In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, de besloten vennootschap [verweerster] B.V. Het geschil betreft een ontslag op staande voet dat door de werkgever is gegeven op 28 september 2017, naar aanleiding van het vermoeden dat [verzoeker] zonder toestemming een bitcoinmachine had geïnstalleerd op de werkplek, wat in strijd zou zijn met het personeelshandboek en het protocol inzake internetgebruik. De werknemer heeft verzocht om vernietiging van het ontslag en om betaling van een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, en andere vergoedingen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven, omdat de werkgever na de ontdekking van de bitcoinmachine op 26 september 2017 een dag heeft gewacht met het ontslag. De rechter oordeelt dat de werkgever voldoende tijd had om onderzoek te doen en advies in te winnen, waardoor het ontslag als onverwijld kan worden beschouwd. Echter, de rechter heeft ook geoordeeld dat er geen dringende reden voor het ontslag was, omdat de werknemer niet opzettelijk de regels heeft overtreden en er onvoldoende bewijs was dat het gebruik van de bitcoinmachine daadwerkelijk schade heeft veroorzaakt aan de werkgever.
De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van de gevorderde vergoedingen, waaronder de transitievergoeding en de gefixeerde schadevergoeding, en heeft de verzoeken van de werkgever tot schadevergoeding afgewezen. De rechter heeft benadrukt dat ontslag op staande voet een uiterste maatregel is die alleen gerechtvaardigd kan worden bij ernstige verwijtbaarheid van de werknemer. In dit geval was de kantonrechter van oordeel dat de gedragingen van de werknemer niet zodanig ernstig waren dat ontslag op staande voet gerechtvaardigd was.