ECLI:NL:RBMNE:2018:3664

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
16/652864-17 en 16/652832-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

TBS met dwangverpleging voor brandstichting, mishandeling en vernieling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juni 2018, is de verdachte beschuldigd van brandstichting, mishandeling en vernieling. De tenlastelegging omvat twee parketnummers: 16/652864-17 en 16/652832-17. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 5 tot en met 6 juli 2017 in Almere opzettelijk een ligbed heeft vernield dat toebehoorde aan de benadeelde en zijn levensgezel heeft mishandeld door haar meermalen in het gezicht te slaan. Daarnaast heeft de verdachte opzettelijk brand gesticht in hun woning, wat leidde tot gemeen gevaar voor de medebewoners en levensgevaar voor anderen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de overige feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet leidde tot een uitsluiting van strafbaarheid. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twee jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging geëist. De rechtbank heeft deze strafeis overgenomen, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis, en ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/652864-17 en 16/652832-17 (gevoegd) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 juni 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de [verblijfplaats]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting 15 juni 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.J. van der Velden en mr. J. Roosma, beiden advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J. Beumer-Gonggrijp en van hetgeen verdachte en diens raadslieden naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 16/652864-17in de periode van 5 juli 2017 tot en met 6 juli 2017 in Almere een ligbed van [benadeelde] heeft vernield, beschadigd of onbruikbaar gemaakt;
parketnummer 16/652832-17feit 1 primair:
op 5 juli 2017 in Almere heeft geprobeerd om (zijn levensgezel) [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar meermalen met de vuist in het gezicht te slaan en haar keel dicht te knijpen;
feit 1 subsidiair:
op 5 juli 2017 in Almere (zijn levensgezel) [slachtoffer] heeft mishandeld door haar bij de keel vast te pakken en meermalen in het gezicht te slaan;
feit 2:
in de periode van 5 tot en met 6 juli 2017 in Almere brand heeft gesticht in een woning aan het [adres 1] door op zolder meerdere voorwerpen in de brand te steken, waardoor die zolder en het dak van die woning zijn verbrand en waarbij er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 WAARDERING VAN HET BEWIJS [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder parketnummer 16/652864-17 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen in die zin dat verdachte het ligbed heeft vernield.
De officier van justitie acht de onder parketnummer 16/652832-17 feit 1 primair ten laste gelegde poging zware mishandeling wettig en overtuigend te bewijzen, met dien verstande dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit voor zover het ziet op het dichtknijpen van de keel van [slachtoffer] . De officier van justitie acht ook de onder feit 2 ten laste gelegde brandstichting wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder parketnummer 16/652832-17 feit 1 primair en feit 1 subsidiair ten laste gelegde voor zover deze feiten zien op het dichtknijpen van de keel van [slachtoffer] . Volgens de verdediging kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] in het gezicht heeft geslagen, maar kan deze handeling niet worden gekwalificeerd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zoals onder feit 1 primair tenlastegelegd.
De verdediging stelt zich voorts op het standpunt dat verdachte van het bij parketnummer 16.652832-17 onder feit 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs is dat verdachte de brand heeft aangestoken dan wel dat hij geen (voorwaardelijk) opzet had op het veroorzaken van de brand.
Ten aanzien van het onder parketnummer 16/652864-17 ten laste gelegde heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
parketnummer 16/652864-17
Bewijsmiddelen
Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] van 13 juli 2017 – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Ik ben woonachtig aan de [adres 2] te [woonplaats] . Op 6 juli 2017 omstreeks 03:00 uur kreeg ik een foto en een video van een buurman die op het dak stond. Ik hoorde van mijn dochter dat deze zelfde man de dakpannen naar beneden gooide. Ik kreeg vervolgens een foto van mijn dochter doorgestuurd, dat mijn tuinligbed vernield was. [2] Ik zag op de foto dat er een kapotte dakpan op mijn ligbed lag en dat er een heel groot gat in mijn ligbed zat. Ik zag dat mijn ligbed niet meer te herstellen was. [3]
Een proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2017, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] – zakelijk weergegeven – inhoudende:Op 6 juli 2017 om 22.50 uur ben ik richting het [straatnaam] te [woonplaats] gegaan. [4] Ik hoorde via de collega’s dat een man die uit het zolderraam hing van perceelnummer [nummeraanduiding van adres 1] een aantal spullen naar beneden had gegooid. Ik zag dat er een man bij het dakraam kwam staan. Ik herkende de stem als zijnde van [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] over de dakpannen klom. Ik zag dat [verdachte] de nokpannen van het dak lostrok. Ik zag dat [verdachte] zich over de nok van het dak richting de hoge perceelnummers verplaatste. [5] Ik zag dat [verdachte] een aantal nokpannen pakte en richting de tuinzijde van de woningen gooide. [6]
Parketnummer 16/652832-17
Feit 1
Bewijsmiddelen
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 6 juli 2017 – zakelijk weergegeven – inhoudende:
[voornaam van verdachte] en ik hebben al 8 á 9 jaar een relatie. Momenteel wonen wij met zijn tweeën aan het [adres 1] . Op 5 juli 2017 kregen [voornaam van verdachte] en ik ruzie. [7] Hierna sloeg hij mij met zijn vuist. Ik voelde dat de vuistslagen met kracht aan de linkerkant van mijn gezicht terecht kwamen. Ik voelde dat de vuistslagen mij raakten op mijn linkeroog en jukbeen. Ook voelde ik dat een van de twee slagen op mijn lip en mond kwamen. Direct hierop voelde ik pijn aan de linkerkant van mijn gezicht. Door deze slagen heb ik letsel opgelopen. Ik heb een bloeduitstorting onder mijn linkeroog. Daarnaast heb ik een tand in mijn mond die afgebroken is en moest mijn onderlip aan de linkerkant gehecht worden. [8]
Een proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2017, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Wij zagen dat het gezicht en de nek van de vrouw onder het bloed zaten. Wij zagen dat de onderlip van de vrouw in de gehele breedte gescheurd was en bloedde. Wij zagen dat onder het linker oog, vanuit de vrouw gezien, een dikke bult zat die ook blauw/groen was. Wij zagen dat ook haar linke wenkbrauw opgezwollen was en blauwgroen was en roodgekleurd van het bloed. [9]
Een proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2017, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Ik was ter plaatse op het [adres 1] te [woonplaats] . Aldaar zag ik collega’s [verbalisant 2] en [verbalisant 3] lopen met een vrouw met aangezicht letsel. Ik herkende de vrouw als zijnde genaamd: [slachtoffer] . [10]
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 6 juli 2017 – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Gisteren is er wat gebeurd. Ik heb haar wel een paar klappen gegeven. Ik weet dat klappen nooit te rechtvaardigen zijn, maar ik heb het wel gedaan. Er ontstaat ruzie en toen heb ik haar geslagen.
Bewijsoverweging
vrijspraak primair
De rechtbank stelt vast dat verdachte zijn levensgezel [slachtoffer] op 5 juli 2017 twee vuistslagen in het gezicht heeft gegeven. Hierbij heeft [slachtoffer] aanzienlijk letsel opgelopen. De gevolgen van het handelen van verdachte, namelijk het door aangeefster opgelopen letsel, zijn niet redengevend voor het opzet waarmee verdachte heeft gehandeld. Uit die gevolgen kan dus niet worden afgeleid dat verdachte het opzet had [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het geven van twee vuistslagen levert naar haar uiterlijke verschijningsvorm geen opzet op zwaar lichamelijk letsel op. Evenmin heeft verdachte daarmee naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen bij [slachtoffer] . De rechtbank acht daarom het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
bewezenverklaring subsidiair
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 5 juli 2017 in Almere zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld door haar twee vuistslagen in het gezicht te geven, zoals ten laste is gelegd onder feit 1 subsidiair. De rechtbank acht op grond van de inhoud van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de keel van [slachtoffer] heeft vastgepakt en zal verdachte daarom van dat onderdeel van feit 1 subsidiair vrijspreken.
Feit 2
Bewijsmiddelen
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 6 juli 2017 – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Ik ben teruggegaan naar de zolder waar onze kamer is. [voornaam van verdachte] en ik bleven ruzie houden. Ik wist naar buiten te komen. Ik belde toen de politie. Deze heb ik vervolgens buiten opgewacht. Toen zij aankwamen sprak ik met deze agenten. [11]
Een proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2017, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Nadat de vrouw antwoord had gegeven op mijn vraag hoorde ik een hoge piep afkomstig van een brandalarm. [12] Wij hoorden via de portofoon dat de kennelijke bewoner van het perceel op het dak klom. Wij hoorden de persoon schreeuwen dat niemand om hem gaf en dat wij hem maar moesten doodschieten. Wij hoorden de persoon ook roepen dat hij een vuurwapen in zijn schuur zou hebben liggen. [13]
Een proces verbaal van bevindingen van 6 juli 2017, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Op 6 juli 2017 omstreeks 23.00 uur zag ik dat de dakramen openstonden van de woning van het [adres 1] . Ik zag via de weerkaatsing van het dakraam een rode oranje gloed wat ik herkende als brand. Ik zag dat door de opening van het dakraam zwarte en witte rook kwam. Ik rook ook dat het rook naar brand. [14] Ik zag dat er een man bij het dakraam kwam staan. Ik herkende de stem als zijnde van [verdachte] . [15]
Een proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2017, opgesteld door verbalisant [verbalisant 3] – zakelijk weergegeven - inhoudende:
De huisgenoten van verdachte trof ik aan in de achtertuin van het huis omdat zij op dat moment met spoed de woning verlieten vanwege de brand. Dit zijn de volgende personen: [A](de rechtbank begrijpt: [A] ),
[B] en [C] . [16]
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 6 juli 2017 – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Ik was op het [adres 1] omdat mijn vriend daar een kamer heeft op de 1e verdieping, mijn vriend heet [D] . Wij waren samen op de kamer van mijn vriend. [17]
Een proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2017, opgesteld door verbalisant [verbalisant 4] – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Ik belde [B] . Ik hoorde hem zeggen dat hij gisteravond lag te slapen toen hij wakker werd gemaakt en het huis uit moest van de politie. [18]
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 12 juli 2017, opgesteld door verbalisant [verbalisant 5] – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Het kan worden aangenomen dat er sprake is van ten minste twee onafhankelijke brandhaarden, op de zolderkamer en de voorzolder, en dat de brand met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is ontstaan ten gevolge van het al dan niet opzettelijk bijbrengen of achterlaten van vuur in enigerlei vorm ter hoogte van de brandhaarden. Gezien het feit dat er op dat tijdstip mensen in de belendende percelen verkeerden, kan worden gesteld dat door de ontstane brand levensgevaar voor personen en gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. [19]
Een verklaring van de brandweer, opgesteld door [naam brandonderzoeker] – zakelijk weergegeven – inhoudende:
De deur van de zolderkamer was geblokkeerd en kon maar een klein stukje open. Direct achter, en tegen de deur, was een tweede brandhaard. Deze werd deels door de opening geblust, waarna met enige kracht de deur verder geopend werd. [20]
Op de voorzolder troffen we een bedbodem aan waar we voor de reconstructie de verwoeste matras hebben teruggeplaatst. Hierdoor werd het brandbeeld van één van de aangetroffen brandhaarden duidelijk zichtbaar. In dit brandbeeld bevond zich, behalve de verbrande matras, een stapel kleding die grotendeels verwoest was door de brand.
Brandsporen op de deur wezen uit dat deze tijdens de brand gesloten was geweest. Achter de deur had brand gewoed wat zich duidelijk aftekende op de deur, de wand en het plafond. Op de wand was een typerende ‘V’ vorm te herkennen, op de dakconstructie daarboven was een balk een stuk ingebrand, de inhoud van de kamer was door rook en hitte aangetast en van de dakramen met dubbel glas waren de binnenste ramen gesprongen door de hitte. [21]
Conclusie:
  • Er waren op zolder twee brandhaarden die onafhankelijk van elkaar waren. De brandhaard op de voorzolder kan niet de brandhaard op de zolderkamer doen ontbranden en omgekeerd.
  • Er waren geen aanwijsbare technische oorzaken aanwezig die tot brand zouden kunnen leiden.
  • Er zijn geen brandbare vloeistoffen in de brandhaarden gemeten.
  • Er was een brandblusser aanwezig die bedrijfsgereed in de daarvoor bestemde beugel hing. [22]
Bewijsoverweging
Daderschap
De rechtbank stelt vast dat verdachte en diens toenmalige levensgezel [slachtoffer] op 5 juli 2017 onenigheid hebben gehad in hun woning gelegen op de zolder van het perceel [adres 1] in [woonplaats] . [slachtoffer] is vervolgens naar buiten gegaan en terwijl zij buiten met de ter plaatse gekomen verbalisanten spreekt, gaat er een brandalarm af. Dan blijkt ook dat er een brand woedt op die zolder. Op dat moment is alleen verdachte op zolder aanwezig.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er (opzettelijk) brand is gesticht en zo ja, of het verdachte is geweest die dat heeft gedaan.
Volgens de brandweer waren er geen aanwijsbare technische oorzaken aanwezig die tot brand zouden hebben kunnen leiden. Wel zijn twee onafhankelijke brandhaarden aangetroffen.
Uit de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris volgt dat verdachte en zij elkaar die avond aan het opjutten waren om brand te stichten en ook allebei daadwerkelijk eenzelfde pak papier hebben aangestoken. Dit pak papier bevond zich op een stoel in de zolderkamer. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze stoel zich – bezien vanaf de zolderdeur – aan de overkant van de zolderkamer bevond. Nog los van de omstandigheid dat [slachtoffer] heeft verklaard dat het vuur bij het papier twee keer is uitgemaakt, is niet aannemelijk dat dit papier de oorzaak van de brand is geweest. Dit wordt immers weersproken door de voor het bewijs gebezigde conclusie van de brandweer dat er twee onafhankelijke brandhaarden zijn geweest die zich op de voorzolder en in de zolderkamer tegen de deur bevonden. Die zijn niet te verklaren door een smeulend hoopje papier aan de andere kant van de zolderkamer.
Verder volgt uit het onderzoek van de brandweer dat de toegangsdeur tot de zolderruimte, waar verdachte zich als enige bevond, door een brandhaard was gebarricadeerd. Brandsporen hebben uitgewezen dat deze deur tijdens de brand gesloten is geweest. Degene die de brand heeft gesticht kan dus niet door die deur zijn gevlucht en verdachte is de enige persoon die via het raam de zolderruimte heeft verlaten.
Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte de brand heeft gesticht.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. De rechtbank acht het opzet op grond van het voorgaande wel wettig en overtuigend bewezen en wordt daarbij gesterkt in haar overtuiging door de situatie ter plaatse na het ontstaan van de brand, namelijk dat verdachte niet is gevlucht maar op het dak stond te schreeuwen om aandacht en uitspraken deed waaruit kan worden afgeleid dat hij op de koop heeft toegenomen dat hij zelf het leven zou laten.
Gevaar in de zin van artikel 157 Sr
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de brand is gesticht op een zolder van een woning waar sprake van was kamerverhuur. Medebewoners van verdachte moesten worden geëvacueerd. Gelet op het tijdstip – rond 23.00 uur – van de brandstichting is naar algemene ervaringsregels de kans zeer groot dat de medebewoners lagen te slapen. Dit bleek in dit geval ook zo te zijn. Verder volgt uit het sporenonderzoek dat door de ontstane brand levensgevaar voor personen en gemeen gevaar voor goederen in de belendende percelen is ontstaan.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 5 juli 2017 opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan het [adres 1] in [woonplaats] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en omliggende woningen en levensgevaar voor personen in die woning en voor omwonenden te duchten was.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
parketnummer 16/652864-17:
in de periode van 5 juli 2017 tot en met 6 juli 2017 te Almere opzettelijk en wederrechtelijk een ligbed toebehorende aan [benadeelde] heeft vernield;
parketnummer: 16/652832-17:
feit 1 subsidiair:
op 5 juli 2017 te Almere opzettelijk mishandelend zijn levensgezel [slachtoffer] (met kracht) meermalen in haar gezicht heeft geslagen/gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
feit 2:
in de periode van 5 tot en met 6 juli 2017 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan het [adres 1] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk voorwerpen op de zolder van die woning in brand gestoken, ten gevolge waarvan het dak en de zolder en het interieur van (de zolder van) die woning gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en aangrenzende/omliggende woningen en levensgevaar voor [D] en [A] en [B] en [C] (allen woonachtig en tevens aanwezig in die woning) en [getuige] (niet woonachtig, wel aanwezig in die woning) en omwonenden te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder parketnummer 16/652864-17 en parketnummer 16/652832-17 feit 1 subsidiair en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
parketnummer 16/652864-17:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
parketnummer 16/652832-17feit 1 subsidiair:
mishandeling;
feit 2:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte is het volgende rapport opgemaakt:
- een rapportage pro Justitia van 18 mei 2018, uitgebracht door A.W.M.M. Stevens, psychiater, en K.M. ten Brinck, GZ-psycholoog, onder supervisie van C.T.H.M. Salet, GZ-psycholoog, locatie Pieter Baan Centrum (hierna te noemen: het PBC -rapport).
Uit het PBC -rapport volgt dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht.
De rechtbank neemt deze conclusie uit het PBC -rapport over en is van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en verdachte terbeschikking te stellen (hierna: tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate kan worden toegerekend. De verdediging verzoekt rekening te houden met de omstandigheden waaronder het ten laste gelegde is begaan. Daarnaast ziet verdachte het belang van behandeling in en is hij gemotiveerd om te starten met begeleiding bij stichting [naam stichting] , waar verdachte in het verleden positieve ervaringen heeft gehad.
Indien de rechtbank komt tot een vrijspraak van de brandstichting maar nog wel de oplegging van de maatregel van tbs overweegt, verzoekt de verdediging de behandeling aan te houden om nader onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheden van tbs met voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Straf en maatregel
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
  • een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 3 mei 2018 waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vernieling, mishandeling en brandstichting;
  • een psychiatrisch rapport van 26 september 2017, uitgebracht door M.H. Diawara, NRGD geregistreerde psychiater;
  • een psychologisch rapport van 29 september 2017, uitgebracht door A. Witvliet, GZ psycholoog;
  • voornoemd PBC -rapport.
Verdachte heeft tijdens een ruzie zijn toenmalig levensgezel mishandeld door haar twee keer met zijn vuist in haar gezicht te slaan. Zij heeft hierdoor behoorlijk letsel opgelopen. Daarna heeft verdachte brand gesticht op de zolder waar zij samen woonden. Hiermee heeft verdachte een levensgevaarlijke situatie gecreëerd voor zijn medebewoners en mensen die zich in de nabijheid van zijn woning bevonden. Door de brand is het pand waar verdachte woonde ernstig beschadigd. Verdachte heeft daarnaast een aanzienlijk risico op nog grotere materiële schade veroorzaakt. Door ingrijpen van de hulpdiensten is verdere escalatie voorkomen. Dit was echter geenszins aan verdachte te danken. Hij heeft nadat hij de brand had gesticht het optreden van de hulpdiensten ernstig bemoeilijkt.
Dit is een buitengewoon ernstig feitencomplex, waarbij alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Uit het psychiatrisch rapport van 26 september 2017 en het psychologisch rapport van 29 september 2017 blijkt dat verdachte geen medewerking heeft willen verlenen aan het onderzoek door de psychiater en de psycholoog, omdat hij langdurig onderzocht wilde worden in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC ). De deskundigen hebben geadviseerd om verdachte te laten opnemen en onderzoeken in het PBC .
Het PBC -rapport houdt onder meer het volgende in. Er is bij verdachte sprake van twee probleemgebieden, te weten een stoornis in middelengebruik (cannabis en cocaïne) en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis (met narcistische en borderline trekken). Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Het risico op recidive op de middellange en lange termijn is hoog. Dit komt vooral door het langdurig middelengebruik, de ernst van de persoonlijkheidsstoornis, de affectinstabiliteit, het ontbreken van inzicht in eigen problematiek en gedrag, het niet responderen op behandelingen omdat verdachte therapieontrouw is en er geen adequaat steunsysteem is, het ontbreken van een adequate daginvulling en een inadequate coping met stress. Verdachte is makkelijk krenkbaar en kent een verstoorde agressieregulatie. Dit brengt ernstige risico’s voor anderen met zich. Zonder behandeling aan zijn persoonlijkheidsproblematiek en drugsgebruik zullen de risico’s blijven bestaan. Het is daarom van belang dat verdachte een klinische behandeling zal ondergaan om de verslavingsproblematiek en persoonlijkheidsproblematiek te behandelen en om nadere diagnostiek te doen om neurocognitieve stoornissen vast te stellen dan wel uit te sluiten. Geadviseerd wordt om de geschetste behandeling in het kader van een tbs met bevel tot verpleging van overheidswege te laten plaatsvinden.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit het PBC -rapport en maakt deze tot de hare.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen vereisen dat aan verdachte de maatregel van tbs met een bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd. De rechtbank heeft daarbij de persoon van verdachte, het door de gedragsdeskundigen Stevens en Ten Brinck hoog ingeschatte recidiverisico, alsmede de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde feiten in aanmerking genomen. De rechtbank overweegt hierbij dat deze maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de tbs niet in tijd is beperkt.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf, ondanks dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, passend en geboden.
Aan verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een niet-gemaximeerde maatregel van tbs met bevel tot verpleging van overheidswege.
8.3.2
Voorwaardelijke verzoek tot aanhouding van de verdediging
Nu de rechtbank de brandstichting bewezen heeft verklaard, komt de rechtbank niet toe aan de behandeling van het voorwaardelijke verzoek van de verdediging.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 57, 157, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder parketnummer 16/652832-17 feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder parketnummer 16/652864-17 en parketnummer 16/652832-17 feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder parketnummer 16/652864-17 en parketnummer 16/652832-17 feit 1 subsidiair en feit 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder parketnummer 16/652864-17 en parketnummer 16/652832-17 feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege wordt verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M.A. Sinnige, voorzitter, mrs. R. Veldhuisen en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Lootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 juni 2018.
Mr. R. Veldhuisen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging en de wijziging van de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Parketnummer 16/652864-17
hij in of omstreeks de periode van 05 juli 2017 tot en met 6 juli 2017 te
Almere opzettelijk en wederrechtelijk een ligbed, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en / of beschadigd en / of
onbruikbaar gemaakt;
Parketnummer 16/652832-17
1.
primair
hij op of omstreeks 5 juli 2017 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (zijn levensgezel) [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet, die [slachtoffer] met kracht meermalen met de vuist op/tegen het gezicht heeft geslagen en/of meermalen, althans éénmaal haar keel heeft dichtgeknepen (gehouden), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 05 juli 2017 te Almere, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend (zijn levensgezel) [slachtoffer] bij
de keel heeft vastgepakt en/of (met kracht) (meermalen) in haar gezicht heeft
geslagen/gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en /
of pijn heeft ondervonden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 5 tot en met 6 juli 2017 te Almere, althans
in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in
een woning gelegen aan het [adres 1] , immers heeft verdachte toen aldaar
opzettelijk
één of meerdere voorwerpen op de zolder van die woning in brand gestoken, in
elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met één of meerdere
voorwerpen op de zolder van die woning, althans met (een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan het dak en/of de zolder en/of het interieur van (de zolder
van) die woning geheel of gedeeltelijk is / zijn verbrand, in elk geval brand
is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of aangrenzende/omliggende
woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en / of
levensgevaar voor [D] en/of [A] en/of [B] en/of [C]
(allen woonachtig en tevens aanwezig in die woning) en/of [getuige]
(niet woonachtig, wel aanwezig in die woning) en/of omwonenden, in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 14 juli 2017, genummerd 2017206677, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 193. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 173.
3.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 174.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 105.
5.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 106.
6.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 107.
7.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 110.
8.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 111.
9.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 101.
10.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 105.
11.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 111.
12.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 101.
13.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 102.
14.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 105.
15.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 106.
16.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 125.
17.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 135.
18.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 137.
19.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 178.
20.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten verklaring van de brandweer, opgesteld door [naam brandonderzoeker] , brandonderzoeker bij de Brandweer Flevoland, pagina 2 van die verklaring.
21.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten verklaring van de brandweer, opgesteld door [naam brandonderzoeker] , brandonderzoeker bij de Brandweer Flevoland, pagina 2 van die verklaring.
22.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten verklaring van de brandweer, opgesteld door [naam brandonderzoeker] , brandonderzoeker bij de Brandweer Flevoland, pagina 3 van die verklaring.