ECLI:NL:RBMNE:2018:3614

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
C/16/436705 / HA ZA 17-323
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nietigverklaring van testament wegens wilsonbekwaamheid van erflater met deskundigenbericht

In deze zaak vordert neef [eiser] de nietigverklaring van het testament van erflater, die op 10 maart 2016 is opgemaakt, op grond van wilsonbekwaamheid. De rechtbank heeft op 27 juni 2018 een vonnis gewezen waarin zij oordeelt dat er een deskundigenbericht moet worden gelast om de wilsbekwaamheid van erflater ten tijde van het opmaken van het testament vast te stellen. De rechtbank heeft de procedure in detail beschreven, inclusief de eerdere zittingen en de correspondentie tussen de partijen. Erflater, geboren in 1932, was op het moment van overlijden vermogend en had geen directe erfgenamen. Het testament benoemde [gedaagde], zijn bewindvoerder, als enige erfgenaam. De rechtbank heeft vastgesteld dat erflater weinig sociale contacten had en dat hij in een verzorgingstehuis woonde op het moment van het opmaken van het testament. De rechtbank heeft de deskundige, Dr. C.M.A.A. Roks, benoemd om de wilsbekwaamheid van erflater te onderzoeken en heeft de partijen verplicht om mee te werken aan dit onderzoek. De rechtbank heeft ook de procedure voor het voorschot op de kosten van de deskundige uiteengezet en de verplichtingen van de partijen in het kader van het onderzoek beschreven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/436705 / HA ZA 17-323
Vonnis van 27 juni 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.H.J. Rijntjes te Rotterdam.
Partijen zullen hierna neef [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 december 2017,
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 april 2018,
  • de correspondentie van partijen (brief van mr. Rijntjes van 26 april 2018, brief van mr. De Bakker van 26 april 2018, brief van mr. Rijntjes van 30 april 2018, brief van mr. Rijntjes van 22 mei 2018, brief van mr. De Bakker van 22 mei 2018).
1.2.
Ter zitting van 12 april 2018 is vonnis bepaald op 30 mei 2018, nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

Ten aanzien van de correspondentie van partijen

2.1.
Omdat het proces-verbaal buiten aanwezigheid van partijen is opgemaakt, zijn partijen in de gelegenheid gesteld feitelijke onjuistheden in het proces-verbaal aan de rechtbank en de wederpartij mee te delen. De advocaat van [gedaagde] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt maar heeft ook andere opmerkingen gemaakt. De advocaat van neef [eiser] heeft tegen deze andere opmerkingen bezwaar gemaakt. Voor zover de inhoud van de brieven van de advocaat van [gedaagde] ziet op feitelijke onjuistheden in het proces-verbaal, zal daar acht op worden geslagen en zal daar zo nodig op in worden gegaan. Andere opmerkingen zullen buiten beschouwing blijven.
Achtergrond van het geschil
2.2.
Zoals ook in het vorig tussenvonnis al kort is weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
2.3.
[2016] , geboren op [1932] , (hierna: erflater) is op [2016] overleden.
2.4.
In zijn testament van 10 maart 2016, verleden voor notaris [notaris] , heeft erflater [gedaagde] , op dat moment zijn bewindvoerder, tot zijn enige erfgenaam benoemd. Het testament beslaat één A-4tje en is aan het proces-verbaal van 8 augustus 2017 gehecht.
2.5.
Erflater was vermogend. Hij was eigenaar van een aantal landerijen in de gemeente [woonplaats] en van een groot aantal garageboxen in [woonplaats] .
2.6.
Erflater was niet gehuwd of gehuwd geweest en had geen kinderen. Hij had ook geen broers of zusters. De erfgenamen bij versterf zijn in opgaande lijn de kinderen van de vooroverleden broers en zusters van de ouders van erflater. Uit een door neef [eiser] ingebracht erfgenamenonderzoek blijkt het te gaan om in totaal elf (achter)neven en (achter)nichten, waaronder neef [eiser] (eiser in deze procedure).
2.7.
In deze procedure vordert neef [eiser] nietigverklaring/vernietiging van het testament wegens wilsonbekwaamheid van erflater, en afdracht van de nalatenschap aan hem en de andere erfgenamen.
2.8.
Uit het beeld dat partijen van erflater schetsen volgt dat erflater weinig contacten had. Tot medio 1952 heeft hij met zijn moeder in [2016] gewoond (zijn vader is in 1936 overleden). In 1952 is hij samen met zijn moeder naar [woonplaats] verhuisd. Zijn moeder is in 1972 overleden. Erflater heeft een HTS-opleiding genoten. Een zevental jaren is hij werkzaam geweest bij een onderdeel van het elektronicaconcern Philips. Tot medio januari 2015 heeft erflater zelfstandig gewoond in [woonplaats] . In de periode vanaf 1980 tot medio 2014 had hij contacten met zijn naaste buren (vader en zoon [naam] ).
2.9.
Eind 2012/begin 2013 is [gedaagde] als vrijwilligster (via een organisatie die hulp biedt aan vereenzaamde personen) in contact gekomen met erflater.
2.10.
In januari 2015 is erflater opgenomen in het verzorgingstehuis [verzorgingstehuis] te [woonplaats] . Op verzoek van [verzorgingstehuis] is [gedaagde] bij beschikking van de kantonrechter van 19 mei 2015 als bewindvoerder en mentor benoemd.
2.11.
Tussen juli 2015 en februari 2016 heeft [gedaagde] als bewindvoerder van erflater zijn garageboxen en landerijen via een door haar ingeschakeld makelaarskantoor verkocht.
2.12.
[gedaagde] is tegen het hiervoor genoemde makelaarskantoor (en de door dit makelaarskantoor ingeschakelde andere makelaars(s)) bij deze rechtbank een procedure gestart (bekend onder rolnummer 416087). Deze procedure is op de rol gevoegd met de onderhavige procedure. In de procedure tegen de makelaars vordert [gedaagde] van de makelaars schadevergoeding. Volgens [gedaagde] hebben de makelaars haar met betrekking tot de waarde van de onroerende zaken van erflater bewust verkeerd voorgelicht.
2.13.
Uit de stellingen en stukken van partijen volgt dat makelaar [makelaar] (een van de makelaars tegen wie [gedaagde] de op de rol gevoegde procedure is gestart) aanvankelijk de financiering voor deze procedure van neef [eiser] tegen [gedaagde] op zich nam. Uit de door [gedaagde] overgelegde brief van de notaris van 11 oktober 2017 volgt dat het contact tussen de notaris en erflater door tussenkomst van het makelaarskantoor van [makelaar] tot stand is gekomen.
Het tussenvonnis van 27 december 2017
2.14.
In het tussenvonnis van 27 december 2017 heeft de rechtbank een comparitie bepaald voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling. In het tussenvonnis is overwogen dat de centrale vraag in deze procedure is of erflater ten tijde van het opmaken van het testament wilsbekwaam was of niet. In het tussenvonnis is aangekondigd dat ter zitting de mogelijkheid van een deskundigenbericht zal worden besproken en is aangekondigd dat ook de vraagstelling aan een eventueel te benoemen deskundige aan de orde kan komen. De rechtbank heeft in het tussenvonnis de door haar voorgestelde vraagstelling aan een eventueel te benoemen deskundige vermeld en partijen bericht dat zij suggesties kunnen doen met betrekking tot het specialisme van de deskundige en (indien zij daarover overeenstemming hebben bereikt) over de persoon van de deskundige. De rechtbank heeft met het oog op een efficiënte procesgang neef [eiser] verzocht een schriftelijke verklaring van [verzorgingstehuis] over te leggen dat zij (nog steeds) bereid is het medisch dossier aan de eventueel te benoemen medisch deskundige ter beschikking te stellen. De rechtbank heeft neef [eiser] verzocht een schriftelijke verklaring van notaris [notaris] over te leggen ter beantwoording van de in het vonnis geformuleerde vragen. In het tussenvonnis is verder bepaald dat partijen eventuele stukken waarop zij zich ter comparitie willen beroepen, uiterlijk twee weken voor de zittingsdatum aan de rechtbank en de wederpartij moeten doen toekomen.
Het procesverloop na het tussenvonnis van 27 december 2017
2.15.
Ter zitting is de benoeming van de deskundige aan de orde gekomen. Volgens neef [eiser] kan op grond van de medische aspecten van erflater, genoemd in de dagvaarding, en de handelwijze van de notaris de wilsonbekwaamheid ook zonder deskundigenbericht worden vastgesteld. Voor het geval een deskundigenbericht wordt gelast, heeft hij twee te benoemen deskundigen voorgesteld. Hij heeft ingestemd met de door de rechtbank voorgestelde vraagstelling. Op het punt van het ter beschikking stellen van het medisch dossier heeft neef [eiser] ter zitting (en niet zoals in het vonnis bepaald twee weken daarvoor) een e-mail van [verzorgingstehuis] van 27 maart 2018 overgelegd. [verzorgingstehuis] geeft in die e-mail onder meer aan dat zij aan een rechtmatige erfgenaam medische gegevens kan verstrekken.
2.16.
Bij akte van 3 januari 2018 heeft [gedaagde] een brief van notaris [notaris] van 11 oktober 2017 in het geding gebracht. In die brief zet de notaris uiteen hoe het contact met erflater is gelegd en de wijze waarop zij de wilsbekwaamheid van erflater heeft onderzocht. In die brief schrijft de notaris dat het contact met erflater is gelegd via een voormalige stagiaire van haar kantoor die na haar stage in dienst was gekomen van makelaar [makelaar] . In deze brief schrijft de notaris onder meer:
‘Op 10 maart 2016 ben ik naar [woonplaats] gereisd. Ik heb bij de receptie gevraagd naar de heer [erflater] . De heer [erflater] bleek in de zaal te zitten met mevrouw [gedaagde] . Ik heb hen eerst geobserveerd voordat ik naar hen toe ben gegaan. Wat mij als eerste opviel was de overduidelijke genegenheid over en weer. Na kennis gemaakt te hebben heb ik mevrouw [gedaagde] verzocht weg te gaan omdat ik alleen met de heer [erflater] wenste te spreken. In eerste instantie verliep dat gesprek moeizaam omdat de heer [erflater] moeite heeft met spreken en liever ja en nee knikte dan iets te zeggen. Op enig moment heb ik dan ook tegen hem gezegd dat als hij niet met mij zou praten, ik niets voor hem zou kunnen doen. Ik heb uitgelegd dat dan het wettelijk erfrecht van toepassing is en dat zijn familie dan erfgenaam zou zijn. De heer [erflater] begreep deze mededeling volkomen en heeft vervolgens zijn uiterste best gedaan om zijn wil duidelijk te maken. Die wil is in zijn testament vastgelegd. Ik heb controlevragen gesteld, maar de conclusie was telkens weer dat de heer [erflater] mevrouw [gedaagde] als enige erfgename in zijn testament wilde hebben.
Ik ben uiteraard alert geweest vanwege de aanwezige indicatoren (verzorgingshuis, fragiele lichamelijke toestand, mantelzorgster erfgenaam), maar ik ben in het gesprek met de heer [erflater] tot de volle overtuiging gekomen dat de heer [erflater] wilsbekwaam was een testament te maken en dat de inhoud van het gepasseerde testament zijn uiterste wil volkomen weergeeft. Omdat ik deze volle overtuiging heb, is er geen reden geweest om het stappenplan verder te volgen. Ik heb op de terugweg naar huis overwogen of ik, gezien voornoemde omstandigheden, het stappenplan alsnog zou volgen, maar ik heb daar bewust van afgezien, juist omdat de heer [erflater] tijdens ons gesprek elke twijfel die er bij mij op voorhand bestond heeft weggenomen. Ik heb mij gerealiseerd dat het voor mijn eigen positie mogelijk prettiger zou zijn om het stappenplan wel alsnog te volgen, maar dat zou afbreuk doen aan de stellige overtuiging die ik had (en heb) met betrekking tot de wilsbekwaamheid van de heer [erflater] ten aanzien van het maken van het onderhavige testament.’
2.17.
Ter zitting heeft [gedaagde] met verwijzing naar deze brief gesteld dat de stap naar een deskundigenbericht niet te snel moet worden genomen. Als eventuele deskundige heeft zij een specialist ouderengeneeskunde voorgesteld. Met betrekking tot de vraagstelling stelt zij dat in de dagvaarding onvoldoende is uitgewerkt om welke belangen het gaat. Ook heeft zij verzocht aan de laatste zin van de tweede vraag de datum 10 maart 2016 toe te voegen.
2.18.
[gedaagde] heeft ter zitting geen te benoemen deskundige(n) voorgesteld. Zij heeft toegelicht dat zij het zoeken naar de te benoemen deskundigen niet heeft afgerond omdat voorafgaand aan de zitting de verklaring van [verzorgingstehuis] over het medisch dossier ontbrak. Zij heeft ter zitting verzocht om bij akte dit alsnog te mogen doen met het verzoek om dan gelijk in te mogen gaan op het ter zitting door neef [eiser] ingediende e-mailbericht van 27 maart 2017. De rechter heeft hierop bepaald dat in het te wijzen vonnis zal worden beslist op haar akteverzoek.
2.19.
Op dit punt overweegt de rechtbank thans als volgt.
2.20.
Aan [gedaagde] zal geen gelegenheid worden geboden om een akte te mogen nemen naar aanleiding van de ter comparitie overgelegde e-mail van [verzorgingstehuis] . Het verzoek om bevestiging van de toestemming om het medisch dossier te mogen inzien is gedaan uit praktische overwegingen en speelt geen rol bij de afweging of wel of geen deskundigenbericht zal worden gelast. Aan [gedaagde] zal ook geen gelegenheid worden gegeven om een akte te mogen nemen om zich uit te laten over de te benoemen deskundige. Partijen zijn er in het tussenvonnis duidelijk op gewezen dat zij ter zitting suggesties kunnen doen over het specialisme van de deskundige en (indien zij daarover overeenstemming hebben bereikt) over de persoon van de deskundige. Deze mogelijkheid was niet afhankelijk gesteld van het (tijdig) overleggen van een verklaring van [verzorgingstehuis] door de wederpartij. [gedaagde] had ter zitting suggesties kunnen doen maar heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Voor een nadere akte op dit punt is daarom geen aanleiding.
De (meer) subsidiaire grondslagen
2.21.
Ter zitting van 12 april 2018 heeft neef [eiser] verzocht in ieder geval te beslissen op zijn subsidiaire stellingen dat de erfstelling niet was toegestaan. Hetgeen hij (meer) subsidiair heeft aangevoerd, waartegen verweer is gevoerd, zal hierna worden besproken.
Machtiging van de kantonrechter ontbreekt
2.22.
Ter zitting van 12 april 2018 heeft neef [eiser] zijn stelling gehandhaafd dat voor het benaderen van de notaris machtiging van de kantonrechter nodig was.
2.23.
De rechtbank volgt neef [eiser] daarin niet. Erflater was testeerbevoegd (artikel 4:55 BW). Onderbewindstelling brengt immers geen wilsonbekwaamheid met zich. Een onderbewindgestelde heeft dus geen toestemming van de kantonrechter nodig voor het maken van een testament. Dus ook voor het benaderen van de notaris voor het maken van een testament is geen toestemming van de kantonrechter vereist.
Ondertekening testament in bijzijn [gedaagde]
2.24.
Neef [eiser] heeft aangevoerd dat het testament nietig is omdat het testament samen met althans in het bijzijn van [gedaagde] is ondertekend (4:93 BW j° artikel 4:42 lid 3 BW).
2.25.
Het beroep op deze nietigheid slaagt niet. Uit de verklaring van de notaris volgt dat erflater het testament heeft ondertekend buiten aanwezigheid van [gedaagde] . Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die maken dat niet van de juistheid van de verklaring van de notaris hierover kan worden uitgegaan.
Professioneel bewindvoerder mag geen voordeel uit de uiterste wil genieten
2.26.
Neef [eiser] voert meer subsidiair aan dat het testament dient te worden vernietigd omdat een (professioneel) bewindvoerder/mentor geen voordeel kan en mag genieten uit de uiterste wilsbeschikking die erflater tijdens zijn onderbewindstelling heeft gemaakt. Hij wijst daarbij op het Besluit kwaliteitseisen curatoren, bewindvoerders en mentoren (hierna: het Besluit kwaliteitseisen). Ter comparitie van 8 augustus 2017 heeft hij op dit punt toegelicht dat het testament op grond van het bepaalde in artikel 9 van het Besluit kwaliteitseisen in verbinding met artikel 4:44 BW nietig is. Het overtreden van het bepaalde in artikel 9 van het Besluit kwaliteitseisen is volgens hem in strijd met de goede zeden of openbare orde. Het maakt daarbij niet uit of de bewindvoerder drie of meer personen onder bewind heeft of niet. Het gaat erom dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie en die kan er ook zijn als er maar één persoon onder bewind is, aldus neef [eiser] .
2.27.
Ook het beroep op artikel 9 Besluit kwaliteitseisen gaat niet op. De wetgever heeft een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de professionele bewindvoerder en de niet-professionele bewindvoerder en kwaliteitseisen gesteld aan de bewindvoerder die niet behoort tot de groep van personen als vermeld in het vierde lid van artikel 1:435 BW (echtgenoot/levensgezel/nauwe bloedverwanten) wanneer het gaat om drie of meer betrokkenen van wie een of meer goederen die onder bewind zijn gesteld. Het Besluit kwaliteitseisen strekt ertoe de toezicht op de kwaliteit van curatoren, bewindvoerders en mentoren die drie of meer personen onder hun hoede hebben te bewerkstelligen. In artikel 9 lid 1 onder c van het Besluit kwaliteitseisen is bepaald dat de curator geen voordeel mag trekken uit de uiterste wilsbeschikking die de onder curatele gestelde gedurende zijn curatele heeft gemaakt. Het derde lid van artikel 9 verklaart de vorige leden van toepassing op bewindvoerders en mentoren. [gedaagde] wijst er terecht op dat het besluit ziet op kwaliteitseisen en op de controle van curatoren, bewindvoerder en mentoren die op meer dan incidentele basis deze rol vervullen. [gedaagde] is niet als een professionele bewindvoerder aan te merken als bedoeld in artikel 1:435 lid 7 BW. Zij was enkel bewindvoerder en mentor van erflater. Zij was geen bloedverwant maar stond erflater het meest nabij. Voor analoge toepassing van het Besluit ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden geen grond.
[gedaagde] als geestelijke verzorger
2.28.
Neef [eiser] heeft ter zitting van 8 augustus 2017 toegelicht dat naar zijn mening het testament op grond van artikel 4:59 lid 1 en 2 BW vernietigbaar is. Volgens neef [eiser] kan [gedaagde] worden aangemerkt als een geestelijke verzorger als in dit artikel bedoeld. Volgens hem is het begrip geestelijke verzorger een breed begrip. Niet alleen de bedienaar van een godsdienst valt daaronder. Wat [gedaagde] heeft gedaan, stervensbegeleiding, is heel intiem, zowel lichamelijk als geestelijk. Er is volgens neef [eiser] sprake van een stukje geestelijke verzorging.
2.29.
Artikel 4:59 BW bepaalt dat BIG-personen en geestelijke verzorgers die iemand gedurende de ziekte waaraan hij is overleden bijstand hebben verleend, geen voordeel uit de uiterste wilsbeschikking van degene aan wie ze deze bijstand hebben verleend genieten, wanneer deze gedurende deze bijstand is gemaakt. Het overlijden dient het gevolg te zijn van de ziekte waarvoor hij door de betreffende BIG-persoon bijstand werd verleend, dus behandeld werd. Aan neef [eiser] kan worden toegegeven dat de term geestelijke verzorger ruimer is dan de term bedienaar van de godsdienst. Ook personen die van geestelijke verzorging hun beroep hebben gemaakt, vallen hieronder. Dat [gedaagde] beroepsmatig als geestelijke verzorger kan worden aangemerkt, blijkt echter nergens uit.
Wilsbekwaam of niet, primaire grondslag neef [eiser]
2.30.
Anders dan neef [eiser] meent, is naar het oordeel van de rechtbank op grond van de processtukken niet vast te stellen dat het testament nietig is omdat erflater op het moment dat hij zijn testament opmaakte niet wilsbekwaam was. De rechtbank acht op dit punt een deskundigenbericht aangewezen.
2.31.
Het door neef [eiser] aangeboden getuigenbewijs zal zo nodig in een later stadium van de procedure aan de orde komen. Neef [eiser] heeft ter staving van zijn stelling dat de notaris bij het tot stand komen van het testament geen althans onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de wilsbekwaamheid van erflater bewijs aangeboden door het horen van de notaris (punt 44 en 45 in de dagvaarding). Ook heeft hij bewijs aangeboden door het horen van onder andere de huisarts van erflater, mevrouw [A] , en de behandelend arts geriater werkzaam bij [verzorgingstehuis] , althans medewerkers van [verzorgingstehuis] ter staving van zijn stelling dat erflater vanaf het moment dat hij in januari 2015 werd opgenomen in [verzorgingstehuis] , althans op 10 maart 2016 niet meer in staat was om vrijelijk zijn wil te bepalen. Ter zitting van 12 april 2018 heeft neef [eiser] toegelicht dat het aangeboden getuigenbewijs niet ziet op de wilsbekwaamheid van erflater maar ziet op de omstandigheden rond de totstandkoming van het contact tussen [gedaagde] en erflater en vader en zoon [naam] . Voor zover nodig zal neef [eiser] zich bij akte na deskundigenbericht uit mogen laten over de aangeboden bewijslevering.
Primaire verweer [gedaagde]
2.32.
Volgens [gedaagde] dient primair direct niet-ontvankelijkverklaring of afwijzing van de vordering te volgen. Volgens haar hebben de makelaars erflater opgelicht, hebben zij de privacy van erflater geschonden door kennis te nemen van zijn medisch dossier, is de notaris voor het opmaken van het testament door een makelaar ingeschakeld, is neef [eiser] onwaardig tot erven, heeft hij zijn rechten verwerkt, maakt hij misbruik van recht, en is sprake van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
2.33.
Naar het oordeel van de rechtbank dient in deze procedure eerst komen vast te staan of erflater op 10 maart 2016 wilsbekwaam was of niet. Daarna zal zo nodig onder meer de vraag nog aan de orde komen of neef [eiser] misbruik van recht of misbruik van bevoegdheid maakt.
Het deskundigenbericht
2.34.
Het eerder aangekondigde deskundigenbericht zal nu worden bevolen. De rechtbank heeft kennis genomen van hetgeen partijen hebben aangevoerd over het specialisme van de deskundige en de aan de deskundige voor te leggen vragen. Over de persoon van de deskundige hebben partijen geen overeenstemming bereikt. De rechtbank zal daarom zelf een deskundige uitkiezen. De hierna te benoemen deskundige heeft verklaard dat hij in deze zaak vrij staat en dat hij bereid is om als deskundige op te treden.
2.35.
Met betrekking tot de vraagstelling volgt de rechtbank [gedaagde] niet in haar betoog dat hieraan niet kan worden toegekomen omdat in de dagvaarding niets over de belangen is gesteld. Uit de eis en de gronden in de dagvaarding volgt dat kern van het geschil is of erflater ten tijde van het opmaken van het testament wilsbekwaam was of niet. Dat impliceert dat neef [eiser] zich beroept op een stoornis die erflater heeft belet in een redelijke waardering van de betrokken belangen.
2.36.
Aan de deskundige worden de volgende vragen voorgelegd.
I. Persoonlijke gegevens (“disclosure statement”)
a. Waar bent u werkzaam? (indien u bij meerdere organisaties werkzaam bent gaarne alle noemen)
b. Heeft u aan uw beroep gerelateerde nevenfuncties en zo ja, welke?
c. Wat kwalificeert u voor het uitbrengen van een expertiserapport in de onderhavige zaak? (te noemen zijn met name opleiding en professionele ervaring)
d. Heeft u in het verleden reeds als deskundige opgetreden en zo ja, hoe vaak en in wiens opdracht? (Met “in wiens opdracht” wordt bedoeld: in opdracht van de eisende partij, van de aangesproken partij of van de rechter; het is uiteraard niet nodig namen te noemen)
II. Onderzoek
a. Was bij erflater sprake van een stoornis van de geestvermogens?
b. Zo ja, was op 10 maart 2016 sprake van deze stoornis en heeft deze stoornis een redelijke waardering van de bij de uiterste wilsverklaring betrokken belangen belet ofwel is de wilsverklaring op 10 maart 2016 onder invloed van de geestelijke stoornis gedaan?
c. Beschikte u bij uw onderzoek over voldoende gegevens om in deze zaak te kunnen rapporteren? Zo neen, wilt u aangeven welk aanvullend onderzoek u heeft verricht en/of welke gegevens u heeft opgevraagd en ontvangen?
d. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
2.37.
De rechtbank zal bepalen dat de deskundige voor zijn onderzoek zo nodig de huisarts van erflater, dr. [A] , en de behandelend arts geriater en andere zorgverleners van [verzorgingstehuis] kan raadplegen.
2.38.
Uit de stellingen van partijen blijkt dat [verzorgingstehuis] over het patiëntendossier van erflater beschikt. Voor het deskundigenonderzoek is nodig dat inzage wordt gegeven in de medische gegevens, waarvoor erflater zelf geen toestemming meer kan geven. Zonder kennis van het medisch dossier is het voor de deskundige niet mogelijk zijn onderzoek te doen. [verzorgingstehuis] heeft een geheimhoudingsplicht (artikel 7:457 BW). Dit beroepsgeheim geldt ook na het overlijden van de patiënt. Op grond van heersende rechtspraak (HR 20 april 2001, ECLI:HR:2001:AB1210) kan voor de doorbreking van het beroepsgeheim plaats zijn indien voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat een ander zwaarwegend belang zou kunnen worden geschaad indien het beroepsgeheim onverkort wordt gehandhaafd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft neef [eiser] een rechtens te respecteren belang dat het dossier beschikbaar wordt gesteld maar kan dit belang in voldoende mate worden gediend indien de te benoemen deskundige inzage krijgt in het medisch dossier van erflater, zonder dat aan partijen zelf inzage in het dossier wordt gegeven. De rechtbank gaat ervan uit dat [verzorgingstehuis] onder deze condities bereid zal om de deskundige inzage te verschaffen respectievelijk vragen zal beantwoorden.
2.39.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de neef [eiser] moet worden gedeponeerd. Ter zitting van 8 augustus 2017 heeft neef [eiser] verklaard een toevoeging te hebben aangevraagd en verkregen. Deze toevoeging is niet in het administratieve systeem van de rechtbank geregistreerd. Indien deze toevoeging alsnog aan de griffier wordt overgelegd, zal aan neef [eiser] geen voorschot worden opgelegd. In het geval neef [eiser] geen toevoeging indient dan zal het voorschot door hem moeten worden betaald.
2.40.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan één of meer van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.41.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
2.42.
De rechtbank ziet geen aanleiding om tussentijds hoger beroep van deze tussenbeslissing toe te staan. Zij zal de beslissing over het voorschot ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
in reconventie
2.43.
De beslissing in reconventie zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de vragen vermeld onder 2.36. van dit vonnis,
3.2.
benoemt tot deskundige:
Dr. C.M.A.A. Roks, neuroloog,
telefoon: (013) 539 2552
e-mail: g.roks@etz.nl
St. Elisabeth Ziekenhuis
Postbus 90151
5000 LC Tilburg
www.elisabeth.nl
www.liefziekenhuis.nl
het voorschot
3.3.
bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot op de kosten van de deskundige het volgende:
  • de deskundige dient
  • de griffie zal de opgave van de deskundige vervolgens toezenden aan partijen
  • partijen kunnen desgewenst
  • indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige reeds nu voor alsdan vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag
  • indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke rechterlijke beslissing,
3.4.
legt aan neef [eiser] geen voorschot op in het geval hij
binnen 2 weken na hedenaan de griffier een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand (art. 34 Wet op de rechtsbijstand) doet toekomen,
3.5.
bepaalt dat [eiser] , indien hij geen toevoeging aan de griffier doet toekomen, het voorschot dient over te maken
binnen twee wekenna de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
3.6.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
3.7.
bepaalt dat neef [eiser] zijn procesdossier in afschrift aan de deskundige dient te doen toekomen,
3.8.
bepaalt dat de deskundige voor zijn onderzoek zo nodig de huisarts van erflater, dr. [A] , en de behandelend arts geriater en andere zorgverleners van [verzorgingstehuis] kan raadplegen,
3.9.
bepaalt dat het medisch dossier enkel aan de deskundige ter inzage wordt verstrekt,
3.10.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen,
3.11.
wijst de deskundige er op dat:
  • de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie),
  • de deskundige het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
3.12.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,
het schriftelijk rapport
3.13.
draagt de deskundige op om uiterlijk vijf maanden na deze beslissing een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
3.14.
wijst de deskundige er op dat:
  • uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
  • de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
3.15.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
overige bepalingen
3.16.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van
3 oktober 2018,
3.17.
draagt de griffier op de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
  • indien geen toevoeging is overgelegd of indien het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen aan beide zijden op een termijn van twee weken of
  • na ontvangst ter griffie van het deskundigenbericht: voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van neef [eiser] op een termijn van vier weken,
3.18.
verklaart de beslissing over het voorschot uitvoerbaar bij voorraad,
3.19.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
3.20.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018. [1]

Voetnoten

1.type: PvT (4189)