dag erna op staande voet heeft ontslagen. Wat er ook zij van de vraag of zij het onderzoek dat zij heeft ingesteld voortvarend heeft verricht, een werkgever mag een dag gegund worden om naast het doen van onderzoek ook advies in te winnen en overleg te voeren. Daarmee heeft zij dus voldoende snel gehandeld.
5.7.
Gelet op het voorgaande is het ontslag op staande voet onverwijld gegeven.
Dringende reden
5.8.
[verzoeker] heeft verder betwist dat sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
5.9.
Vast staat dat [verzoeker] een bitcoin-machine in een afgesloten kast in een serverruimte heeft geïnstalleerd voor privé doeleinden en dat zijn werkgever hiervan niet op de hoogte was. Hij heeft weliswaar gesteld dat zij toestemming heeft gegeven maar dit is door [verweerster] betwist. Ook indirect was er geen toestemming, [verzoeker] had immers niet mogen begrijpen dat het toestaan van het gebruik van een mobiele telefoon op het werk en het gebruik maken van het wifi-netwerk ook betekende dat hij toestemming had om een bitcoin-machine te installeren. De vraag die in deze zaak speelt is of het zonder toestemming en heimelijk plaatsen van deze bitcoin-machine een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. Daarbij zal het ontslag worden beoordeeld aan de hand van de redenen die [verweerster] in de brief van 28 september 2017 aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd.
5.10.
[verweerster] heeft aan het ontslag ten grondslag gelegd dat [verzoeker] in strijd heeft gehandeld met de voorschriften in het personeelshandboek en het protocol inzake internetgebruik. Dat hij in strijd met het beding over nevenwerkzaamheden heeft gehandeld, acht de kantonrechter niet aannemelijk geworden. Dit beding lijkt bedoeld voor werkzaamheden die een medewerker voor een ander bedrijf verricht en is niet geschreven voor situaties als deze, ook al had [verzoeker] er waarschijnlijk geldelijk gewin mee. Ook het artikel dat door [verweerster] is aangehaald en betrekking heeft op het gebruik maken van bedrijfseigendommen is op een situatie als deze niet van toepassing. Het artikel waarin vermeld is dat het gebruik van internet slechts is toegestaan als dit noodzakelijk is voor de werkzaamheden is weliswaar overtreden, maar daarbij merkt de kantonrechter op dat op basis van Europese jurisprudentie geldt dat de werkgever niet het recht heeft het om het privéleven van de werknemer op de werkplek tot nul te reduceren. Bovendien was privégebruik van het wifi-netwerk, zoals reeds overwogen, wel toegestaan. Dat daarmee de vrijheid ontstond een bitcoinmachine te plaatsen is daarmee niet gezegd. Het protocol inzake internetgebruik is niet in deze procedure overgelegd, zodat de kantonrechter hierover inhoudelijk verder geen oordeel kan geven.
5.11.
Ook heeft [verweerster] in de ontslagbrief als ontslaggrond aangevoerd dat [verzoeker] het bedrijf heeft blootgesteld aan gevaren van buitenaf, zoals een virus, hacken en een gijzeling. [verweerster] heeft later gesteld dat er ook brandgevaar zou zijn door de warmteontwikkeling. [verzoeker] heeft uitdrukkelijk betwist dat dit het geval is. Hij heeft uitgelegd dat de bitcoinmachine los van het bedrijfsnetwerk stond en de bedrijfsvoering van [verweerster] niet kon schaden. Het apparaat was weliswaar op het wifinetwerk van [verweerster] aangesloten, maar dit netwerk is door de hardwarematige firewall niet gekoppeld aan het bedrijfsnetwerk dat operationeel door [verweerster] wordt gebruikt. Het apparaat stond ook niet altijd aan. Dat er concrete gevaren waren zoals dat een bitcoinmachine doelwit zou zijn van hackers is gelet op deze betwisting onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster] de gevaren in ieder geval onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
5.12.
[verweerster] stelt ook dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, omdat met het gebruik van een bitcoinmachine veel energieverbruik gepaard gaat. Wat de hoogte van het exacte energieverbruik is geweest, is niet helder geworden. [verweerster] heeft in de ontslagbrief vermeld dat het om een bedrag van € 2.100,00 gaat, in het verweerschrift noemt zij een bedrag van ten minste € 999,78. [verzoeker] heeft het bedrag echter op € 57,05 geschat. Het door [verweerster] vastgestelde bedrag is berekend door het verschil te nemen tussen het gebruikelijke bedrag per maand en het meerdere daarboven dat verbruikt is. De kantonrechter is van oordeel dat het door [verweerster] verstrekte overzicht in dit geval niet voldoende is en deze berekening te kort door de bocht is. Het is een overzicht van nog geen jaar en om dan al uit te gaan van een gemiddeld gebruik per maand is prematuur. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat de bitcoinmachine als enige debet is aan al het toegenomen stroomverbruik. Dat het apparaat stroom verbruikt mag duidelijk zijn, maar dat het in de mate is geweest die [verweerster] stelt, staat in dit geval niet vast. Het is op dit moment nog de vraag of dit als diefstal, waarbij er sprake is van het toe-eigenen van een eigendom, kan worden gekwalificeerd. Een strafrechtelijke procedure heeft (nog) niet plaatsgevonden, zodat een dergelijke oordeel voorbarig is.
5.13.
Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen voorgaande gronden alleen niet tot een ontslag op staande voet leiden en ligt het zwaartepunt in deze zaak in het gebrek aan vertrouwen dat [verweerster] naar aanleiding van dit incident in [verzoeker] heeft gekregen. Ook dit heeft zij aan het ontslag ten grondslag gelegd. [verweerster] stelt daarbij dat zij volledig wil kunnen vertrouwen op een systeembeheerder en van iemand met een dergelijke functie moet kunnen verwachten dat hij volledig integer handelt. De kantonrechter is met [verweerster] van oordeel dat [verzoeker] had moeten aanvoelen dat hij met dit gedrag een grens heeft overschreden, met name nu dit heimelijk is gegaan. Hij heeft hierbij een grote inschattingsfout gemaakt. Van een systeembeheerder moet je kunnen verwachten dat hij integer en betrouwbaar is en het plaatsen van een bitcoinmachine binnen een bedrijfsomgeving voor eigen gebruik valt daar niet onder. Wat in deze zaak zwaar meeweegt is dat [verzoeker] nooit eerder dergelijk gedrag heeft getoond en dat niet gebleken is dat zijn werkzaamheden er onder hebben geleden. De kantonrechter is van oordeel dat deze gemaakte fout hem niet zodanig zwaar moet worden aangerekend dat het gelet op alle omstandigheden van het geval als een dringende reden kwalificeert. Ontslag op staande voet behoort vanwege de diep ingrijpende financiële consequenties ultimum remedium te zijn. De aard en de ernst van het gedrag van [verzoeker] is niet zodanig dat, mede gelet op de wijze waarop [verzoeker] het dienstverband jaren naar tevredenheid heeft vervuld, de sanctie van ontslag op staande voet gerechtvaardigd was. [verweerster] had moeten volstaan met een minder zware sanctie dan wel het einde van het dienstverband op een andere wijze moeten zien te bereiken.
5.14.
Gelet op het voorgaande is geen sprake van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW. [verweerster] was dan ook niet bevoegd de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] onverwijld op te zeggen.
5.15.
[verzoeker] heeft geen vernietiging van het ontslag op staande voet gevorderd, wat betekent dat het dienstverband is geëindigd. [verzoeker] vordert een afrekening, een gefixeerde schadevergoeding in verband met de onregelmatige beëindiging van het dienstverband, alsmede een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
Afrekening
5.16.
[verzoeker] heeft een bedrag van € 760,43 aan restant vakantie-uren (inclusief vakantiegeld) gevorderd, welk bedrag door [verweerster] op zich zelf niet is betwist anders dan dat zij stelt dat zij geen vakantietoeslag heeft berekend over de openstaande vakantie-uren. Omdat de uitbetaling van vakantiedagen als loon heeft te gelden, is over dit loon op grond van de Wet Minimumloon en Minimumvakantiebijslag ook vakantietoeslag verschuldigd.
Daarnaast had [verweerster] geen bedrag van € 4.050,00 bruto mogen inhouden, zodat zij dit bedrag ook alsnog is verschuldigd, evenals de wettelijke verhoging over dit bedrag en over het vakantiegeld dat inmiddels wel is betaald maar te laat. Toewijsbaar is daarom het bedrag van € 10.378,33 bruto.
5.17.
Voor wat betreft het netto bedrag van € 923,17 aan declaraties wordt het volgende overwogen. [verzoeker] heeft hierover gesteld dat dit een geschat bedrag betreft. Het gaat daarbij om stroom die hij gebruikte om de lease auto op te laden en voorts omvat het parkeerbonnen, lunch en avondeten. [verweerster] heeft een netto bedrag van € 999,78 ingehouden als zijnde de kosten van de stroom die [verzoeker] verbruikt heeft voor de bitcoinmachine.
5.18.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende heeft onderbouwd waarom zijn stroomverbruik voor de auto een bedrag van € 855,00 netto zou betreffen in plaats van het bedrag van € 200,00 zoals door [verweerster] is gesteld. [verweerster] daarentegen had niet zomaar een bedrag van € 999,78 in mogen houden voor het stroomverbruik door de bitcoinmachine. Dat de machine dit bedrag aan stroom heeft verbruikt is ook onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter zal daarom [verweerster] veroordelen tot betaling van de overige declaraties en tot betaling van het bedrag van € 999,78. Totaal komt dit op € 1.067,95 netto uit.
Transitievergoeding
5.19.
Ten aanzien van de verzochte transitievergoeding wordt het volgende overwogen. Als de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en deze door de werkgever wordt beëindigd, heeft de werknemer van rechtswege aanspraak op de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW. Geen transitievergoeding is verschuldigd, zo volgt uit lid 7 sub c van dat artikel als het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. De wetgever heeft hierbij voor ogen gestaan dat voor ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden en dat niet snel mag worden aangenomen dat geen transitievergoeding verschuldigd is. Voor de vraag of sprake is van ernstige verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW moet daarom een hoge lat worden aangelegd. [verweerster] heeft aangevoerd dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] verwijtbaar heeft gehandeld, maar in dit geval zijn de gedragingen onvoldoende om uit te gaan van ernstige verwijtbaarheid in de zin van voornoemde bepaling. De hoogte van de verzochte transitievergoeding is niet betwist. De transitievergoeding zal daarom worden toegewezen, evenals de hierover gevorderde wettelijke rente die op basis van artikel 7:686a lid 1 BW verschuldigd is vanaf 28 oktober 2017.
Gefixeerde schadevergoeding
5.20.
Op grond van artikel 7:672 lid 10 BW is de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Vast staat dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] onterecht onverwijld heeft opgezegd.. Daarmee heeft zij opgezegd tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt. Tegen het door [verzoeker] gevorderde bedrag van € 9.330,47 bruto heeft [verweerster] niet afzonderlijk verweer gevoerd. De verzochte veroordeling tot betaling van dit bedrag wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn zal dan ook worden toegewezen, evenals de hierover gevorderde wettelijke rente die op basis van artikel 7:686a lid 1 BW verschuldigd is vanaf 28 september 2017.
Billijke vergoeding
5.21.
Bij het vaststellen van de billijke vergoeding als bedoeld in art. 7:681 lid 1, aanhef en onder a BW, hangt het af van de omstandigheden van het geval of en in hoeverre bij de vaststelling van de billijke vergoeding rekening wordt gehouden met het inkomen dat de werknemer zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. Tot die omstandigheden behoort onder meer de mate waarin de werkgever van de grond voor de vernietigbaarheid van de opzegging een verwijt valt te maken. Daarbij is mede van belang of de werkgever de arbeidsovereenkomst ook op rechtmatige wijze zou hebben kunnen beëindigen, en op welke termijn dit dan had mogen gebeuren en vermoedelijk zou zijn gebeurd. Bij de vaststelling van de billijke vergoeding kan er ook rekening mee worden gehouden of de werknemer inmiddels ander werk heeft gevonden, en met de inkomsten die hij daaruit dan geniet (vgl. Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, nr. 7, p. 90), en met de (andere) inkomsten die hij in redelijkheid in de toekomst kan verwerven (vgl. ECLI:NL:HR:2017:2087).
5.22.
In dit geval wordt rekening gehouden met de volgende omstandigheden. Aan [verweerster] valt te verwijten dat zij [verzoeker] heeft ontslagen zonder dat daarvoor een dringende reden was. Zij is dus verantwoordelijk voor het feit dat [verzoeker] plotsklaps zonder werk en zonder inkomen is komen te zitten. De kantonrechter ziet echter aanleiding om in dit geval de billijke vergoeding op nihil te bepalen. [verzoeker] heeft namelijk wel flink verwijtbaar gehandeld. Mogelijk had [verweerster] wel op een andere manier de beëindiging van het dienstverband bewerkstelligd. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat [verzoeker] binnen zes weken na einde van het dienstverband ander werk heeft gevonden en de schade daarom beperkt is gebleven en hij al een transitievergoeding en een vergoeding voor de onregelmatige opzegging ontvangt.
Buitengerechtelijke kosten
5.23.
[verzoeker] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Onvoldoende onderbouwd is dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vordering is dan ook niet toewijsbaar.
5.24.
[verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op:
- griffierecht € 470,00
- salaris gemachtigde €
600,00
Totaal € 1.070,00
5.25.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal eveneens worden toegewezen.

6.Tegenverzoek

6.1.
[verweerster] heeft op grond van artikel 7:677 lid 2 BW vergoeding van de schade gevorderd. Zij heeft deze bedragen reeds in mindering gebracht. Nu de kantonrechter heeft geoordeeld dat geen sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet, is artikel 7:677 lid 2 BW niet van toepassing. Voor vergoeding van de schade is daarom geen plaats. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen. Ook het verzoek tot vergoeding van de schade ter zake van stroomverbruik als gevolg van onrechtmatig handelen zal worden afgewezen, omdat onvoldoende vaststaat wat het bedrag van het stroomverbruik is geweest.
6.2.
[verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten die aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.

7.De beslissing

De kantonrechter:
Ten aanzien van het verzoek van [verzoeker] :
7.1.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 4.810,43 bruto ter zake van de eindafrekening, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50 % over het bedrag van € 11.135,80 bruto, zijnde € 5.567,90 bruto;
7.2.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 1.067,95 netto aan onkosten;
7.3.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 8.886,16 bruto ter zake van de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 28 oktober 2017 tot aan de dag van volledige betaling;
7.4.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een gefixeerde schadevergoeding van € 9.330,47 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 28 september 2017;
7.5.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 1.070,00, waarvan € 600,00 aan salaris gemachtigde;
7.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Ten aanzien van het tegenverzoek van [verweerster]
7.8.
wijst de verzoeken af;
7.9.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2018.