In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres, een uitvaartonderneming, en gedaagde, een andere uitvaartonderneming. Eiseres vorderde dat gedaagde het gebruik van haar handelsnamen zou staken, omdat zij inbreuk zou maken op de handelsnaamrechten van eiseres. Eiseres is sinds 1994 actief in de gemeente De Bilt onder de handelsnaam '[handelsnaam eiseres]', terwijl gedaagde sinds 2018 ook in deze gemeente actief is onder de handelsnamen '[handelsnaam 1 gedaagde]' en '[handelsnaam 2 gedaagde]'. De voorzieningenrechter oordeelde dat er verwarringsgevaar bestaat tussen de handelsnamen, gezien de overeenkomsten in de aard van de ondernemingen en het werkgebied. Gedaagde werd veroordeeld om het gebruik van de handelsnamen binnen veertien dagen na het vonnis te staken, met een dwangsom van € 1.000 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 75.000. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 5.637,94 werden begroot. De voorzieningenrechter concludeerde dat eiseres een spoedeisend belang had bij de gevraagde voorzieningen, omdat het inbreukmakende handelen recent was begonnen en gedaagde geen gehoor had gegeven aan eerdere sommatie.