ECLI:NL:RBMNE:2018:3613

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
C/16/462664 / KG ZA 18-397
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op handelsnaam door gelijktijdig gebruik van handelsnamen in dezelfde regio

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres, een uitvaartonderneming, en gedaagde, een andere uitvaartonderneming. Eiseres vorderde dat gedaagde het gebruik van haar handelsnamen zou staken, omdat zij inbreuk zou maken op de handelsnaamrechten van eiseres. Eiseres is sinds 1994 actief in de gemeente De Bilt onder de handelsnaam '[handelsnaam eiseres]', terwijl gedaagde sinds 2018 ook in deze gemeente actief is onder de handelsnamen '[handelsnaam 1 gedaagde]' en '[handelsnaam 2 gedaagde]'. De voorzieningenrechter oordeelde dat er verwarringsgevaar bestaat tussen de handelsnamen, gezien de overeenkomsten in de aard van de ondernemingen en het werkgebied. Gedaagde werd veroordeeld om het gebruik van de handelsnamen binnen veertien dagen na het vonnis te staken, met een dwangsom van € 1.000 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 75.000. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 5.637,94 werden begroot. De voorzieningenrechter concludeerde dat eiseres een spoedeisend belang had bij de gevraagde voorzieningen, omdat het inbreukmakende handelen recent was begonnen en gedaagde geen gehoor had gegeven aan eerdere sommatie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/462664 / KG ZA 18-397
Vonnis in kort geding van 25 juli 2018
in de zaak van
[eiseres],
handelend onder de naam
[handelsnaam eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.M. Feenstra te Woudenberg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. van der Goen te Soest.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 juni 2018,
  • de producties 1 tot en met 17 van eiseres,
  • het faxbericht van mr. Van der Goen van 6 juli 2018 met producties 1 tot en met 18 van gedaagde,
  • het faxbericht van mr. Feenstra van 6 juli 2018 met producties 18 en 19 van eiseres,
  • de mondelinge behandeling van 9 juli 2018,
  • de pleitnota van eiseres,
  • de pleitnota van gedaagde.
1.2.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter het bezwaar van gedaagde tegen de overlegging van de producties 18 en 19 van eiseres wegens overschrijding van de in het procesreglement kort gedingen genoemde termijn voor indiening van stukken van uiterlijk 24 uur (één werkdag) vóór de zitting verworpen, gezien de eenvoudige aard en beperkte omvang van de stukken en omdat niet is gebleken dat gedaagde daar niet adequaat op heeft kunnen reageren. Deze stukken maken dan ook deel uit van het procesdossier.
1.3.
Ter zitting is de zaak aangehouden ten behoeve van minnelijk overleg tussen partijen. In een faxbericht van 12 juli 2018 heeft mr. Feenstra namens eiseres verzocht vonnis te wijzen. Daarop is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eiseres voert een onderneming vanuit haar vestigingsplaats [vestigingsplaats] en houdt zich bezig met het verzorgen van uitvaarten. Zij staat sinds 1 maart 1994 ingeschreven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel onder de handelsnaam “ [handelsnaam eiseres] ”, met uitzondering van de periode 1 januari 2006 tot 1 januari 2007, waarin zij abusievelijk uitgeschreven is geweest.
2.2.
Eiseres is met haar onderneming actief in de gemeente De Bilt, waartoe de plaatsen Bilthoven, De Bilt, Groenekan, Hollandsche Rading, Maartensdijk, Westbroek en Lage Vuursche en hun omstreken behoren.
2.3.
Sinds de oprichting daarvan in 1994 adverteert eiseres ten behoeve van haar onderneming in elke editie van het huis-aan-huisblad “De Vierklank”. Deze gratis krant wordt één keer per week verspreid onder alle huishoudens van de gemeente De Bilt. Hieronder is een afbeelding van een recente advertentie van eiseres in De Vierklank weergegeven.
[Afbeelding 1]
2.4.
Gedaagde is op 21 mei 1999 opgericht en staat sinds 31 mei 1999 ingeschreven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel met de handelsnaam “ [gedaagde] B.V.” De onderneming werd vanaf haar oprichting feitelijk gedreven onder deze handelsnaam. Zij is gevestigd te [vestigingsplaats] en houdt zich bezig met het verzorgen en uitvoeren van begrafenissen en crematies. Sinds eind september 2016 is mevrouw [A] (hierna: [A] ) uit [woonplaats] directeur-eigenaar van gedaagde. Sindsdien voert gedaagde de handelsnaam “ [handelsnaam 1 gedaagde] ”.
2.5.
Vanaf 11 april 2018 adverteert ook gedaagde ten behoeve van haar onderneming in De Vierklank. De advertenties van partijen staan steeds samen op één pagina. Hieronder is een afbeelding van een recente advertentie van gedaagde in De Vierklank weergegeven.
[AFBEELDING 2]
2.6.
In een brief van 11 mei 2018 heeft de toenmalige advocaat van eiseres gedaagde verzocht het voeren van de handelsnamen “ [handelsnaam 2 gedaagde] ” en “ [handelsnaam 1 gedaagde] ” te staken binnen de gemeente De Bilt en een onthoudingsverklaring daarover te tekenen. Gedaagde heeft, ondanks herhaalde sommatie, geen gehoor gegeven aan dit verzoek.

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
bepaalt dat gedaagde het voeren van de handelsnamen “ [handelsnaam 2 gedaagde] ” en “ [handelsnaam 1 gedaagde] ” binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis dient te staken en gestaakt te houden en dat zij ervoor dient te zorgen dat ook de aan haar gelieerde rechtspersonen zich blijvend zullen onthouden daarvan, op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,00 per dag(deel), met een maximum van € 75.000,00,
subsidiair
bepaalt dat gedaagde het voeren van de handelsnamen “ [handelsnaam 2 gedaagde] ” en “ [handelsnaam 1 gedaagde] ” binnen de gemeente De Bilt binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis dient te staken en gestaakt te houden, waaronder het adverteren in “De Vierklank” en de “Biltsche Courant”, en dat zij ervoor dient te zorgen dat ook de aan haar gelieerde rechtspersonen zich blijvend zullen onthouden daarvan, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag(deel), met een maximum van € 75.000,00,
primair en subsidiair
gedaagde veroordeelt in de daadwerkelijke proceskosten ex artikel 1019h Rv, althans in de proceskosten, en in de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Eiseres legt - kort gezegd - aan haar vorderingen ten grondslag dat zij het oudste handelsnaamrecht heeft op de handelsnaam “ [handelsnaam eiseres] ” en dat gedaagde sinds april 2018 inbreuk maakt op dit recht door de vrijwel identieke handelsnamen “ [handelsnaam 2 gedaagde] ” en “ [handelsnaam 1 gedaagde] ” te voeren in de gemeente De Bilt, het voedingsgebied van eiseres. Doordat beide ondernemingen actief zijn in de uitvaartbranche en exact dezelfde activiteiten ontplooien in hetzelfde voedingsgebied is bij het relevante publiek, de inwoners van de gemeente De Bilt, verwarring te duchten en deze verwarring heeft zich ook al voorgedaan. Het handelsnaamgebruik van gedaagde is op grond van artikel 5 Hnw verboden en ook onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW. Eiseres heeft spoedeisend belang bij toewijzing van de gevraagde voorzieningen om een einde te maken aan dit handelen van gedaagde en daaruit voortvloeiende schade te voorkomen.
3.3.
Gedaagde voert verweer en concludeert tot onbevoegdheid van de voorzieningenrechter, althans tot niet-ontvankelijkverklaring van eiseres in haar vorderingen, althans tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van eiseres in de proceskosten ex artikel 1019h Rv.
3.4.
Gedaagde voert - kort gezegd - als verweer aan dat de rechtsvoorgangster van gedaagde al vanaf eind jaren tachtig mede bekend was onder de naam van haar eigenaar, de heer [B] (de vader van eiseres), en dat deze rechtsvoorgangster vanaf 1 maart 1994, toen eiseres voor zichzelf begon onder de handelsnaam “ [handelsnaam eiseres] ”, tevens de handelsnaam “ [gedaagde] ” is gaan voeren met soms de toevoeging “ [toevoeging] ”. De rechtsvoorgangster van gedaagde voert dus al meer dan 25 jaar een handelsnaam met als meest kenmerkende element “ [deel handelsnaam] ” en is daarmee een gevestigde naam zowel in Soest als in Baarn en ruim daarbuiten, waaronder in De Bilt. Zij adverteert ook al heel lang in vele regionale bladen, waaronder de “Gooi- en Eemlander” en de regionale editie van het AD, die beiden ook in De Bilt worden bezorgd en zij is actief op internet. Dit maakt dat de vorderingen van eiseres zijn verjaard, dat eiseres misbruik van recht maakt door deze vorderingen nu alsnog in te stellen en dat het vereiste spoedeisend belang bij het gevorderde ontbreekt. Gedaagde voert verder aan dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 5 Hnw, omdat de handelsnaam van eiseres niet het oudste is en er in de gegeven omstandigheden geen enkel verwarringsgevaar te duchten is, onder meer niet omdat de persoon van de uitvaartondernemer, het logo en de aard van beide ondernemingen van elkaar verschillen. Van onrechtmatig handelen is daarom evenmin sprake.
3.5.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 5 Hnw is het verboden om een handelsnaam, of een daarvan in geringe mate afwijkende handelsnaam, te voeren, die al eerder door een ander rechtmatig gevoerd werd, voor zover in verband met de aard van de beide ondernemingen en de plaats waar zij gevestigd zijn bij het publiek verwarring tussen de ondernemingen te duchten is.
4.2.
Vast staat dat eiseres al sinds 1994 met haar onderneming actief is in het gebied behorend tot de huidige gemeente De Bilt onder de handelsnaam “ [handelsnaam eiseres] ”. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in het midden blijven sinds wanneer de rechtsvoorgangster van gedaagde een handelsnaam is gaan voeren met als meest kenmerkende element “ [deel handelsnaam] ” en of gedaagde zich rechtsgeldig op dit gebruik kan beroepen als gevolg van overdracht als bedoeld in artikel 2 van de Hnw. Voor dit geschil is namelijk alleen relevant of die handelsnaam (ook) is gebruikt in het gebied behorend tot de huidige gemeente De Bilt vóórdat eiseres per 1 maart 1994 haar handelsnaam in dat gebied is gaan voeren. Daarvan is niet gebleken.
4.3.
Uit de door gedaagde overgelegde krantenartikelen (producties 2, 3 en 4) blijkt alleen van bedrijfsactiviteiten van de rechtsvoorgangster van gedaagde in Soest. Uit de overgelegde facturen van en gericht aan de rechtsvoorgangster van gedaagde (producties 6, 8, 9, 10, 11 en 13) valt, nu de persoonsgegevens van de betrokkenen onleesbaar zijn gemaakt, niet op te maken dat de opdrachtgevers uit de gemeente De Bilt afkomstig waren. Het overlegde aanvraagformulier (productie 5) ziet op een crematieplechtigheid in Bilthoven, dat behoort tot de gemeente De Bilt, maar dit levert geen bewijs op dat de betreffende opdrachtgever(s) ook uit Bilthoven of elders uit de huidige gemeente De Bilt afkomstig waren. Dat valt bij gebrek aan leesbare persoonsgegevens niet vast te stellen. In de overgelegde overlijdensadvertentie (productie 7) staat weliswaar vermeld “Gooi en Eemlander over twee kolom plaatsen vrijdag 25 juli 1997” en “let op alle advertenties onder elkaar A.U.B.!!!!!!!”, maar uit niets blijkt dat deze advertentie ook daadwerkelijk in de Gooi en Eemlander is geplaatst en zodoende is verspreid onder haar abonnees in De Bilt, Lage Vuursche, Hollandsche Rading en Maartensdijk. Bovendien zijn in de advertentie de woonplaatsen van de betrokkenen weergegeven en die plaatsen behoren niet tot de huidige gemeente De Bilt. Het is dan ook niet aannemelijk dat de betreffende opdrachtgever(s) daar vandaan kwamen. Kortom, uit geen van deze producties blijkt dat de rechtsvoorgangster van gedaagde al vóór 1 maart 1994 klanten heeft bediend in het gebied behorend tot de huidige gemeente De Bilt of daar op andere wijze actief was. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter ook nog op dat het incidenteel gebruiken van de handelsnaam door de rechtsvoorgangster in het (huidige) gebied van de gemeente De Bilt onvoldoende is om te kunnen spreken van het voeren van een handelsnaam in dat gebied als bedoeld in artikel 1 Hnw.
4.4.
Ter zitting heeft gedaagde desgevraagd ook erkend dat zij, mede gelet op het korte tijdsbestek tussen de dagvaarding en de zitting, geen bewijs van deze stelling heeft kunnen overleggen. Gedaagde heeft aangeboden alsnog bewijsstukken te overleggen, zoals facturen van en/of advertenties uit de Gooi en Eemlander en de regionale editie van het AD waarin destijds is geadverteerd ten behoeve van de onderneming. De voorzieningenrechter passeert dit bewijsaanbod, nu er in het kader van een kort gedingprocedure geen plaats is voor nadere bewijslevering.
4.5.
Bij deze stand van zaken houdt de voorzieningenrechter het ervoor dat de rechtsvoorgangster van gedaagde actief was in Soest en gedaagde ook actief was in Soest en later ook in Baarn en dat gedaagde zich pas vanaf het voorjaar van 2018 ter uitbreiding van haar werkgebied is gaan richten op de gemeente De Bilt, onder meer door ten behoeve van haar onderneming onder de handelsnaam “ [handelsnaam 1 gedaagde] ” te gaan adverteren in het gratis huis-aan-huisblad De Vierklank, dat wekelijks wordt verspreid onder alle huishoudens in de gemeente De Bilt. Nu in het overlegde recente uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (productie 4 van eiseres) nog steeds “ [gedaagde] B.V.” als handelsnaam van gedaagde staat vermeld, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat gedaagde haar nieuwe handelsnaam “ [handelsnaam 1 gedaagde] ” vanaf medio oktober 2016 naast de bestaande handelsnaam is gaan gebruiken.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiseres (dus) eerder dan gedaagde rechtmatig de handelsnaam “ [handelsnaam eiseres] ” is gaan voeren in de huidige gemeente De Bilt.
4.7.
In de kern draait dit geschil daarmee om de vraag of gedaagde door het voeren van haar (jongere) handelsnamen “ [gedaagde] ”, en “ [handelsnaam 1 gedaagde] ” in de gemeente De Bilt inbreuk maakt op de handelsnaamrechten van eiseres met betrekking tot de (oudere) handelsnaam “ [handelsnaam eiseres] ”. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend om de volgende redenen.
4.8.
De handelsnamen van gedaagde wijken slechts in geringe mate af van de handelsnaam van eiseres. De handelsnaam “ [gedaagde] ” bevat evenals de handelsnaam van eiseres het kenmerkende en onderscheidende element “ [deel handelsnaam] ” gecombineerd met hetzelfde beschrijvende woord “ [deel handelsnaam] ”. Alleen de volgorde van deze twee elementen verschilt. De handelsnaam “ [handelsnaam 1 gedaagde] ” begint net als de handelsnaam van eiseres met het kenmerkende en onderscheidende element “ [deel handelsnaam] ”, zodat daar de nadruk op ligt. Dit element wordt gevolgd door het beschrijvende element “ [deel handelsnaam] ”, welk woord begripsmatig overeenkomt met het woord “ [deel handelsnaam] ” uit de handelsnaam van eiseres. Nu de kenmerkende elementen in de regel het makkelijkst worden onthouden, komt aan de hiervoor genoemde (geringe) verschillen tussen de handelsnamen geen doorslaggevende betekenis toe. Dit maakt dat er sprake is van een grote mate van overeenstemming tussen de handelsnamen van partijen. De aard van de ondernemingen van partijen komt ook overeen. Beide ondernemingen houden zich bezig met uitvaartverzorging in brede zin, dus het verzorgen en uitvoeren van begrafenissen en crematies. Dat gedaagde een eigen rouwcentrum/afscheidshuis heeft in [vestigingsplaats] en [vestigingsplaats] voor het opbaren van overledenen en eiseres daarvoor gebruik maakt van ruimten bij derden, doet aan de overeenstemming in activiteiten niets af. Verder liggen de vestigingsplaatsen van partijen in dezelfde regio en hemelsbreed op maar 6 kilometer van elkaar en vertoont het werkgebied van partijen overlap, omdat gedaagde sinds kort ook actief is in het werkgebied van eiseres (de gemeente De Bilt). Gelet op deze overlap in activiteiten en werkgebied acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat het gevaar bestaat dat het relevante publiek, de inwoners van de gemeente De Bilt, vanwege de geringe afwijkingen tussen de handelsnamen de ondernemingen van partijen met elkaar zal verwarren.
4.9.
Daaraan doet niet af dat de door partijen gebruikte logo’s en (de opmaak van) hun advertenties in De Vierklank van elkaar verschillen. Het logo van eiseres bestaat uit de handelsnaam van eiseres, geschreven als “ ‘ [handelsnaam eiseres] ”, gecombineerd met een kleine letter “ [letter] ” en een hoofdletter “ [letter] ” en het woord “ [deel handelsnaam] ”, geschreven in een halve cirkel bij deze letters (zie 2.3.). Het logo van gedaagde bestaat uit de handelsnaam van gedaagde, geschreven als “ [handelsnaam 1 gedaagde] ”, gecombineerd met een grafisch element (zie 2.5.). Visueel gezien verschillen deze logo’s op onderdelen van elkaar. In beide logo’s is evenwel prominent de naam [deel handelsnaam] opgenomen, gecombineerd met de begripsmatig overeenstemmende woorden uitvaartverzorging en uitvaartzorg, en dit vormt het meest kenmerkende element van beide logo’s. De overige elementen van de logo’s zijn niet sterk bepalend voor de uitstraling daarvan. Dit maakt dat aan de genoemde verschillen minder betekenis toekomt dan aan de overeenkomsten tussen beiden. Voor de advertenties van partijen geldt hetzelfde. De uitstraling van de advertenties is anders, met name door het verschil in stijl en door het gebruik van een foto van [A] in de advertentie van gedaagde, maar in beide advertenties zijn de logo’s van de ondernemingen opgenomen en daarmee op prominente wijze de handelsnamen van partijen, die zoals hiervoor is vastgesteld nagenoeg overeenstemmen. Gelet op al deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat er verwarringsgevaar te duchten is onder het relevante publiek, ook als de verschillen in logo en advertentieopmaak daarbij worden meegewogen. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij sinds het verschijnen van de advertenties van gedaagde in de Vierklank door mensen in haar omgeving wordt aangesproken met de vraag of de onderneming van gedaagde is gelieerd aan haar onderneming. Dit wijst erop dat er onder de doelgroep ook daadwerkelijk sprake is van indirecte verwarring.
4.10.
Gedaagde heeft zowel haar beroep op verjaring als haar beroep op het ontbreken van spoedeisend belang gebaseerd op de stelling dat de rechtsvoorgangster van gedaagde al ten minste vanaf 1 maart 1994 onder de handelsnaam “ [handelsnaam 2 gedaagde] ” actief is in (onder meer) De Bilt, zodat eiseres sinds die datum (rechts)maatregelen had kunnen treffen ter handhaving van haar handelsnaamrecht. Zoals hiervoor is overwogen, heeft gedaagde in het kader van deze kort gedingprocedure niet aannemelijk kunnen maken dat de rechtsvoorgangster van gedaagde die handelsnaam (ook) heeft gebruikt in het gebied behorend tot de huidige gemeente De Bilt. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat zij destijds actief was in Soest en gedaagde ook in Soest en later ook in Baarn en dat gedaagde zich voor het eerst vanaf het voorjaar van 2018 actief is gaan profileren in de gemeente De Bilt. Anders dan in de zaak waarin de Hoge Raad op 25 november 1994 heeft beslist (zie ECLI:NL:HR:1994:ZC1556), zijn partijen dus nog maar kort actief in hetzelfde werkgebied. Gelet daarop mist dat arrest relevantie en gaat het beroep op verjaring van de vorderingen van eiseres in dit geval niet op. Evenmin kan worden gezegd dat eiseres geen spoedeisend belang (meer) heeft bij toewijzing van de gevorderde voorzieningen om een einde te maken aan het inbreukmakende handelen. Dit handelen is namelijk recent aangevangen en gedaagde is in een vroeg stadium daartegen opgekomen. In de brieven van 11 mei 2018 en 21 juni 2018 (producties 14 en 17 van eiseres) is gedaagde namens eiseres gesommeerd dit handelen te staken, maar zij heeft daar geen gehoor aan gegeven. Eiseres is daarom aangewezen op een door de voorzieningenrechter te treffen voorlopige voorziening en heeft daarbij een spoedeisend belang.
4.11.
Het beroep van gedaagde op misbruik van bevoegdheid gaat evenmin op. Gedaagde stelt dat eiseres destijds betrokken is geweest bij de rechtsvoorgangster van gedaagde en er zelf voor heeft gekozen om in 1994 een soortgelijke onderneming te starten in dezelfde regio met dezelfde familienaam. Gelet op de onevenredigheid tussen het belang aan de zijde van eiseres bij haar vorderingen en de belangen aan de zijde van gedaagde, komt haar daarom nu naar redelijkheid niet de bevoegdheid toe tot het instellen van de voorliggende vorderingen. Dat eiseres betrokken is geweest bij de onderneming van haar vader kan gezien de betwisting van die stelling door eiseres vooralsnog niet worden aangenomen. Maar ook als de voorzieningenrechter veronderstellenderwijs uitgaat van de juistheid van die stelling, slaagt het beroep op misbruik van bevoegdheid niet. Dit omdat ook dit verweer volledig is gebaseerd op de door gedaagde niet aannemelijk gemaakte stelling dat de rechtsvoorgangster van gedaagde met haar onderneming al actief was in het gebied behorend tot de huidige gemeente De Bilt onder de handelsnaam “ [handelsnaam 2 gedaagde] ”. Het slaagt om die reden al niet.
4.12.
Dit betekent dat de vordering van eiseres tot het staken en gestaakt houden van het voeren van de handelsnamen “ [handelsnaam 2 gedaagde] ” en “ [handelsnaam 1 gedaagde] ” door gedaagde toewijsbaar is op grond van het bepaalde in artikel 5 Hnw. Dit echter alleen voor zover dit handelsnaamgebruik ziet op de gemeente De Bilt, waar eiseres actief is en dus haar handelsnaamrechten kan doen gelden. Het primair gevorderde algemene verbod voert te ver, nu eiseres niet heeft gesteld dat haar werkgebied groter is dan de gemeente De Bilt. Het subsidiair gevorderde zal dan ook worden toegewezen. De voorzieningenrechter komt aan beoordeling van artikel 6:162 BW als grondslag voor de vorderingen niet toe.
4.13.
Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Eiseres vordert op grond van artikel 1019h Rv vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten. De advocaatkosten zijn in de overgelegde specificatie (productie 19 van eiseres) begroot op € 6.371,79, inclusief btw, en door eiseres gemaximeerd op € 6.000,00, gelijk aan het maximum-indicatietarief voor een eenvoudig IE-kort geding (zie het Indicatietarievenbesluit in IE-zaken 2017). De overige opgevoerde kosten zijn € 291,00 aan griffierecht en € 98,01, inclusief btw, aan deurwaarderskosten. Nu de vorderingen van eiseres op basis van een intellectueel eigendomsrecht worden toegewezen, is er grond voor toepassing van artikel 1019h Rv. Het door eiseres ingediende proceskostenoverzicht is door gedaagde niet betwist, zodat de voorzieningenrechter uitgaat van de redelijkheid en evenredigheid van de door eiseres opgegeven kosten. De gevorderde btw over de advocaatkosten en deurwaarderskosten zal worden afgewezen, omdat eiseres ter zitting heeft erkend dat zij de btw kan verrekenen met de eigen btw-aangifte. De kosten aan de zijde van eiseres worden aldus begroot op:
- dagvaarding € 81,00 (€ 98,01 - 21% btw)
- griffierecht 291,00
- salaris advocaat
5.265,94(€ 6.371,79 - 21% btw)
Totaal € 5.637,94
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen evenals de gevorderde nakosten en de gevorderde wettelijke rente daarover.
4.14.
De voorzieningenrechter zal de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 1019i Rv ambtshalve bepalen op zes maanden na de datum van dit vonnis.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde om binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis het voeren van de handelsnamen “ [handelsnaam 2 gedaagde] ” en “ [handelsnaam 1 gedaagde] ” binnen de gemeente De Bilt te staken en gestaakt te houden, waaronder het adverteren in “De Vierklank” en de “Biltsche Courant”, en ervoor te zorgen dat ook de aan haar gelieerde rechtspersonen zich blijvend zullen onthouden daarvan,
5.2.
veroordeelt gedaagde om aan eiseres een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 75.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op € 5.637,94, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt gedaagde in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
bepaalt de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 1019i Rv op zes maanden na de datum van dit vonnis,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2018. [1]

Voetnoten

1.type: ID/4196