4.3Het oordeel van de rechtbank
parketnummer 16/652864-17
Bewijsmiddelen
Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] van 13 juli 2017 – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Ik ben woonachtig aan de [adres 2] te [woonplaats] . Op 6 juli 2017 omstreeks 03:00 uur kreeg ik een foto en een video van een buurman die op het dak stond. Ik hoorde van mijn dochter dat deze zelfde man de dakpannen naar beneden gooide. Ik kreeg vervolgens een foto van mijn dochter doorgestuurd, dat mijn tuinligbed vernield was.Ik zag op de foto dat er een kapotte dakpan op mijn ligbed lag en dat er een heel groot gat in mijn ligbed zat. Ik zag dat mijn ligbed niet meer te herstellen was.
Een proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2017, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] – zakelijk weergegeven – inhoudende:Op 6 juli 2017 om 22.50 uur ben ik richting het [straatnaam] te [woonplaats] gegaan.Ik hoorde via de collega’s dat een man die uit het zolderraam hing van perceelnummer [nummeraanduiding van adres 1] een aantal spullen naar beneden had gegooid. Ik zag dat er een man bij het dakraam kwam staan. Ik herkende de stem als zijnde van [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] over de dakpannen klom. Ik zag dat [verdachte] de nokpannen van het dak lostrok. Ik zag dat [verdachte] zich over de nok van het dak richting de hoge perceelnummers verplaatste.Ik zag dat [verdachte] een aantal nokpannen pakte en richting de tuinzijde van de woningen gooide.
Parketnummer 16/652832-17
Bewijsmiddelen
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 6 juli 2017 – zakelijk weergegeven – inhoudende:
[voornaam van verdachte] en ik hebben al 8 á 9 jaar een relatie. Momenteel wonen wij met zijn tweeën aan het [adres 1] . Op 5 juli 2017 kregen [voornaam van verdachte] en ik ruzie.Hierna sloeg hij mij met zijn vuist. Ik voelde dat de vuistslagen met kracht aan de linkerkant van mijn gezicht terecht kwamen. Ik voelde dat de vuistslagen mij raakten op mijn linkeroog en jukbeen. Ook voelde ik dat een van de twee slagen op mijn lip en mond kwamen. Direct hierop voelde ik pijn aan de linkerkant van mijn gezicht. Door deze slagen heb ik letsel opgelopen. Ik heb een bloeduitstorting onder mijn linkeroog. Daarnaast heb ik een tand in mijn mond die afgebroken is en moest mijn onderlip aan de linkerkant gehecht worden.
Een proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2017, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Wij zagen dat het gezicht en de nek van de vrouw onder het bloed zaten. Wij zagen dat de onderlip van de vrouw in de gehele breedte gescheurd was en bloedde. Wij zagen dat onder het linker oog, vanuit de vrouw gezien, een dikke bult zat die ook blauw/groen was. Wij zagen dat ook haar linke wenkbrauw opgezwollen was en blauwgroen was en roodgekleurd van het bloed.
Een proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2017, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Ik was ter plaatse op het [adres 1] te [woonplaats] . Aldaar zag ik collega’s [verbalisant 2] en [verbalisant 3] lopen met een vrouw met aangezicht letsel. Ik herkende de vrouw als zijnde genaamd: [slachtoffer] .
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 6 juli 2017 – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Gisteren is er wat gebeurd. Ik heb haar wel een paar klappen gegeven. Ik weet dat klappen nooit te rechtvaardigen zijn, maar ik heb het wel gedaan. Er ontstaat ruzie en toen heb ik haar geslagen.
Bewijsoverweging
vrijspraak primair
De rechtbank stelt vast dat verdachte zijn levensgezel [slachtoffer] op 5 juli 2017 twee vuistslagen in het gezicht heeft gegeven. Hierbij heeft [slachtoffer] aanzienlijk letsel opgelopen. De gevolgen van het handelen van verdachte, namelijk het door aangeefster opgelopen letsel, zijn niet redengevend voor het opzet waarmee verdachte heeft gehandeld. Uit die gevolgen kan dus niet worden afgeleid dat verdachte het opzet had [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het geven van twee vuistslagen levert naar haar uiterlijke verschijningsvorm geen opzet op zwaar lichamelijk letsel op. Evenmin heeft verdachte daarmee naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen bij [slachtoffer] . De rechtbank acht daarom het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
bewezenverklaring subsidiair
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 5 juli 2017 in Almere zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld door haar twee vuistslagen in het gezicht te geven, zoals ten laste is gelegd onder feit 1 subsidiair. De rechtbank acht op grond van de inhoud van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de keel van [slachtoffer] heeft vastgepakt en zal verdachte daarom van dat onderdeel van feit 1 subsidiair vrijspreken.
Bewijsmiddelen
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 6 juli 2017 – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Ik ben teruggegaan naar de zolder waar onze kamer is. [voornaam van verdachte] en ik bleven ruzie houden. Ik wist naar buiten te komen. Ik belde toen de politie. Deze heb ik vervolgens buiten opgewacht. Toen zij aankwamen sprak ik met deze agenten.
Een proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2017, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Nadat de vrouw antwoord had gegeven op mijn vraag hoorde ik een hoge piep afkomstig van een brandalarm.Wij hoorden via de portofoon dat de kennelijke bewoner van het perceel op het dak klom. Wij hoorden de persoon schreeuwen dat niemand om hem gaf en dat wij hem maar moesten doodschieten. Wij hoorden de persoon ook roepen dat hij een vuurwapen in zijn schuur zou hebben liggen.
Een proces verbaal van bevindingen van 6 juli 2017, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Op 6 juli 2017 omstreeks 23.00 uur zag ik dat de dakramen openstonden van de woning van het [adres 1] . Ik zag via de weerkaatsing van het dakraam een rode oranje gloed wat ik herkende als brand. Ik zag dat door de opening van het dakraam zwarte en witte rook kwam. Ik rook ook dat het rook naar brand.Ik zag dat er een man bij het dakraam kwam staan. Ik herkende de stem als zijnde van [verdachte] .
Een proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2017, opgesteld door verbalisant [verbalisant 3] – zakelijk weergegeven - inhoudende:
De huisgenoten van verdachte trof ik aan in de achtertuin van het huis omdat zij op dat moment met spoed de woning verlieten vanwege de brand. Dit zijn de volgende personen: [A](de rechtbank begrijpt: [A] ),
[B] en [C] .
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 6 juli 2017 – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Ik was op het [adres 1] omdat mijn vriend daar een kamer heeft op de 1e verdieping, mijn vriend heet [D] . Wij waren samen op de kamer van mijn vriend.
Een proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2017, opgesteld door verbalisant [verbalisant 4] – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Ik belde [B] . Ik hoorde hem zeggen dat hij gisteravond lag te slapen toen hij wakker werd gemaakt en het huis uit moest van de politie.
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 12 juli 2017, opgesteld door verbalisant [verbalisant 5] – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Het kan worden aangenomen dat er sprake is van ten minste twee onafhankelijke brandhaarden, op de zolderkamer en de voorzolder, en dat de brand met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is ontstaan ten gevolge van het al dan niet opzettelijk bijbrengen of achterlaten van vuur in enigerlei vorm ter hoogte van de brandhaarden. Gezien het feit dat er op dat tijdstip mensen in de belendende percelen verkeerden, kan worden gesteld dat door de ontstane brand levensgevaar voor personen en gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
Een verklaring van de brandweer, opgesteld door [naam brandonderzoeker] – zakelijk weergegeven – inhoudende:
De deur van de zolderkamer was geblokkeerd en kon maar een klein stukje open. Direct achter, en tegen de deur, was een tweede brandhaard. Deze werd deels door de opening geblust, waarna met enige kracht de deur verder geopend werd.
Op de voorzolder troffen we een bedbodem aan waar we voor de reconstructie de verwoeste matras hebben teruggeplaatst. Hierdoor werd het brandbeeld van één van de aangetroffen brandhaarden duidelijk zichtbaar. In dit brandbeeld bevond zich, behalve de verbrande matras, een stapel kleding die grotendeels verwoest was door de brand.
Brandsporen op de deur wezen uit dat deze tijdens de brand gesloten was geweest. Achter de deur had brand gewoed wat zich duidelijk aftekende op de deur, de wand en het plafond. Op de wand was een typerende ‘V’ vorm te herkennen, op de dakconstructie daarboven was een balk een stuk ingebrand, de inhoud van de kamer was door rook en hitte aangetast en van de dakramen met dubbel glas waren de binnenste ramen gesprongen door de hitte.
Conclusie:
Er waren op zolder twee brandhaarden die onafhankelijk van elkaar waren. De brandhaard op de voorzolder kan niet de brandhaard op de zolderkamer doen ontbranden en omgekeerd.
Er waren geen aanwijsbare technische oorzaken aanwezig die tot brand zouden kunnen leiden.
Er zijn geen brandbare vloeistoffen in de brandhaarden gemeten.
Er was een brandblusser aanwezig die bedrijfsgereed in de daarvoor bestemde beugel hing.
Daderschap
De rechtbank stelt vast dat verdachte en diens toenmalige levensgezel [slachtoffer] op 5 juli 2017 onenigheid hebben gehad in hun woning gelegen op de zolder van het perceel [adres 1] in [woonplaats] . [slachtoffer] is vervolgens naar buiten gegaan en terwijl zij buiten met de ter plaatse gekomen verbalisanten spreekt, gaat er een brandalarm af. Dan blijkt ook dat er een brand woedt op die zolder. Op dat moment is alleen verdachte op zolder aanwezig.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er (opzettelijk) brand is gesticht en zo ja, of het verdachte is geweest die dat heeft gedaan.
Volgens de brandweer waren er geen aanwijsbare technische oorzaken aanwezig die tot brand zouden hebben kunnen leiden. Wel zijn twee onafhankelijke brandhaarden aangetroffen.
Uit de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris volgt dat verdachte en zij elkaar die avond aan het opjutten waren om brand te stichten en ook allebei daadwerkelijk eenzelfde pak papier hebben aangestoken. Dit pak papier bevond zich op een stoel in de zolderkamer. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze stoel zich – bezien vanaf de zolderdeur – aan de overkant van de zolderkamer bevond. Nog los van de omstandigheid dat [slachtoffer] heeft verklaard dat het vuur bij het papier twee keer is uitgemaakt, is niet aannemelijk dat dit papier de oorzaak van de brand is geweest. Dit wordt immers weersproken door de voor het bewijs gebezigde conclusie van de brandweer dat er twee onafhankelijke brandhaarden zijn geweest die zich op de voorzolder en in de zolderkamer tegen de deur bevonden. Die zijn niet te verklaren door een smeulend hoopje papier aan de andere kant van de zolderkamer.
Verder volgt uit het onderzoek van de brandweer dat de toegangsdeur tot de zolderruimte, waar verdachte zich als enige bevond, door een brandhaard was gebarricadeerd. Brandsporen hebben uitgewezen dat deze deur tijdens de brand gesloten is geweest. Degene die de brand heeft gesticht kan dus niet door die deur zijn gevlucht en verdachte is de enige persoon die via het raam de zolderruimte heeft verlaten.
Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte de brand heeft gesticht.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. De rechtbank acht het opzet op grond van het voorgaande wel wettig en overtuigend bewezen en wordt daarbij gesterkt in haar overtuiging door de situatie ter plaatse na het ontstaan van de brand, namelijk dat verdachte niet is gevlucht maar op het dak stond te schreeuwen om aandacht en uitspraken deed waaruit kan worden afgeleid dat hij op de koop heeft toegenomen dat hij zelf het leven zou laten.
Gevaar in de zin van artikel 157 Sr
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de brand is gesticht op een zolder van een woning waar sprake van was kamerverhuur. Medebewoners van verdachte moesten worden geëvacueerd. Gelet op het tijdstip – rond 23.00 uur – van de brandstichting is naar algemene ervaringsregels de kans zeer groot dat de medebewoners lagen te slapen. Dit bleek in dit geval ook zo te zijn. Verder volgt uit het sporenonderzoek dat door de ontstane brand levensgevaar voor personen en gemeen gevaar voor goederen in de belendende percelen is ontstaan.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 5 juli 2017 opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan het [adres 1] in [woonplaats] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en omliggende woningen en levensgevaar voor personen in die woning en voor omwonenden te duchten was.